ECLI:NL:GHSHE:2023:2270

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20-001611-16 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging betalingsverplichting ter ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2016. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De rechtbank had het geschatte voordeel vastgesteld op € 123.284,63 en een betalingsverplichting opgelegd aan de betrokkene. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, en de verdediging heeft verweer gevoerd tegen de schatting van het voordeel en de opgelegde betalingsverplichting. Het hof heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van medeverdachten in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat het vonnis van de rechtbank vernietigd moet worden. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerijen in Luyksgestel en Veghel vastgesteld op in totaal € 215.770,30. Na beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, heeft het hof de betalingsverplichting vastgesteld op € 74.772,00, met een vermindering van 25% vanwege overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001611-16 OWV
Uitspraak : 6 juli 2023
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2016 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-825437-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 123.284,63 en heeft aan betrokkene opgelegd een betalingsverplichting voor dat bedrag.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen het geschatte voordeel en de opgelegde betalingsverplichting.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank van 10 juni 2013 onder parketnummer 01/825437-12 onder meer veroordeeld ter zake van feit 3.
De bewezenverklaring van feit 3 luidt dat betrokkene:
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 26 januari 2010 en 18 maart 2011 tot en met 29 augustus 2012 te Veghel en Luyksgestel meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld, een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Schatting algemeen
BOOM-rapportage
Voor zover hierna wordt verwezen naar het BOOM-rapport wordt daarmee bedoeld het BOOM-rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen, update 1 november 2010.
Schatting voordeel hennepkwekerijen te Luyksgestel en Veghel
De verdediging heeft in eerste aanleg ten aanzien van een aantal onderdelen van de voordeelsberekening standpunten ingenomen. De rechtbank is feitelijk in het vonnis waarvan beroep niet ingegaan op die standpunten maar heeft enkel (zie p. 2 van het vonnis) opgemerkt dat het de conclusie van repliek van de officier van justitie zal volgen zonder daarbij aan te geven wat in de conclusie van repliek is opgenomen ten aanzien van die standpunten.
In het hoger beroep heeft de verdediging gepersisteerd bij hetgeen in eerste aanleg in de schriftelijke conclusie naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft zich bij requisitoir geschaard achter de conclusie van repliek van de officier van justitie.
Het hof zal hierna bij de schatting van het voordeel de berekening van de rechtbank grotendeels volgen maar zal nu wel ingaan op hetgeen door de verdediging onder verwijzing naar de schriftelijke conclusie uit eerste aanleg aan standpunten naar voren is gebracht. Voor zover daarbij door het hof de conclusie van repliek van de officier van justitie wordt gevolgd zal dat worden aangegeven en zullen de redengevende elementen uit die conclusie eveneens worden vermeld.
Voor zover de verdediging in het hoger beroep in het algemeen heeft willen betogen dat de verklaring van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar is, gaat het hof hieraan voorbij en overweegt daartoe het volgende.
[medeverdachte 1] heeft, zoals dat hierna ook nog aan de orde zal komen, vanaf het begin af aan verklaard over de hennepkwekerijen. Deze verklaringen zijn gedetailleerd en in grote lijnen consistent. Middels deze verklaringen heeft hij ook zichzelf belast. Tegenover de verklaringen is door betrokkene weinig gesteld. Eerst ter gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris is door hem een verklaring afgelegd en nadien is door hem niets meer bijgebracht om zijn stellingen nader te onderbouwen.
Schatting specifiek
Hennepkwekerij te Luyksgestel
Teeltperiode
Uit de tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de hennepkwekerij te Luyksgestel in bedrijf is geweest vanaf 18 maart 2011 tot en met 28 augustus 2012.
