Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[appellant],
Coöperatieve Rabobank U.A.,
Rabobank,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8781050 CV EXPL 20-4669)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
(grief 1), zijn de vorderingen van [appellant] naar het oordeel van het hof niet toewijsbaar. Ook in hoger beroep heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld om te concluderen dat Rabobank jegens hem niet aan de voor haar uit artikel 7:611 BW voortvloeiende zorgplicht heeft voldaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
grieven 1 tot en met 6komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering om Rabobank te veroordelen tot het vorderen van verval van instantie.
(grief 6).Niet valt in te zien dat na (een aan het hof Amsterdam gericht verzoek van Rabobank om de zaak op de rol te plaatsen om) verval van instantie (te vorderen) deze publicaties van het internet verwijderd zullen worden. Daarbij betrekt het hof dat nergens uit blijkt dat RED c.s. betrokken zijn bij deze publicaties. Ook heeft [appellant] de hinder (inbreuk op zijn privéleven, aantasting eer en goede naam) die hij stelt aanhoudend te ondervinden, onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. De affaire rondom het boek heeft aan de succesvolle sollicitatie naar zijn huidige functie kennelijk niet in de weg gestaan en [appellant] heeft niet gesteld dat hij nog steeds berichten ontvangt van vreemden naar aanleiding van de thans nog op internet te vinden publicaties of dat daarop online nog wordt gereageerd. De hinder die [appellant] in de toekomst vreest te ondervinden, is te weinig concreet en vooral theoretisch.
(grief 2).
(grief 3). Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft [appellant] niet aangevoerd dat hij nog steeds berichten ontvangt van vreemden naar aanleiding van de thans nog op internet te vinden publicaties of dat op die publicaties online nog wordt gereageerd. Ten aanzien van de kans dat RED c.s. op eigen initiatief de zaak alsnog zullen aanbrengen bij het gerechtshof Amsterdam, heeft [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om te kunnen concluderen dat er sprake is van een kans waarmee rekening gehouden dient te worden. Door een aan het gerechtshof Amsterdam gericht verzoek van Rabobank om de zaak op de rol te plaatsen om verval van instantie te vorderen, zouden RED c.s. getriggerd kunnen worden om alsnog de zaak voor inhoudelijke behandeling aan te brengen. Bovendien is er in dat geval een kans dat deze zaak opnieuw (negatieve) publiciteit voor Rabobank en haar in het boek genoemde (oud-)medewerkers zal opleveren.
(grief 4). Hoewel er bij toewijzing van verval van instantie, zoals [appellant] stelt, ‘de facto’ duidelijkheid wordt verkregen over de juridische verhoudingen tussen Rabobank en RED c.s., is alsdan ten principale niet beslist over de vraag of vermelding van de namen van de (oud-)medewerkers in het boek onrechtmatig is en blijft de kans bestaan dat RED c.s. alsnog een bodemzaak aanhangig maken
(grief 5).
grieven 7 tot en met 11komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering om Rabobank te veroordelen tot het door Google uit de zoekresultaten laten verwijderen van URL’s die [appellant] in verband brengen met het boek.
(grief 8).
(grief 7). De enkele omstandigheid dat deze publicaties verband houden met het boek en daarmee gerelateerd zijn aan de arbeid van [appellant] voor Rabobank is daartoe onvoldoende. Dat [appellant] zich, zoals hij aanvoert, altijd aan het beleid en de instructies van Rabobank heeft gehouden en het in de publicaties gaat om [appellant] als medewerker van Rabobank, maakt dit niet anders.
(grief 9), ook omdat het - zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen - niet duidelijk is of een verzoek tot verwijdering door een ander dan de betrokkene door Google in behandeling wordt genomen.
“genomen om te voorkomen dat deze pagina wordt weergegeven als reactie op zoekopdrachten naar”de naam van [appellant] . Verder heeft Google [appellant] bericht dat van drie URL’s de content niet zal worden geblokkeerd, dat [appellant] zich daarvoor rechtstreeks tot de webmaster van de betreffende sites kan wenden, dat hij verouderde content via een tool van Google kan laten verwijderen en dat hij zich mogelijk ook kan wenden
“tot de instantie voor gegevensbescherming in uw land”. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] deze aanwijzingen van Google heeft gevolgd. [appellant] heeft zich naar het oordeel van het hof dan ook niet voldoende ingespannen om de URL’s verwijderd te krijgen om te concluderen dat hij daarbij afhankelijk zou zijn van de hulp van Rabobank. Dat Rabobank, zoals [appellant] stelt, beschikt over meer financiële middelen om stappen tegen Google te ondernemen, doet aan het vorenstaande niet af. De noodzaak van het instellen van een procedure tegen Google met daaraan verbonden kosten is niet gebleken. Bovendien heeft Rabobank [appellant] onverplicht een vergoeding van (maximaal) € 2.500,- (tegen algehele en finale kwijting) aangeboden om (verdere) stappen jegens Google te ondernemen, welke vergoeding door [appellant] zonder meer is afgewezen
(grief 11).
(grief 10). Dat [appellant] de instructies van Rabobank als een verbod heeft opgevat, betekent niet dat daadwerkelijk sprake was van een verbod zich tot Google te wenden. Daarbij komt dat de uitleg van Rabobank dat zij actie richting Google (aanvankelijk) niet in het belang van haar medewerkers achtte, het hof - net als de kantonrechter - aannemelijk voor komt. Verwijdering van URL’s door Google in de periode dat de affaire rondom het boek nog niet in de vergetelheid was geraakt, had er immers toe kunnen leiden dat de aanbieders van de desbetreffende informatie die informatie dan via andere websites zouden publiceren, waarmee de affaire steeds opnieuw zou opduiken en actueel zou blijven. Niet valt in te zien dat Rabobank dit standpunt in redelijkheid niet had kunnen innemen.
(grieven 1, 2 en 9),kan hem dit niet baten. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft de Hoge Raad in voormeld arrest immers niet geoordeeld dat het voor werknemers als [appellant] ‘te belastend’ of ‘(te) zeer belastend’ is om zelf in rechte op te treden, maar slechts dat het ‘belastend kan zijn’. Reeds daarop strandt het betoog van [appellant] .
grieven 12 en 13komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering om voor recht te verklaren dat Rabobank in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap heeft gehandeld en daardoor is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis, zodat zij gehouden is de schade die [appellant] als gevolg daarvan lijdt en nog zal lijden te vergoeden.
(grieven 12 en 13), is deze vordering reeds bij gebreke van enige grondslag niet toewijsbaar.
(grief 14).
(grief 14). Deze kosten worden aan de zijde van Rabobank vastgesteld op