ECLI:NL:GHSHE:2023:2256

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.319.907_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake executiegeschil tussen samenlevers met betrekking tot notariële geldleningsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de executie van een notariële geldleningsovereenkomst tussen hem en de vrouw werd geschorst. De man had op 21 maart 2020 een geldleningsovereenkomst met de vrouw gesloten, waarbij zij een bedrag van € 112.929,-- aan hem verschuldigd was. Na de beëindiging van hun affectieve relatie heeft de man executoriaal beslag gelegd op het loon en de bankrekeningen van de vrouw. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank de executie van deze beslagen zou schorsen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De man is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij de vernietiging van het vonnis en afwijzing van de vorderingen van de vrouw heeft gevorderd. Het hof heeft de grieven van de man behandeld en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij schorsing van de executie zwaarder weegt dan het belang van de man bij het doorzetten van de executie. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.319.907/01
arrest van 11 juli 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 januari 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis in het incident ex artikel 223 Rv van 7 september 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen de man als gedaagde en de vrouw als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/305534 / HA ZA 22-242)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven met producties 1 t/m 5;
  • de memorie van antwoord met producties 25 t/m 28;
  • het journaalbericht van de advocaat van de man met producties 7 t/m 13 (de man heeft geen productie 6 ingediend);
  • de mondelinge behandeling van 14 juni 2023, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. a) Partijen hebben op 21 maart 2020 ten overstaan van [persoon A] , notaris te [plaats ] , een notarieel vastgelegde geldleningsovereenkomst (hierna: de notariële akte) gesloten. Zij hebben daarin onder meer vooropgesteld dat zij een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, de man tijdens die relatie aan de vrouw verschillende bedragen ter leen heeft verstrekt en diverse kosten namens de vrouw heeft betaald, de affectieve relatie is beëindigd en zij in dit kader formeel willen vastleggen welk bedrag de vrouw aan de man is verschuldigd. De vrouw verklaart in de notariële akte vervolgens dat zij wegens van de man ter leen ontvangen gelden aan de man schuldig is een som geld van € 112.929,-- (hierna: de hoofdsom), een gedeelte van de hoofdsom is voldaan door levering van de vrouw aan de man van de Mini Cooper S met [kenteken] voor € 16.500,--, waardoor de vrouw aan de man een (nog resterend) bedrag van € 96.429,-- is verschuldigd.
b) De grosse van de notariële akte is door de notaris op verzoek van de man aan hem verstrekt op 31 januari 2022. Vervolgens is de man overgegaan tot het leggen van executoriaal derdenbeslag op het loon van de vrouw bij haar werkgever op 2 maart 2022. Blijkens het exploot daarvan was de vrouw op dat moment aan hoofdsom, rente en kosten € 89.571,41 aan de man verschuldigd. Ook is in februari 2022 en maart 2022 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de bankrekeningen van de vrouw bij de ING Bank, op de vorderingen die de vrouw op haar voormalige maat, [persoon B] , zou verkrijgen en op de vorderingen die de vrouw zou verkrijgen op [de Maatschap] . Tot slot is in februari 2022 op het aan de vrouw toekomende aandeel in de onverdeelde [de Maatschap] beslag gelegd.
De hoofdzaak en het onderhavige incident
3.1.2.
De vrouw is een procedure gestart tegen de man waarin zij onder meer en voor zover van belang een verklaring voor recht vordert dat de notariële geldleningsovereenkomst vernietigd wordt. De man heeft een voorwaardelijk reconventionele vordering ingesteld. In deze procedure (hierna: de hoofdzaak) heeft de vrouw onderhavige incidentele vordering ex art. 223 Rv ingesteld. Hierop heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis van 7 september 2022 beslist. In de hoofdzaak heeft op 17 mei 2023 een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden, waarna een datum voor vonnis is bepaald.
De procedure bij de rechtbank in het incident.
3.2.1.
De
vrouwheeft in eerste aanleg, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening op grond van art. 223 Rv:
“I. Primair het onderhavige executoriale beslag en meer bepaald het:
 gelegde derdenbeslag onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wyzer B.V., gevestigd en kantoorhoudend te [plaats ] aan het [adres 1] ;
 gelegde derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd en kantoorhoudend te [plaats ] , aan het [adres 4] ;
 gelegde derdenbeslag onder [persoon B] , maat van de voormalige [de Maatschap] , wonend te [plaats ] aan het [adres 3] ;
 gelegde derdenbeslag onder de [de Maatschap] , gevestigd en kantoor houdend te [plaats ] aan het [adres 2] ;
 gelegde beslag op het aan [geïntimeerde] toekomende aandeel in de onverdeelde [de Maatschap] ;
opheft, dan wel schorst vanaf de datum van het tussen te komen vonnis tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil wordt gewezen en te bevelen dat er geen andere executiemaatregelen mogen worden getroffen in uitvoering van de notariële akte;
II. Subsidiair:
 [appellant] (de man, hof) veroordeelt om binnen twee dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot opheffing, dan wel schorsing van het hierboven genoemde executoriale beslag tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil wordt gewezen;
 [appellant] (de man, hof) beveelt tot algehele staking en gestaakt houden van de uitvoering van de notariële geldleningsovereenkomst van 21 maart 2020 en dit tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil wordt gewezen;
 zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [appellant] (de man, hof) hiermee in gebreke mocht blijven, met een maximum van € 25.000,00.”