Opbrengsten
Aantal planten
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gepersisteerd bij de conclusie in eerste aanleg dat uitgegaan dient te worden van de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris dat er 300 planten zijn geteeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie (p. 924 e.v.) meerdere malen verklaard dat er 350 planten in de kwekerij stonden. Dat [medeverdachte 1] vervolgens bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er 300 planten hebben gestaan doet daaraan niet af omdat hij in diezelfde verklaring bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er wat meer (in reserve) stonden. Met de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat aannemelijk is dat er 350 planten zijn geteeld. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Aantal oogsten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er zeven keer is geoogst.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie in eerste aanleg dat er 6 oogsten zijn geweest overeenkomstig de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] bij de rechter-commissaris in mei 2015. Daarbij is door de verdediging erop gewezen dat [medeverdachte 1] in de teeltperiode 45 dagen in detentie heeft verbleven en er brand in de hennepkwekerij is geweest. Daarbij is verwezen naar de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op 13 mei 2013 dat de teelt twee weken heeft stilgelegen en dat dat maximaal twee keer is gebeurd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien van het aantal oogsten het navolgende opgenomen.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat [medeverdachte 1] vanaf het begin heeft verklaard over het aantal oogsten, terwijl [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bij de politie en bij de behandeling van hun strafzaak steeds op hun zwijgrecht hebben beroepen. Pas bij de rechter-commissaris in mei 2015 hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] verklaard dat er 6 oogsten zijn geweest. Verder heeft de officier van justitie ten aanzien van de detentie van [medeverdachte 1] en de brand in de kwekerij opgemerkt dat door de verdediging in het geheel niet is onderbouwd dat de kwekerij niet kon functioneren bij afwezigheid van [medeverdachte 1] . Evenmin is gebleken wat de gevolgen van de brand zijn geweest. Tenslotte blijven er – zelfs na aftrek van de vier weken waarover [medeverdachte 1] verklaarde - voldoende weken over voor het realiseren van 7 oogsten.
Het hof neemt deze redengeving van de officier van justitie over en maakt deze tot de zijne, oordeelt op grond daarvan dat 7 oogsten aannemelijk zijn en verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
Opbrengst hennep in grammen
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gepersisteerd bij de conclusie in eerste aanleg dat de eerste twee oogsten een lagere opbrengst zouden hebben gehad.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien van het aantal oogsten het navolgende opgenomen.
De officier van justitie heeft erop gewezen dat [medeverdachte 1] in zijn verklaring bij de rechter-commissaris weliswaar heeft aangegeven dat de eerste twee oogsten gewoon slecht waren maar daaraan ook heeft toegevoegd dat “de volgende oogsten gigantisch goed waren” en dat achteraf bezien die eerste oogsten ook goed waren maar de volgende opbrengsten zoveel beter waren. Mede gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] is de officier van justitie uitgegaan van de gemiddelde opbrengst per plant overeenkomstig het BOOM rapport.
Het hof neemt deze redengeving van de officier van justitie over en maakt deze tot de zijne en oordeelt op grond daarvan dat niet aannemelijk is geworden dat de eerste twee oogsten slecht zijn geweest en verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
Met de rechtbank en overeenkomstig het BOOM-rapport stelt het hof de opbrengst hennep in grammen wanneer het aantal planten per m2 niet bekend is op 28,2 gram per plant. In totaal derhalve per oogst (28,2 x 350 planten=) 9.870 gram en bij zeven gerealiseerde oogsten (7 x 9.870 gram =) 69.090 gram hennep.
Opbrengst hennep in geld
Met de rechtbank en overeenkomstig het BOOM-rapport stelt het hof de opbrengst hennep in geld op € 3,28 per gram hennep, in totaal derhalve op (69.090 x € 3,28=)
€ 226.615,20.
Kosten
Investeringskosten en afschrijvingskosten
De rechtbank heeft zowel investeringskosten ten bedrage van € 5.000,- als afschrijvingskosten in de berekening betrokken. Het hof volgt de rechtbank hierin niet omdat de investeringskosten enkel als afschrijvingskosten in aanmerking worden genomen.
