6.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
i. [geïntimeerde] is een internationaal transportbedrijf . Zij heeft vrachtwagens in eigendom, waarmee zij in opdracht van opdrachtgevers goederen vervoert.
[appellante] is een expediteur. Zij organiseert het vervoer van goederen, stelt opleggers ter beschikking en verzorgt de afhandeling van administratieve formaliteiten.
[geïntimeerde] heeft vanaf begin april 2019 in opdracht van [appellante] goederen vervoerd. [geïntimeerde] gebruikte daarvoor haar eigen trekkers, maar de opleggers van [appellante] . Onder elke oplegger zit een palletkist, waarin 36 lege Europallets kunnen liggen om te ruilen. Als een chauffeur bij een klant een lading – die op pallets staat – laadt, lost hij lege pallets en als de chauffeur ergens een lading lost, neemt hij lege pallets mee terug.
[geïntimeerde] heeft voor zijn werkzaamheden onder meer de volgende facturen naar [appellante] gestuurd:
- [factuurnummer 1] van 27-1-2020 voor € 6.399,51
- [factuurnummer 2] van 24-2-2020 voor € 8.818,49
- [factuurnummer 3] van 12-3-2020 voor € 6.411,40
In maart 2020 heeft [geïntimeerde] de relatie met [appellante] beëindigd.
[geïntimeerde] heeft [appellante] op 28 maart 2020 aangemaand tot betaling van de op dat moment (gedeeltelijk) openstaande [factuurnummer 1] en [factuurnummer 2]. Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 8 april 2020 een aanmaning gestuurd voor de betaling van de [factuurnummer 1] (restant), [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3].
Per e-mail van 9 april 2020 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een overzicht gestuurd van door [geïntimeerde] geladen en retour gegeven pallets in de periode van 8 april 2019 tot en met 3 november 2020. [appellante] heeft in die e-mail verder geschreven:
“Ik heb geprobeerd telefonisch contact met u op te nemen inzake palletruil
U heeft een rit geladen in Florstadt voor Vlijmen op 14 januari 2020 daar zouden 14 pallets moeten worden geruild. Ik heb geen bonnen gezien voor deze palletruil. Niet bij laadadres en ook niet bij los adres
Kunt u mij een palletbon daarvoor aanleveren. (…)
Zo hebben wij nog meer waarbij geen palletbon/cmr hebben van het ruilen van pallets. Graag als u nog gegevens heeft zien wij deze graag tegemoet.”
[geïntimeerde] heeft in zijn e-mail van 14 april 2020 als volgt geantwoord:
“Pallets die geruild konden worden op locaties, zijn geruild. Daar zijn dan ook palletbonnen voor. Als pallets niet geruild zijn, dan zijn daar ook geen palletbonnen van. Soms wordt er besproken dat de pallets geruild dienen te worden, echter accepteert het losadres dit niet altijd. In dat geval worden ze niet geruild en blijven ze in het voertuig tot een ander laadadres het wel accepteert, bijv. [xyz]. Dit kan je ook nazien bij CMR’s en palletbonnen van bijv. [xyz]. Daar zijn ook bonnen van aanwezig en ook die hebben wij allemaal in onze administratie. Dit zijn daarnaast ook dingen die u zelf ook weet.
Woorden als ‘zouden geruild moeten worden’, ‘moest gebeuren’ gaat hier dus niet op. Ik raad u aan om uw administratie beter na te kijken, u gaf aan dat het er nog veel meer zouden zijn.
Dit vinden wij daarnaast ook erg flauw nu u hiermee komt nu wij als charter weg zijn bij [appellante] . In die tussentijd, waar het heel incidenteel fout is gegaan, hebben wij de kosten die doorbelast waren op jullie OP TIJD en altijd betaald. (…)”
Op 27 april 2020 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Ik heb controle gedaan. Je hebt 5261 pallets geladen en 3047 pallet retour gegeven. Een verschil van 2214 pallet. Jij zal ondertussen ook wel alles gecontroleerd hebben. wat is jou verschil?”