3.2.2.
De
manheeft verweer gevoerd.
3.2.3.
De beslissing van de rechtbank luidt als volgt:
in het incident
5.1.
schorst de executie van de volgende (executoriale) beslagen:
a. het derdenbeslag onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wyzer B.V., gevestigd en kantoorhoudend te [plaats ] aan het [adres 1];
b. het derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd en kantoorhoudend [plaats ], aan het [adres 4];
c. het derdenbeslag onder [persoon B] , maat van de voormalige [de Maatschap] , wonend te [plaats ] aan het [adres 3];
d. het derdenbeslag onder de [de Maatschap] , gevestigd en kantoor houdend te [plaats ] aan het [adres 2];
e. het beslag op het aan [geïntimeerde] toekomende aandeel in de onverdeelde [de Maatschap] ;
vanaf de datum van dit vonnis tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil (in de hoofdzaak) wordt gegeven;
5.2.
beveelt [appellant] geen andere executiemaatregelen te treffen in uitvoering van de notariële akte als bedoeld in rov. 2.1., vanaf de datum van dit vonnis tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil (in de hoofdzaak) wordt gegeven;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;”
De procedure in hoger beroep
3.2.4.
De
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft als volgt geconcludeerd:
“Dat het Uw Gerechtshof moge behagen het vonnis in het incident, zoals tussen partijen
gewezen door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 7 september 2022 te
vernietigen en, alsnog rechtdoende, de incidentele vorderingen van (thans) geïntimeerde af te
wijzen als zijnde ongegrond, onbewezen en/of in strijd met de wet, een en ander met
veroordeling van geïntimeerde in de kosten van eerste aanleg en appèl, te vermeerderen met
de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het arrest, en -voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te
vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn
voor voldoening.”
De
manheeft hiertoe zes grieven aangevoerd. De grieven 1 t/m 5 keren zich tegen de toewijzing door de rechtbank van de vordering van de vrouw tot schorsing van de executie van een aantal (executoriale) beslagen. Grief 6 gaat over de proceskostenveroordeling.
3.2.5.
De
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij concludeert tot afwijzing van de grieven van de man en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, nog te vermeerderen met de nakosten.
3.3.
Het
hofzal de grieven per onderwerp behandelen.
Schorsing executie (executoriale) beslagen (grief 1 t/m 5)
3.4.
De rechtbank heeft de executie geschorst van een aantal op basis van de notariële akte door de man gelegde (executoriale) beslagen (zie rov. 3.2.3). De rechtbank heeft daartoe onder meer en voor zover van belang het volgende overwogen:
“4.6.3. Of [appellant] geen vordering (meer) heeft, zoals [geïntimeerde] stelt en [appellant] betwist, ligt ter beoordeling voor in de hoofdzaak. Op basis van de over en weer ingenomen stellingen is het thans niet mogelijk een inschatting te maken of er sprake is van een geldige geldleningsovereenkomst. Dat betekent dat de executoriale titel waar [appellant] zich op beroept nog in geschil is tussen partijen. Ook kan de rechtbank, gelet op het debat van partijen, nu niet inschatten of [geïntimeerde] een hogere vordering op [appellant] heeft en in verlengde daarvan of haar beroep op verrekening slaagt.
4.7.