Overeenkomstig het BOOM-rapport stelt het hof de afschrijvingskosten bij 350 planten op
€ 250,- per oogst, derhalve bij 7 oogsten (7 x € 250,-=) € 1.750,-.
Inkoopprijs stekken
Met de rechtbank en anders dan in het BOOM-rapport gaat het hof uit van een kostprijs van een hennepstek van € 3,50 per stuk derhalve per oogst in totaal: (350 x € 3,50=) € 1.225,- en bij 7 oogsten: € 8.575,-
Variabele kosten
Met de rechtbank en overeenkomstig het BOOM-rapport stelt het hof de variabele kosten op
€ 3,33 per plant derhalve per oogst in totaal (350 x € 3,33=) € 1.165,50 en bij 7 oogsten:
€ 8.158,50.
Huurkosten.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gepersisteerd bij hetgeen in de conclusie in eerste aanleg is opgenomen met betrekking tot de termijn van de huurkosten, de huurverhoging en de betaalde borg.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met betrekking tot de termijn van huurkosten
De verdediging heeft gesteld dat de huur over een periode van 18,5 maanden in aanmerking dient te worden genomen, te weten over de periode van half februari 2011 tot en met augustus 2012.
De rechtbank heeft de huurkosten voor wat betreft de kwekerij te Luyksgestel vastgesteld over een periode van 19 maanden ingaande vanaf het moment van het ingaan van de huurovereenkomst per 11 februari 2011. Naar het oordeel van het hof is dit niet juist en komen deze kosten enkel over de bewezenverklaarde periode van maart 2011 tot en met augustus 2012 in aanmerking, derhalve over een periode van 18 maanden.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Met betrekking tot de huurprijs
De rechtbank heeft de huurprijs vastgesteld op € 650, per maand.
De verdediging heeft gesteld dat ingevolge de huurovereenkomst de huur in 2012 verhoogd
mocht worden en dat met deze huurverhoging rekening dient te worden gehouden.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien de huurverhoging het volgende opgenomen.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat niet is gebleken dat de huur daadwerkelijk is verhoogd en dat deze stelling eveneens onvoldoende door de verdediging is onderbouwd.
Het hof heeft geen reden anders te oordelen dan de officier van justitie in zijn conclusie heeft opgenomen, neemt die redengeving over maakt deze tot de zijne en oordeelt op grond daarvan dat niet aannemelijk is geworden dat de huur daadwerkelijk is verhoogd en verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging
De totale huurkosten
Aan huurkosten neemt het hof in aanmerking een bedrag van (18 maanden x € 650,-=)
€ 11.700,-.
Met betrekking tot de borg.
De verdediging heeft gesteld dat ingevolge het huurcontract een borg betaald moest worden en dat deze kosten eveneens in aanmerking dienen te worden genomen.
Het hof volgt de verdediging hierin niet nu niet is onderbouwd dat deze borg daadwerkelijk is betaald.
Knipkosten
De verdediging heeft gepersisteerd bij hetgeen in de conclusie in eerste aanleg is opgenomen omtrent de knipkosten en dat deze overeenkomstig het BOOM-rapport voor € 2,- per plant en per oogst in aanmerking dienen te worden genomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien van de knipkosten het navolgende opgenomen
De officier heeft erop gewezen dat uit het dossier volgt dat er bij het oogsten van hennep gebruik werd gemaakt van knippers. [medeverdachte 1] heeft daarover verklaard dat de knippers € 10,- per uur kregen en dat het ongeveer 12 uur duurde om de planten te knippen met vier knippers. Bij de betaling van de knipkosten is [medeverdachte 1] zelf aanwezig geweest. Uit die verklaring volgt dat het knippen per oogst, € 480,- kostte.
Het hof heeft geen reden anders te oordelen dan de officier van justitie in zijn conclusie heeft opgenomen, neemt die redengeving over maakt deze tot de zijne en oordeelt op grond daarvan dat de huurkosten bij 7 oogsten hebben bedragen (7 x € 480,-=) € 3.360,- onder verwerping van het andersluidende standpunt van de verdediging.