[appellante] heeft [geïntimeerde] bij factuur van 5 mei 2020 een bedrag van € 36.857,81 in rekening gebracht voor 2174 europallets.
De procedure bij de kantonrechter
6.3.1.In de procedure bij de kantonrechter vorderde [geïntimeerde] – samengevat – betaling door [appellante] van de openstaande facturen van in totaal € 16.268,42, te vermeerderen met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van € 16.243,04, vermeerderd met rente en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
6.3.2.In de procedure bij de kantonrechter heeft [appellante] een tegenvordering ingesteld. [appellante] vorderde betaling van € 36.681,15, te vermeerderen met rente en kosten, vanwege de door [appellante] aan [geïntimeerde] in rekening gebrachte pallets. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen.
De procedure in hoger beroep
6.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd en haar eis verminderd. [appellante] vordert in hoger beroep betaling door [geïntimeerde] van € 31.379,70, te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis in reconventie en tot het alsnog toewijzen van haar gewijzigde vordering.
6.4.2.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van de grieven en de vordering van [appellante] aan de orde komen.
6.4.3.Het hof zal de grieven van [appellante] gezamenlijk behandelen.
De overeenkomst tussen partijen
6.5.1.Tussen partijen staat vast dat sprake is van (een) vervoerovereenkomst(en) op grond waarvan [geïntimeerde] in opdracht van [appellante] goederen vervoerde voor de klanten van [appellante] . Omdat sprake is van grensoverschrijdend vervoer, is de CMR dwingendrechtelijk van toepassing op dit vervoer. Voor zover de CMR niet alle relevante onderwerpen regelt, geldt dat Nederlands recht van toepassing is.
6.5.2.Tussen partijen is in geschil of het Handboek voor chauffeurs (hierna: het Handboek), in het bijzonder artikel 2.3 van dit Handboek, onderdeel uitmaakt van de overeenkomst(en) tussen hen.
In artikel 2.3 staat onder andere dat de vervoerder altijd verantwoordelijk is voor het correct ruilen van pallets. Tussen partijen is echter niet in geschil dat [geïntimeerde] verantwoordelijk was voor het ruilen van pallets conform de instructies van [appellante] en dat [geïntimeerde] gehouden was de schade te vergoeden indien er niet conform de instructies van [appellante] werd geruild en de klanten van [appellante] te weinig pallets ontvingen. Hierbij komt dat, zoals uit rov. 6.6.5. hierna volgt, in het midden kan blijven of [geïntimeerde] op grond van artikel 2.3 van het Handboek altijd een palletbon moest invullen, ook als er geen palletruil plaatsvond. Dit maakt dat de vraag of het Handboek onderdeel uitmaakt van de overeenkomst(en) tussen [appellante] en [geïntimeerde] in dit hoger beroep niet hoeft te worden beantwoord.
6.6.1.[appellante] stelt dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in haar verplichting om pallets op correcte wijze en conform de instructies van [appellante] te ruilen. Volgens [appellante] heeft dit ertoe geleid dat er bij een aantal van haar klanten een pallettekort is ontstaan. Zij heeft hierdoor schade geleden omdat zij een deel van deze klanten een vergoeding heeft moeten betalen voor ontbrekende pallets en overige klanten pallets heeft moeten leveren.
[appellante] heeft haar stellingen onderbouwd met het als productie 3 bij memorie van grieven overgelegde overzicht van het pallettekort (hierna: het Overzicht) dat volgens haar door [geïntimeerde] is ontstaan en met een aantal facturen en palletbonnen waaruit volgens haar blijkt dat zij de betreffende klanten voor het pallettekort financieel heeft moeten compenseren of pallets heeft moeten leveren. Het hof overweegt hierover als volgt.
