ECLI:NL:GHSHE:2023:2268

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20-002401-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 22 oktober 2020 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van feit 2, maar veroordeeld voor feit 1 primair, dat betrekking had op het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en feit 3 primair, diefstal waarbij de verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van feit 2, aangezien artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep tegen een vrijspraak toestaat. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de opgelegde straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De straf is aangepast naar een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de verdediging zorgvuldig gewogen, maar heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verdachte wetenschap had van en feitelijke beschikkingsmacht had over de hennepkwekerij. De verdediging heeft geen overtuigend bewijs kunnen leveren voor de betrokkenheid van anderen bij de hennepkwekerij, en het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen. De strafoplegging is gematigd in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn, maar de ernst van de feiten blijft zwaar wegen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002401-20
Uitspraak : 6 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-025456-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde en heeft verdachte veroordeeld ter zake van:
-feit 1 primair: in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
-feit 3 primair: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
tot:
-een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag;
-een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring en de strafmaat.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven vrijspraak van feit 2.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen een vrijspraak geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van feit 2.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis voor zover aan zijn oordeel onderworpen en met de redengeving waarop dit berust onder aanvulling van gronden en met uitzondering van de opgelegde straf.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en hooguit ter zake de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan hennepteelt kan worden veroordeeld. Daartoe is aangevoerd dat de in de kelderruimte aangetroffen hennepkwekerij niet van verdachte is, dat verdachte deze ruimte ter beschikking van een ander heeft gesteld die daarin de hennepkwekerij heeft gevestigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft omtrent het verweer van de verdediging het navolgende overwogen en beslist (p. 5 van het vonnis):
“Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de ondergrondse ruimte ter beschikking heeft gesteld aan een persoon van wie hij de naam niet wil noemen.
Dit strookt naar het oordeel van de rechtbank niet met de verklaring die verdachte telefonisch ten overstaan van de rapporteur van het Peelland Interventie Team heeft afgelegd, zeer kort nadat de hennepkwekerij door de politie was ontdekt. Verdachte heeft immers tegen die rapporteur gezegd dat hij in de financiële problemen zat en daarom ondergronds een hennepkwekerij had aangelegd. Voorts heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over het al dan niet betalen van huurpenningen door de beweerdelijke huurder. Zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij € 2.000,- zou ontvangen voor de verhuur van de ruimte, terwijl hij eerder bij de politie had verklaard dat hij € 5.000,- (per oogst) zou ontvangen.
De rechtbank stelt voorop dat het procesdossier geen aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van een ander of anderen dan verdachte bij het inrichten van de hennepkwekerij en het telen van de hennep. Hetgeen door verdachte is verklaard over de verhuur van de ondergrondse ruimte, is niet controleerbaar. De aanvankelijke uitlating van verdachte was dat hij ondergronds een kwekerij had aangelegd, een uitlating die niet te rijmen valt met zijn latere verklaring dat een ander - een huurder - deze kwekerij had aangelegd. Tegen die achtergrond is verdachte bij uitstek de persoon om duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de vraag of het door hem geopperde scenario zich daadwerkelijk zou kunnen hebben voorgedaan. De verdachte heeft er evenwel voor gekozen om op essentiële vragen zich het zwijgen ertoe te doen en de rechtbank daarmee elke mogelijkheid ontnomen om zijn stelling, zo daar een begin van aannemelijkheid voor gevonden zou kunnen worden, nader te (doen) onderzoeken. De rechtbank schuift daarom gelet op al het vorenstaande, in onderling verband beschouwd, de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Dat verdachte de ondergrondse ruimte zou hebben verhuurd, acht de rechtbank aldus niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewezen dat verdachte wetenschap had van en feitelijke beschikkingsmacht had over de hennepkwekerij. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte in de periode van 21 augustus 2018 tot en met 28 augustus 2018 in Milheeze een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd in zijn ondergrondse ruimte en dat hij de stroom ten behoeve van die hennepkwekerij illegaal heeft afgenomen.