Resume kosten bij 7 oogsten:
Afschrijvingskosten: € 1.750,-
Inkoopprijs stekken: € 8.575,-
Variabele kosten: € 8.158,50
Huurkosten: € 11.700,-
Knipkosten: € 3.360,-
Totaal: € 33.543,50
Voordeel hennepkwekerij Luyksgestel
Uit het vorenstaande volgt dat het voordeel uit 7 oogsten bij de hennepkwekerij te Luyksgestel heeft bedragen (€ 226.615,20 -/- € 33.543,50=)
€ 193.071,70.
Schatting voordeel hennepkwekerij te Veghel
Hennepkwekerij te Veghel
Teeltperiode
Uit de tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen volgt dat in Veghel de zolder in oktober (hof: oktober 2011) is gaan draaien en er is geoogst. In februari/maart (hof: februari/maart 2012) is de oogst van de zolder en de kamers afgehaald en in mei/juni 2012 nog een keer van de zolder en de kamers. Er is dus een keer van de zolder geoogst en twee keer van de zolder en de kamers samen. Daarmee loopt de teeltperiode van deze kwekerij van ongeveer september 2011 tot en met 27 augustus 2012.
Opbrengsten
Aantal oogsten
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gepersisteerd bij de conclusie uit eerste aanleg dat op grond van de verklaringen van betrokkene en de medebetrokkene [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris en de verklaring van [medeverdachte 3] bij de politie er twee keer is geoogst. De eerste oogst betrof enkel de planten op zolder (100) en bij de tweede oogst met twee kamers erbij zijn er 140 planten geoogst.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien het aantal oogsten het volgende opgenomen.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat aan de verklaringen van betrokkene en de medebetrokkene [medeverdachte 2] weinig waarde kan worden toegekend nu zij beiden zich tot mei 2015 telkens op hun zwijgrecht hebben beroepen. De stelling van de verdediging dat bij de eerste oogst alleen de zolder werd gebruikt, wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat in Veghel de zolder in oktober (
hof: oktober 2011) is gaan draaien en er is geoogst. In februari/maart (
hof: februari/maart 2012) is de oogst van de zolder en de kamers afgehaald en in mei/juni 2012 nog een keer van de zolder en de kamers. De officier van justitie is daarbij met de verdediging uitgegaan van 1 oogst van 100 planten op zolder en er vervolgens nog twee keer is geoogst met de zolder en twee kamers.
Het hof heeft geen reden anders te oordelen dan de officier van justitie in zijn conclusie heeft opgenomen, neemt die redengeving over maakt deze tot de zijne en is op grond daarvan van oordeel dat op de zolder alleen een keer is geoogst en dat er daarna nog twee oogsten zijn geweest van de zolder en de beide kamers samen onder verwerping van het andersluidende standpunt van de verdediging.
Aanvullend merkt het hof op dat volgens de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris de verdeling van de planten zo was dat er op de zolder 96 of 98 planten stonden en op de ene kamer 24 planten en op de andere kamer 22 planten. Bij het aantreffen van de kwekerij werden 145 planten aangetroffen. Gelet op de hoeveelheden genoemd in de verklaring van [medeverdachte 1] is het aannemelijk dat er op zolder 100 planten hebben gestaan en in de beide overige kamers in totaal 45 planten.
Slechte oogst
De verdediging heeft gepersisteerd bij hetgeen in de conclusie in eerste aanleg is opgenomen dat de tweede oogst (
hof: de zolder met de beide kamers samen) hetzelfde heeft opgebracht als de eerste oogst (
hof: alleen de zolder) overeenkomstig de verklaring van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris.
Het hof gaat aan dit standpunt voorbij nu aanwijzingen ontbreken dat de tweede oogst zou zijn mislukt en [medeverdachte 2] pas in een late fase (bij de rechter-commissaris) in die zin heeft verklaard waardoor de betrouwbaarheid van zijn verklaring wordt aangetast.