6.6.2.Het hof stelt voorop dat stelplicht en bewijslast ter zake de tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] , en dus ter zake de juistheid van het Overzicht, op [appellante] rusten. Het is dus niet zo dat het aan [geïntimeerde] is om aan de hand van haar eigen administratie aan te tonen dat het Overzicht, zoals [appellante] heeft aangevoerd. Dit zou immers betekenen dat [geïntimeerde] moet stellen en bij een voldoende betwisting bewijzen dat er geen sprake is van een pallettekort. Het gaat er dus om of [appellante] haar stelling dat sprake is van een pallettekort dat door [geïntimeerde] is ontstaan waardoor zij schade heeft geleden, met het Overzicht en de door haar overlegde facturen en palletbonnen voldoende heeft onderbouwd.
6.6.3.Het Overzicht bevat 150 ritten die [geïntimeerde] in opdracht [appellante] heeft verricht en waarbij zij goederen van klanten van [appellante] heeft vervoerd naar de afnemers van de die klanten. Het Overzicht bevat per rit (i) het aantal pallets dat [geïntimeerde] bij de betreffende klant van [appellante] heeft geladen, (ii) het aantal pallets dat [geïntimeerde] daar heeft gelost, (iii) het verschil daartussen, (iv) het aantal pallets dat [geïntimeerde] heeft gelost op de plaats van bestemming, (v) het aantal pallets dat [geïntimeerde] daar weer retour heeft genomen en (vi) het verschil tussen (iv) en (v).
Volgens [appellante] moeten voor de vaststelling van het pallettekort (iii) en (vi) bij elkaar worden opgeteld, hetgeen zou leiden tot een pallettekort van (2.040 + 394 =) 2.443 pallets. Volgens [appellante] is het zo dat als [geïntimeerde] bij het vertrekadres meer pallets heeft geladen dan gelost, de klant een pallettekort heeft (i minus iii). Uit de toelichting van [appellante] tijdens de mondelinge behandeling begrijpt het hof dat hetzelfde geldt wanneer [geïntimeerde] op de plaats van bestemming meer pallets lost dan zij retour neemt (iv minus vi).
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat het feit dat [geïntimeerde] aan het einde van de rit met te weinig pallets achterblijft, omdat zij er op de plaats van bestemming meer achterlaat dan zij er mee terugneemt/ruilt, ertoe leidt dat de klant van [appellante] een pallettekort heeft. Voor zover [appellante] bedoelt dat zij zelf pallets tekortkomt omdat [geïntimeerde] er op de plaats van bestemming minder mee terugneemt/ruilt, geldt dat [appellante] niet aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat er bij haarzelf een pallettekort is ontstaan. Haar vordering betreft immers slechts schade die zij heeft geleden doordat zij aan haar klanten ter compensatie van een pallettekort een vergoeding heeft moeten betalen en/of pallets heeft moeten leveren (zie nrs. 38-42 van de memorie van grieven) .
6.6.4.Voorts is van belang dat het Overzicht is gebaseerd op de eigen administratie van [appellante] . De aantallen pallets per rit onder i, ii, iv en v zijn gebaseerd op de palletbonnen, CMR-vrachtbrieven en andere documenten die [geïntimeerde] wekelijks bij [appellante] inleverde (zie nr. 24 van de memorie van grieven). Indien er op een palletbon en/of CMR-vrachtbrief een lager aantal pallets staat, betekent dit volgens [appellante] dat er slechts deels is geruild. Indien er van een bepaalde rit geen palletbon is ingeleverd, betekent dit volgens [appellante] dat er niet is geruild. Omdat er niet of maar deels is geruild op deze ritten, is [geïntimeerde] aansprakelijk voor het pallettekort dat hierdoor bij de betreffende klanten is ontstaan, aldus [appellante] . Het hof volgt [appellante] hierin niet.
6.6.5.In de eerste plaats is van belang dat [geïntimeerde] ter illustratie van de gang van zaken als productie C bij memorie van antwoord een aantal berichten van [appellante] aan haar heeft overgelegd met daarin de instructie om niet of maar deels te ruilen. Dit wordt door [appellante] ook niet ontkend. Dit maakt dat [geïntimeerde] , door conform de instructie van [appellante] niet of deels te ruilen, bij deze ritten niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen inzake palletruil.
