Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/349575 / HA ZA 19-541)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de mondelinge behandeling gehouden op 22 maart 2023.
3.De beoordeling
manvordert in eerste aanleg na vermindering/vermeerdering van eis - samengevat - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de vrouw te veroordelen:
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
rechtbankde man opgedragen te bewijzen dat de panden (zoals genoemd hiervoor in rov. 3.1 onder e) als gemeenschappelijk werden beschouwd.
rechtbankde man niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Op grond daarvan heeft de rechtbank de vorderingen van de man afgewezen.
manheeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en, uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen in de (proces)kosten in hoger beroep.
hofzal de grieven per onderwerp bespreken.
manop tegen de afwijzing van zijn vordering ten aanzien van de door de vrouw ontvangen schadepenningen.
vrouwvoert verweer.
hofstelt voorop dat de vordering van de man ertoe strekt dat de vrouw aan hem de helft van de door haar ontvangen schadepenningen dient te voldoen. De vrouw heeft betwist dat zij ‘op zijn portemonnee heeft geleefd’, zodat daarvan niet mag worden uitgegaan. Zelfs als dit wel zou vaststaan, is dit op zichzelf onvoldoende om de vrouw te verplichten haar schadepenningen met de man te delen, in het bijzonder levert dit geen ongerechtvaardigde verrijking op aan de zijde van de vrouw. Voor een geslaagd beroep op de redelijkheid en billijkheid heeft de man geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld. Dit betekent dat de eerste grief van de man faalt.
mankomt met grief II op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet op basis van art. 3:166 BW en verder moet worden afgewikkeld. Ter toelichting voert hij het volgende aan. Er is sprake van een gemeenschappelijke economische gerechtigdheid. Daardoor is een gemeenschap ontstaan in de zin van boek 3 titel 7 BW. De vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed (art. 3:178 BW) is niet onderhevig aan een verjaringstermijn.
vrouwvoert verweer. De verkoop en levering van de panden heeft alleen aan de vrouw plaatsgevonden en de financiering staat eveneens alleen op naam van de vrouw. Hieruit volgt dat alleen de vrouw eigenaar is van de panden.
hofoordeelt als volgt. Ingevolge art. 3:166 lid 1 BW is een gemeenschap aanwezig wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. Vast staat dat de panden alleen aan de vrouw zijn overgedragen. De vrouw heeft de panden ook gefinancierd. Ten tijde van de overdracht van de panden aan de vrouw was het huwelijk van partijen reeds ontbonden zodat van een huwelijksgemeenschap geen sprake meer was. Nu vast staat dat de vrouw alleen eigenaar is van de panden, kan met betrekking tot deze panden geen gemeenschap in de zin van titel 7 van Boek 3 BW bestaan. Hieruit volgt dat art. 3:178 BW ook niet van toepassing is en de panden niet verdeeld kunnen worden. Het beroep van de man op de redelijkheid en billijkheid ziet op het bestaan van een stilzwijgende overeenkomst (en zijn economische gerechtigdheid). Dat zal het hof betrekken bij de bespreking van de grieven III, IV en V. Voor zover de man al zou betogen dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de panden gemeenschappelijk zijn, gaat dat niet op. De slotsom is dat, voor zover de man zijn vorderingen heeft gebaseerd op het bestaan van een gemeenschap van de panden, deze vorderingen zullen worden afgewezen. Grief II faalt.
manop tegen het oordeel dat hij het bewijs voor het bestaan van de gezamenlijke economische gerechtigdheid c.q. een (stilzwijgende) overeenkomst niet heeft geleverd. In dit verband heeft de rechtbank het door de man geleverde getuigenbewijs onjuist gewaardeerd. Ter toelichting voert de man het volgende aan. Aanbod en aanvaarding, de essentiële onderdelen van een overeenkomst, kunnen in elke vorm geschieden en kunnen dus ook besloten liggen in één of meer gedragingen. Dat dit in de uiteindelijke notariële transportakte met betrekking tot de vier panden niet tot uitdrukking is gebracht, doet daaraan niet af.
vrouwvoert verweer. De man heeft niet bewezen dat een overeenkomst is gesloten (‘bestaan’) noch wat dan de inhoud van die vermeende overeenkomst zou zijn (‘inhoud’) en hoe die dan zou moeten worden uitgelegd. De man heeft de totstandkoming van de door hem gestelde overeenkomst, inhoudende een aanbod en aanvaarding ex art. 6:217 BW, niet bewezen. Er bestaat geen op rechtsgevolg gerichte wil, die zich heeft geopenbaard in een schriftelijke verklaring of in enige andere vorm. Uit het bewijs volgt niet dat de vrouw heeft verklaard dat haar wil erop was gericht om de panden als gemeenschappelijk te beschouwen. Ook de bereidheid van de vrouw om in het kader van een schikking met de man te onderhandelen, levert geen bewijs op van het bestaan van enige overeenkomst. In het gespreksverslag van 27 november 2008 staat juist dat de vrouw niet akkoord is met gemeenschappelijkheid.
hofoverweegt als volgt.