Opbrengst hennep in grammen
Met de rechtbank en overeenkomstig het BOOM-rapport stelt het hof de opbrengst hennep in grammen wanneer het aantal planten per m2 niet bekend is op 28,2 gram per plant. De opbrengst hennep in grammen is dan geweest: 1 oogst met een opbrengst van 100 planten (28,2 x 100 planten=) 2.820 gram en 2 oogsten van elk 145 planten (28,2 x 290 planten=) 8.178 gram hennep. Is in totaal (2.820 + 8.178 =) 10.998 gram hennep.
Opbrengst hennep in geld
Met de rechtbank en overeenkomstig het BOOM-rapport stelt het hof de opbrengst hennep in geld op € 3,28 per gram hennep, in totaal derhalve op (10.998 x € 3,28=)
€ 36.073,44.
Kosten
Afschrijvingskosten
Overeenkomstig het BOOM-rapport neemt het hof voor 1 oogst van 100 planten aan afschrijvingskosten een bedrag van € 150,- in aanmerking en voor de daaropvolgende twee oogsten van elk 145 hennepplanten eveneens een bedrag van € 150,- per oogst in totaal derhalve (2 x € 150,-=) € 300,-. Anders dan de rechtbank en de officier van justitie in de conclusie van repliek neemt het hof in totaal (€ 300,- + € 150,-=) € 450,- aan afschrijvingskosten in aanmerking.
Inkoopprijs stekken
Met de rechtbank en anders dan in het BOOM-rapport gaat het hof uit van een kostprijs van een hennepstek van € 3,50 per stuk derhalve in totaal: (390 x € 3,50=) € 1.365,-
Variabele kosten
Met de rechtbank en overeenkomstig het BOOM-rapport stelt het hof de variabele kosten op
€ 3,33 per plant derhalve in totaal (390 x € 3,33=) € 1.298,70.
Huurkosten
Met de rechtbank stelt het hof de huurkosten op € 865,- per maand over een periode van september 2011 tot en met juni 2012. Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank de huurverhoging per 1 juli 2012 in aanmerking genomen waarbij de huur werd verhoogd naar
€ 880,57. Het hof volgt de rechtbank hierin en stelt de huurkosten als volgt vast:
- maanden september 2011 tot en met juni 2012: (9 maanden x € 865,-) = € 7.785,-
- maanden juli 2012 tot en met augustus 2012 (2 x € 880,57=) € 1.761,14.
In totaal (€ 7.785,- + € 1.761,14=) € 9.546,14
Borg
De verdediging heeft gesteld dat ingevolge het huurcontract een borg betaald moest worden en dat deze kosten eveneens in aanmerking dienen te worden genomen.
Het hof volgt de verdediging hierin niet nu niet is onderbouwd dat deze borg daadwerkelijk is betaald.
Knipkosten.
De verdediging heeft gepersisteerd bij hetgeen in de conclusie in eerste aanleg is opgenomen omtrent de knipkosten en dat deze overeenkomstig het BOOM-rapport voor € 2,- per plant en per oogst in aanmerking dienen te worden genomen.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien van de knipkosten het volgende opgenomen.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat [medeverdachte 1] met betrekking tot de kwekerij te Luyksgestel heeft verklaard dat de knippers € 10,- per uur kregen en dat het ongeveer 12 uur duurde om 350 planten te knippen met 4 knippers. Uitgaande van deze kosten is een periode van 6 uur aannemelijk voor het knippen van de oogsten van 145 planten en 4 uur voor de oogst van 100 planten. Dat betekent dat in totaal( 4+ (2x6=) 12 uren x € 10,- x 4 knippers=)€ 640,- aan knipkosten voor drie oogsten in aanmerking dienen te worden genomen.