Volgens [appellante] is er toch sprake van aansprakelijkheid voor een pallettekort bij deze klanten, omdat [geïntimeerde] geen palletbon heeft ingeleverd terwijl zij op grond van artikel 2.3 van het Handboek verplicht is om van elke rit een palletbon in te leveren. Het hof is van oordeel dat zelfs indien [geïntimeerde] op basis van het Handboek verplicht zou zijn om van iedere rit een palletbon in te leveren, dit niet betekent dat het ontbreken hiervan leidt tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde] voor een pallettekort. Dit zou mogelijk anders zijn indien er door niet of slechts deels te ruilen is gehandeld in strijd met de instructies van [appellante] , maar dat is door [appellante] niet gesteld en is ook overigens niet gebleken.
6.6.6.Hierbij komt dat het enkele feit dat [appellante] op basis van de palletbonnen en de CMR-vrachtbrieven in haar administratie voor de 150 ritten in het Overzicht een pallettekort heeft becijferd, niet betekent dat zij daardoor ook de door haar gevorderde schade heeft geleden, ook niet indien vast zou komen staan dat het door haar becijferde tekort zijn oorzaak vindt in een tekortkoming van [geïntimeerde] in verband met palletruil. Daarvoor is immers vereist dat vast komt te staan dat [appellante] in verband met deze ritten aan de betreffende klanten ter compensatie van het pallettekort een vergoeding heeft moeten betalen en/of pallets heeft moeten leveren. De door [appellante] als producties 6 tot en met 18 overgelegde facturen en bonnen zijn hiervoor, mede gezien de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , echter onvoldoende. Het hof licht dit toe.
6.6.7.Voor wat betreft haar klant [xyz] heeft [appellante] een factuur van € 32.918,-overgelegd van 17 februari 2021 met als omschrijving “7610 Emballage”. Op deze factuur staat “
Hierbij brengen wij het overeengekomen saldo op 31-12-2020 van niet geruilde Europallets in rekening. Zoals besproken met [appellant] .”. Volgens [appellante] betreft deze factuur een pallettekort van 2.352 pallets, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 14,- (€ 32.918 gedeeld door 2.352) per ontbrekende pallet. Omdat uit het Overzicht volgt dat sprake is van een pallettekort van 1.167 pallets van [geïntimeerde] bij [xyz], staat hiermee dus vast dat [appellante] aan [xyz] een bedrag van (1.167 x € 14,-) € 16.338,- heeft voldaan in verband met het pallettekort van [geïntimeerde] , aldus [appellante] .
Het hof volgt [appellante] hierin niet. [appellante] heeft op vragen van het hof ter zitting toegelicht dat [xyz] op enig moment een overzicht heeft verstrekt van het pallettekort gedurende meerdere jaren, voor alle chauffeurs die [appellante] voor [xyz] heeft rijden. Daar is, aldus nog steeds [appellante] , over onderhandeld en een klap op gegeven en dat heeft geleid tot de factuur van 17 februari 2021. De factuur is naar het oordeel van het hof evenwel op geen enkele manier te herleiden tot de ritten van [geïntimeerde] voor [xyz] op het Overzicht. Een specificatie van de periode waarop de factuur betrekking heeft en de onderliggende ritten ontbreekt. Het had op de weg van [appellante] gelegen om inzichtelijk te maken op welke ritten de factuur is gebaseerd. Nu zij dit heeft nagelaten heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat het door [xyz] aan haar gefactureerde bedrag betrekking heeft op ritten die [geïntimeerde] in opdracht van [appellante] voor [xyz] heeft gereden.
6.6.8.Voor wat betreft haar klant Kuhne heeft [appellante] een factuur overgelegd van 22 januari 2020 voor een bedrag van € 344,- met als toelichting “
Wir berechnen Ihnen nicht getauschte Europapaletten 43 FP x 8,00 Euro”. Op de factuur ontbreekt een verwijzing naar een concrete rit en/of ritten. Volgens [appellante] ziet deze factuur op rit 88 in het Overzicht. Deze rit heeft volgens het Overzicht echter plaatsgevonden op 29 november 2020. Dit is na de factuurdatum. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat deze factuur betrekking heeft op een pallettekort dat tijdens een rit door [geïntimeerde] is ontstaan. Dit geldt temeer omdat [appellante] van meerdere chauffeurs/opdrachtnemers gebruik maakt.