Het verweer van de raadsvrouw, dat verdachte met het verhuren van de ondergrondse ruimte slechts medeplichtig is geweest aan het telen van hennep, wordt daarom verworpen.
Het hof neemt vorenstaande overwegingen en beslissing over en maakt deze tot de zijne.
Aanvullend overweegt het hof nog het navolgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 22 juni 2023 heeft de verdachte ter onderbouwing van zijn standpunt dat een ander of anderen betrokkenheid hebben gehad bij de hennepkwekerij nog verklaard dat de persoon die de kelder van hem had gehuurd een kale man uit Geldrop was.
De verdediging heeft ter zitting in hoger beroep verder nog gewezen op de verklaringen van de dochters van verdachte, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , die bij de raadsheer-commissaris van dit hof als getuigen hebben verklaard over betrokkenheid van anderen bij de hennepkwekerij.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zodanig weinig specifiek is dat deze niet valt te verifiëren. Ten aanzien van de verklaringen van de dochters van verdachte ten overstaan van de raadsheer-commissaris is het hof van oordeel dat daaruit evenmin concreet blijkt van betrokkenheid van andere personen. Voor zover er in die verklaringen wordt gesproken over mogelijke andere betrokkenen dan geven die dochters aan dat van hun vader, de verdachte, te hebben gehoord. Zij hebben zelf geen andere personen gezien.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft geoordeeld dat het verdachte is geweest die hennep heeft geteeld op grond waarvan het onder 1 primair ten laste gelegde is bewezen. Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag en een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard en de verdediging heeft gelet op de overschrijding van de redelijke termijn strafmatiging verzocht.
De rechtbank heeft omtrent de strafoplegging het navolgende overwogen en beslist (p. 8 en 9):
“Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Hennep kan gevaar op leveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Verdachte heeft bovendien op illegale wijze stroom afgetapt, zonder dat dit werd geregistreerd en zonder dat hiervoor door verdachte werd betaald, waardoor het energiebedrijf schade heeft geleden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij bij het plegen van de feiten uit puur winstbejag heeft gehandeld.
De rechtbank zal voor wat betreft de strafmaat aansluiting zoeken bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting nemen voor het telen van 100 tot 500 hennepplanten een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand als uitgangspunt. De rechtbank ziet in het onderhavige geval, ondanks het tijdsverloop, geen aanleiding om hiervan af te wijken, mede omdat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. In die zin zal de rechtbank aldus aan verdachte een zwaardere straf opleggen
dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bij het opleggen van de taakstraf zal de rechtbank op de voet van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, te weten 2 dagen, bij de uitvoering van de op te leggen taakstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Met het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf wil de rechtbank enerzijds de
ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op zijn gedrag en het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De voorwaardelijke gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
(…).
Alles overziend zal de rechtbank aan de verdachte aldus opleggen een taakstraf van 120
uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in
voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur
van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof neemt vorenstaande overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne en neemt voor de strafoplegging mede tot uitgangspunt de door de rechtbank opgelegde straf.
Redelijke termijn
Het hof stelt vervolgens met de rechtbank vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg is geschonden. Het hof stelt de redelijke termijn op 29 augustus 2018, zijnde de datum waarop de verdachte voor het eerst werd gehoord. Het einde van de termijn wordt gesteld op 22 oktober 2020, zijnde de datum van het vonnis van de rechtbank. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met iets meer dan 1 maand overschreden.
De redelijke termijn is eveneens overschreden in de fase van het hoger beroep. Het hof stelt de aanvang van deze termijn op 5 november 2020, zijnde de datum waarop door de verdediging hoger beroep is ingesteld. Het einde van de termijn wordt door het hof gesteld op de datum van dit arrest zijnde 6 juli 2023. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld met meer dan 7 maanden overschreden.
Met de verdediging ziet het hof in voormelde overschrijding van de redelijke termijn aanleiding de strafoplegging te matigen in die zin dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 6 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. H. von Hebel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.