Het hof heeft geen reden anders te oordelen dan de officier van justitie in zijn conclusie heeft opgenomen, neemt die redengeving over maakt deze tot de zijne en neemt op grond daarvan € 640,- aan knipkosten in aanmerking. Waarbij het hof opmerkt dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de regeling met betrekking tot de knipkosten in Veghel een andere was dan die met betrekking tot de kwekerij te Luyksgestel.
Autokosten
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de knippers weg heeft gebracht met een gehuurde auto. Daarvoor zal het hof een bedrag van € 75,- in aanmerking nemen.
Resume kosten
Afschrijvingskosten: € 450,-
Inkoopprijs stekken: € 1.365,-
Variabele kosten: € 1.298,70
Huurkosten: € 9.546,14
Knipkosten: € 640,-
Autokosten: € 75,-
Totaal:
€ 13.374,84.
Voordeel hennepkwekerij Veghel
Uit het vorenstaande volgt dat het voordeel uit de hennepkwekerij te Veghel heeft bedragen
(€ 36.073,44 -/- € 13.374,84) € 22.698,60.
Totale voordeel uit de kwekerijen te Luyksgestel en Veghel
Uit het vorenstaande volgt dat het voordeel uit de kwekerijen te Luyksgestel en Veghel heeft bedragen (€ 193.071,70 + € 22.698,60=)
€ 215.770,30.
Leefgeld [medeverdachte 1]
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gepersisteerd bij de conclusie uit eerste aanleg dat [medeverdachte 1] heeft meegedeeld in de winst van de kwekerijen.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien van het leefgeld het volgende opgenomen.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat [medeverdachte 1] moet worden gezien als werknemer. Uit de in de strafzaak bewezenverklaarde feiten blijkt dat [medeverdachte 1] gedurende een lange periode met regelmaat ernstig werd mishandeld door betrokkene en de medebetrokkene [medeverdachte 2] . Volgens de officier van justitie volgt daaruit dat [medeverdachte 1] niet als gelijkwaardige partner kan worden aangemerkt maar onder druk werd gezet om de hennepteelt op de verschillende locaties voort te zetten.
Het hof heeft geen reden anders te oordelen dan de officier van justitie in zijn conclusie heeft opgenomen, neemt die redengeving over maakt deze tot de zijne en neemt op grond daarvan aan dat [medeverdachte 1] werknemer van de beide hennepkwekerijen is geweest en geen volwaardig deelnemer.
[medeverdachte 1] ontving leefgeld van € 200,- per week. Dat is in totaal over de gehele bewezenverklaarde periode (18 maart 2011 tot en met 29 augustus 2012=530 dagen) een bedrag van (( 530/7 dagen) x € 200=) € 15.142,86.
Nu niet inzichtelijk is hoeveel tijd [medeverdachte 1] aan elke kwekerij heeft besteed, zal het hof met de rechtbank deze kosten bepalen naar rato van de opbrengsten van de kwekerij over de beide kwekerijen worden verdeeld.
Het voordeel uit de kwekerij te Veghel bedraagt (
€ 22.698,60/
€ 215.770,30x 100=) 10,5%. Dit percentage zal als voordeel van de kwekerij in Veghel worden berekend. Dat houdt in dat een bedrag van (10,5% x € 22.698,60=) € 2.383,35,- op het met die kwekerij verkregen voordeel in mindering zal worden gebracht. Daarmee resulteert een voordeel uit de kwekerij te Veghel van (€ 22.698,60 -/- € 2.383,35=)
€ 20.315,25.
Het resterende gedeelte van het leefgeld van [medeverdachte 1] (€ 15.142,86 -/- € 2.383,35,-=)
€ 12.759,51 zal op het voordeel van de kwekerij in Luyksgestel in mindering worden gebracht. Zodat het voordeel uit die kwekerij wordt (€ 193.071,70 -/- € 12.759,51=)
€ 180.312,19.
Winstverdeling hennepkwekerij Luyksgestel
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat van het voordeel uit de kwekerij te Luyksgestel hooguit ¼ gedeelte aan betrokkene kan worden toegerekend.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat [medeverdachte 1] geen volwaardig deelnemer aan de kwekerijen is geweest maar enkel werknemer en dat evenmin blijkt van betrokkenheid van anderen op grond waarvan het hof het voordeel op ponds-pondsgewijs zal verdelen.