6.6.9.Voor wat betreft haar klant Optimax heeft [appellante] een factuur overgelegd van 30 juni 2020 van € 135,- voor “
Ladungssicherungshilfsmittel 9 paletten je 15 EUR” met als ladingsdatum 5 juni 2020. In juni 2020 reed [geïntimeerde] echter niet meer voor [appellante] (zie rov. 6.2 onder v hiervoor). Deze factuur kan dus niet worden gerelateerd aan één van de ritten in het Overzicht, hetgeen door [appellante] ter zitting ook is erkend. Dit betekent dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze factuur betrekking heeft op een pallettekort dat tijdens een rit door [geïntimeerde] is ontstaan.
6.6.10.Voor wat betreft haar klant Dachser heeft [appellante] een factuur overgelegd van 5 oktober 2010 waarop onder andere een bedrag van € 259,- staat voor “
Pakmiddelen”, met als omschrijving “
Berechnung des Saldos EU per 30.09.20 37 EU a € 7,00 EUR” en “
Niet-belastbare schadevergoeding”. Op de factuur ontbreekt een verwijzing naar een concrete rit en/of ritten. Volgens [appellante] ziet deze factuur op rit 116 van 21 januari 2020 in het Overzicht, met een pallettekort van 9 pallets. Dit kan echter op basis van de overgelegde factuur niet worden vastgesteld. Hierbij komt dat op het Overzicht meerdere ritten van [geïntimeerde] voor Dachser staan. Dit betekent dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze factuur betrekking heeft op pallettekort dat tijdens één of meer van de ritten van [geïntimeerde] is ontstaan.
[--], [---], [-----], Lex-us, P2 Logistik, Liegat, NST International
6.6.11.Voor wat betreft deze klanten heeft [appellante] als producties 11 tot en met 18 bij memorie van grieven palletbonnen en andere documenten overgelegd waaruit blijkt dat [appellante] aan deze klanten pallets heeft geleverd. Deze documenten zijn niet voorzien van een verwijzing naar een concrete rit of ritten. Dit betekent dat, mede gezien het feit dat [geïntimeerde] niet de enige vervoerder is waar [appellante] mee samenwerkt(e), op basis van alleen deze documenten niet kan worden vastgesteld dat de geleverde pallets dienden ter compensatie van een pallettekort dat tijdens één of meerdere ritten van [geïntimeerde] is ontstaan. Dit is door [appellante] tijdens de zitting uitdrukkelijk bevestigd. Dat [appellante] op 23 mei 2019 1.861 pallets heeft ingekocht, maakt dit niet anders. De factuur hiervan is op geen enkele wijze gerelateerd aan de ritten van [geïntimeerde] , en bovendien was de samenwerking tussen [appellante] en [geïntimeerde] op 23 mei 2019 pas enkele weken eerder van start gegaan (zie rov. 6.2 onder iii).
6.6.12.Hierbij komt nog dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde e-mailberichten en facturen blijkt dat er gedurende de samenwerking door [appellante] regelmatig vragen werden gesteld over ontbrekende pallets en dat er ingeval van een pallettekort bij een klant kort na de rit door [appellante] aan [geïntimeerde] een factuur werd gestuurd met daarop de transportdatum en met een kopie van de factuur van de klant van [appellante] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom voor de door [appellante] in deze procedure gevorderde schade dergelijke documenten ontbreken.
6.6.13.De door [appellante] overgelegde facturen bieden gezien het voorgaande onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat zij haar klanten financieel heeft moeten compenseren of pallets heeft moeten leveren ter compensatie van een door [geïntimeerde] veroorzaakt pallettekort.
6.6.14.Dit alles maakt dat [appellante] , mede gezien de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , haar stellingen dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in haar verplichting om pallets te ruilen, waardoor [appellante] schade heeft geleden, niet voldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat het hof aan bewijslevering niet toe komt.