De rechtbank zal in dit incident, tegen de achtergrond van het voorgaande, een afweging moeten maken tussen het belang van [appellant] bij voortzetting van de executie en het belang van [geïntimeerde] bij schorsing van de executie. De rechtbank is van oordeel dat die belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] uitvalt. Zij heeft er onder meer op gewezen dat [appellant] een vermogend belastingadviseur is, die verschillende ondernemingen heeft en rechthebbende is van 37 onroerende zaken en dat [appellant] dus geen zwaarwegend belang heeft om zijn vordering onmiddellijk te kunnen invorderen, omdat hij niet financieel van afhankelijk is van het geld dat hij ontvangt via de executie. [appellant] heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken. Verder heeft [geïntimeerde] aannemelijk gemaakt dat zij een financieel belang heeft bij schorsing van de executie, omdat zij - door het loonbeslag - slechts een inkomen heeft conform de beslagvrije voet en daardoor sterk wordt beperkt in haar financiële mogelijkheden, terwijl haar financiële verplichtingen doorlopen. Gelet op deze feiten en omstandigheden weegt het belang van [geïntimeerde] bij schorsing van de executiemaatregelen zwaarder dan het belang van [appellant] om middels de gelegde beslagen tot executie van de notariële akte over te gaan”
Hiertegen keren zich de grieven 1 tot en met 5 van de man.
3.5.
De
manvoert, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling, kort samengevat, aan dat de door de rechtbank gemaakte belangenafweging onjuist is. Zijn belang bij het voortzetten van de executie dient zwaarder te wegen dan het belang van de vrouw bij het achterwege blijven van de tenuitvoerlegging van de notariële akte. Hij heeft aanzienlijke geldsommen geleend aan de vrouw en die gelden moeten worden terugbetaald. Een schorsing van de executie leidt, gelet op de inflatie, tot een waardevermindering en daarmee tot schade. Hij heeft forse financieringslasten en heeft liquiditeiten nodig om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Het door de vrouw gestelde belang dat zij door het loonbeslag sterk wordt beperkt in haar financiële mogelijkheden, is geen rechtens relevant belang voor het achterwege laten van de executie. Zij ontvangt iedere maand een inkomen conform de voor haar geldende beslagvrije voet. Dit moet haar voldoende waarborg geven voor een fatsoenlijk bestaan. Dat de vrouw hoge uitgaven heeft, voor zover al juist, dient voor haar eigen rekening en risico te komen. Het is haar eigen keus geweest om met de wetenschap van haar betalingsverplichtingen jegens de man een baan in loondienst te aanvaarden met een substantieel lager inkomen, dan het inkomen dat zij voorheen genoot met haar eigen onderneming. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat zij een woning heeft betrokken met hoge huurlasten.
3.6.
De
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij is het eens met de beslissing van de rechtbank. De vraag in deze procedure ziet op de rechtmatigheid om tot executie over te gaan. In
beginsel kan dit niet onafhankelijk worden beoordeeld van de vraag of de notariële akte voldoet aan de vereisten voor een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv. De vrouw verwijst naar randnummers 92 t/m 104 van de dagvaarding in eerste aanleg. In de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak ligt deze vraag thans voor. Gelet hierop is het voor de executierechter niet mogelijk om te oordelen of de man al dan niet mag overgaan tot de executie van de notariële akte. Het oordeel in de hoofdzaak in dezen dient te worden afgewacht. De vrouw heeft er belang bij dat de executie achterwege blijft. Zij zal in een financiële noodtoestand komen te verkeren indien zij van de beslagvrije voet moet leven. De beslagvrije voet bedraagt € 1.783,68 per maand. Hiervan dient zij maandelijks huur te betalen van € 735,-- (exclusief de kosten van de nutsvoorzieningen). Daarnaast is zij maandelijks € 400,-- tot € 500,-- kwijt aan boodschappen. Zij houdt slechts rond de € 100,-- tot € 200,-- per maand over. Dat is niet genoeg om in de verzorging van haar dochter te kunnen voorzien, alsook om onverwachte uitgaven op te kunnen vangen. Gelet op dit alles weegt het belang van de vrouw bij schorsing van de executie zwaarder dan het belang van de man om middels de gelegde beslagen tot executie van de notariële akte over te gaan.
3.7.
Het
hofoverweegt als volgt.
3.7.1.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, beschikt de man over een executoriale titel in de vorm van de grosse van de notariële akte. Dit betekent dat de man in beginsel het recht heeft om executiemaatregelen te treffen ter incassering van zijn vordering (art. 430 Rv).
3.7.2.
Via het incident ex art. 223 Rv heeft de vrouw een executiegeschil als bedoeld in art. 438 Rv aanhangig gemaakt.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet langer in geschil is dat voor de beoordeling van de vordering tot schorsing van de executie aansluiting moet worden gezocht bij het kader dat de Hoge Raad voor de executie op basis van vonnissen heeft gegeven in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, Hotel de Zeester). De Hoge Raad maakt onderscheid tussen i) de executie op basis van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat en ii) de executie waarbij tegen dat vonnis geen rechtsmiddel meer openstaat. Hier gaat het niet om executie van een vonnis, maar om executie van een notariële akte, waarover een procedure aanhangig is bij de rechtbank Limburg waarin het al dan niet (meer) bestaan van het vorderingsrecht van de man voorligt (en waarin, zo hebben partijen ter mondelinge behandeling verklaard, de rechtbank voornemens is om op 26 juli 2023 uitspraak te doen). De zaak is aldus vergelijkbaar met de executie van een vonnis waarin een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat. Alsdan heeft het volgende te gelden.