Aan betrokkene wordt daarom toegerekend een bedrag van (€ 180.312,19 / 2=) € 90.156,10.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Winstverdeling kwekerij te Veghel
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat van het voordeel uit de kwekerij te Luyksgestel hooguit ¼ gedeelte aan betrokkene kan worden toegerekend.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De officier van justitie heeft in zijn conclusie van repliek ten aanzien van de winstverdeling het volgende opgenomen.
De officier van justitie heeft gewezen op de verklaring van [medeverdachte 1] dat deelnemer [medeverdachte 3] niet ontving waarop hij recht had. Aan hem is slechts een derde deel van de helft van de opbrengst van de kwekerij uitgekeerd en heeft mitsdien eenzesde deel van de totale opbrengst ontvangen waarbij het resterende deel gelijkelijk is verdeeld tussen betrokkene en de medebetrokkene [medeverdachte 2] .
Het hof heeft geen reden anders te oordelen dan de officier van justitie in zijn conclusie heeft opgenomen, neemt die redengeving over maakt deze tot de zijne waarbij het hof opmerkt dat als deelnemers aan deze kwekerij dienen te worden aangemerkt: betrokkene, de medebetrokkene [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Overeenkomstig de rechtbank oordeelt het hof dat betrokkene en de medebetrokkene [medeverdachte 2] elk 41,7% van het voordeel uit de kwekerij te Veghel hebben ontvangen, zodat aan betrokkene wordt toegerekend een bedrag van (41,7% x € 20.315,25=) € 8.471,46.
Geschat door betrokkene verkregen voordeel
Op grond van al het vorenstaande schat het hof het voordeel van betrokkene uit de kwekerijen te Luyksgestel en te Veghel op (€ 90.156,10 + € 8.471,46=)
€ 98.627,- ( afgerond).
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
De aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg wordt door het hof gesteld op het moment van betekening van de ontnemingsvordering aan betrokkene op 17 november 2014. De einddatum stelt het hof op de datum van het ontnemingsvonnis van 26 mei 2016. In deze fase heeft geen overschrijding van de redelijke termijn plaatsgevonden.
De aanvang van de redelijke termijn in het hoger beroep wordt door het hof gesteld op 2 juni 2016, zijnde de datum waarop hoger beroep is ingesteld. Het einde van de termijn wordt gesteld op de datum van dit arrest zijnde 6 juli 2023. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met ruim 5 jaren overschreden. Gelet op deze overschrijding zal het hof de betalingsverplichting met 25% matigen zodat deze wordt (€ 99.696,- -/- 25%=)
€ 74.772,-.
Draagkrachtverweer
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene geen draagkracht heeft of zal krijgen om enig voordeelsbedrag terug te betalen en heeft daarbij gewezen op de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, zijn strafblad en de leeftijd van betrokkene. Ter onderbouwing is in hoger beroep nog overgelegd een schrijven van de forensische casemanager van betrokkene gedateerd 22 augustus 2019 waarin – kort gezegd – wordt aangegeven dat de hoge boete die betrokkene in verband met de ontnemingsvordering te wachten staat van grote invloed is op de psychische gezondheid en het daarmee gepaard gaande psychosociale functioneren van betrokkene.
Het hof ziet geen aanleiding de verdediging in zijn standpunt te volgen, omdat op grond van hetgeen over de persoonlijke financiële omstandigheden van de veroordeelde is aangevoerd, voorshands niet aannemelijk is geworden dat betrokkene thans, of op enig moment alsnog niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op de geldende verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste drie jaar.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 98.627,00 (achtennegentigduizend zeshonderdzevenentwintig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 74.772,00 (vierenzeventigduizend zevenhonderdtweeënzeventig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 6 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H. von Hebel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.