3.7.4.
Uitgangspunt is dat de executie op basis van een authentiek akte (waarvan hier sprake is) in beginsel uitvoerbaar is en dat afwijking daarvan slechts gerechtvaardigd is door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de geëxecuteerde (de vrouw) bij het behoud van de bestaande toestand, ondanks dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de executerende schuldeiser (de man) bij (het doorzetten van) de executie. In deze zaak is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij (het doorzetten van) de executie. Tegenover het door de vrouw gestelde belang dat zij in een financiële noodtoestand komt te verkeren wanneer zij als gevolg van de executie van de notariële akte moet leven van de beslagvrije voet, heeft de man onvoldoende onderbouwd dat hij belang heeft bij (het doorzetten van) de executie. Dat aan zijn zijde sprake is van forse financieringslasten en dat hij liquiditeiten nodig heeft om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen, is door hem niet inzichtelijk gemaakt. Het had op zijn weg gelegen stukken in het geding te brengen waaruit dit zou blijken. Overigens heeft hij ook tijdens de mondelinge behandeling – desgevraagd – niet de omvang van zijn financiële verplichtingen kunnen duiden. Het hof ziet geen aanleiding om in dit stadium van de procedure de man hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen, zoals hij ter mondelinge behandeling heeft aangeboden. Hij had dat uit eigen beweging dienen te doen. Nu de man ook voor het overige niet heeft aangetoond dat hij in de problemen komt wanneer de vrouw hem niet betaalt of dat er schuldeisers zijn die zich bij hem hebben gemeld ter inning van hun vordering, brengt het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - met zich, dat het hof van oordeel is dat het belang van de vrouw bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij het doorzetten van de executie. De rechtbank heeft in dit verband ook, gelet op de uitkomst van de belangenafweging, terecht bevolen dat het de man niet is toegestaan andere executiemaatregelen terzake de notariële akte te treffen, welk bevel in duur is beperkt tot aan de duur van de schorsing van de executie.
3.7.5.
De man heeft met grief 4 nog aangevoerd dat de rechtbank een te lange duur voor de voorlopige voorziening (schorsing) heeft bepaald (namelijk totdat de uitspraak in de hoofdzaak in kracht van gewijsde is gegaan). De man stelt, zo begrijpt het hof, dat de schorsing niet langer moet duren dan tot de einduitspraak van de rechter in eerste aanleg.
De vrouw heeft ook deze grief bestreden.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht, met verwijzing naar de wetsgeschiedenis van art. 223 Rv, de voorlopige voorziening heeft getroffen voor de duur van het geding, dat wil zeggen totdat de einduitspraak in de hoofdzaak in kracht van gewijsde is gegaan.
De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 5 falen.
Proceskosten (grief 6)
3.8.
Met grief 6 betoogt de
mandat de rechtbank in het bestreden vonnis ten onrechte kostencompensatie heeft toegepast en vordert hij veroordeling van de vrouw in proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Hij stelt, kort gezegd, dat het enkele feit dat partijen samenlevers zijn geweest een “te smalle basis” is om de proceskosten te compenseren, te meer daar de schorsing van de executie door de vrouw ten onrechte is verzocht.
3.9.
De
vrouwvoert hiertegen het volgende aan. Beide partijen hebben (proces)kosten gemaakt in de onderhavige procedure. Aangezien er nog geen definitief oordeel is gegeven over de rechtsgeldigheid van de notariële akte en daarmee de executiebevoegdheid, dienen de kosten van deze procedure naar redelijkheid door beide partijen te worden gedragen. Daarenboven is niet gesteld dat de vrouw misbruik van procesrecht heeft gemaakt of een onrechtmatige procedure aanhangig heeft gemaakt, hetgeen een volledige proceskostenveroordeling mogelijk zou rechtvaardigen.
3.10.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het is gebruikelijk om in procedures tussen ex-samenlevers over de afwikkeling van de samenleving en al wat daarmee samenhangt de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In dit geval bestaat naar het oordeel van het hof, gelet op hetgeen partijen hierover over en weer hebben verklaard, onvoldoende aanleiding om daar van af te wijken en de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zoals de man vordert, ook omdat de vrouw niet algeheel in het ongelijk is gesteld. Grief 6 faalt derhalve. Het hof zal (ook) de kosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten dient te dragen.
3.11
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 juli 2023.
griffier rolraadsheer