ECLI:NL:GHSHE:2023:2237

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
20-002043-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een minderjarige door een buitengewoon opsporingsambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, een buitengewoon opsporingsambtenaar bij Team Handhaven, is beschuldigd van ontucht met een minderjarige die aan hem was toevertrouwd in zijn hoedanigheid als mede-opleider. De feiten vonden plaats op 21 februari 2020, toen de verdachte de minderjarige, die stagiaire was, in een café en op weg naar het station handtastelijk heeft behandeld. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week en een taakstraf van 120 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar heeft aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de minderjarige, voor immateriële schade van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002043-22
Uitspraak : 5 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats [plaatsnaam 1] , van 5 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-019784-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’ (
het primair tenlastegelegde)veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen behoudens de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de verdediging het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij – als buitengewoon opsporingsambtenaar bij Team Handhaven van de [gemeente] – op of omstreeks 21 februari 2020 in de [gemeente] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , stagiaire bij voornoemd Team Handhaven, door die [slachtoffer] vast te pakken en/of zijn armen om die [slachtoffer] heen te slaan en/of de billen van die [slachtoffer] vast te pakken en/of in de billen van die [slachtoffer] te knijpen en/of het gezicht van die [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) met zijn (getuite) lippen in de richting van de mond van die [slachtoffer] te bewegen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2020 in de [gemeente] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door - met kracht en/of onverhoeds die [slachtoffer] vast te pakken en/of
- zijn armen om die [slachtoffer] heen te slaan en/of
- de billen van die [slachtoffer] vast te pakken en/of in de billen van die [slachtoffer] te knijpen en/of
- het gezicht van die [slachtoffer] vast te pakken en/of (vervolgens) met zijn (getuite) lippen in de richting van de mond van die [slachtoffer] te bewegen,
waarbij verdachte misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht als zijnde buitengewoon opsporingsambtenaar van Team Handhaven van de [gemeente] op die [slachtoffer] , zijnde stagiaire bij voornoemd Team Handhaven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij – als buitengewoon opsporingsambtenaar bij Team Handhaven van de [gemeente] – op 21 februari 2020 in de [gemeente] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , stagiaire bij voornoemd Team Handhaven, door die [slachtoffer] vast te pakken en zijn armen om die [slachtoffer] heen te slaan en de billen van die [slachtoffer] vast te pakken en met zijn (getuite) lippen in de richting van de mond van die [slachtoffer] te bewegen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, registratienummer PL2379-2020106195, opgemaakt door [verbalisant] , sluitingsdatum 21 januari 2021, pagina 1 tot en met 110. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 september 2020 (pg. 10 t/m 18), voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [slachtoffer] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord aangever
O: Opmerking verbalisant
(pg. 10)
Aangever
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum slachtoffer]
(pg. 12)
V: Waar is het begonnen?
A: Wij, ik en [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] ), waren uitgenodigd op 21 februari
(het hof begrijpt: 21 februari 2020)voor een carnavalsfeest bij het [locatie] . Wij zijn namens ons team gegaan. Dit feest duurde tot 18.00 of 19.00 uur. Wij hadden ons op het werk omgekleed voor het carnavalsfeest en hadden grote tassen bij ons. Wij kwamen toen [verdachte] en [betrokkene 1] tegen. Wij werden erna gevraagd of wij nog na het feest mee wilden gaan naar de stad. [verdachte] had toen geregeld dat onze tassen door mensen van dienst Handhaving zouden worden opgehaald. Ik ben toen met [getuige 1] , [verdachte] en nog een andere student van een andere school de stad in gegaan. Wij zijn toen naar [café 1] op de Markt in [plaatsnaam 1] gegaan met onze tassen. Bij dit café zouden de tassen door deze mensen opgehaald worden. Ik heb toen besloten om alleen een tas mee te geven. Mijn andere tas met laptop heb ik bij mij gehouden.
(pg. 13)
A: Samen met de zoon van [verdachte] zijn wij op zoek gegaan naar [betrokkene 1] in een ander café. Ik weet niet hoe dit café heet, maar het ligt op de hoek naast de [winkel] richting het [plein]
(het hof begrijpt: te [plaatsnaam 1] ).
O: Wij hebben het café via Google Maps opgezocht en dit zou de [café 2] zijn. [slachtoffer] bevestigt dit.
V: Zijn jullie toen het café naar binnen gegaan?
A: Wij zijn toen het café naar binnen gegaan. Hier ben ik toen met [getuige 1] , [verdachte] en
zijn zoon naar binnen gegaan. Ik heb toen met [getuige 1] afgesproken om 22.00 uur te
vertrekken naar het station, dan zou ik op tijd zijn voor de laatste trein.
A: Toen zijn [getuige 1] , ik en [betrokkene 2] op een verhoging van de verwarming gaan staan. Ik en [getuige 1] merkten toen dat het gedrag van [verdachte] omsloeg. Als ik met [getuige 1] aan het praten was, tikte [verdachte] op mijn been. Als ik dan weer met [getuige 1] ging praten ging [verdachte] weer aandacht zoeken bij mij. Daarna begon hij mijn kuit te strelen. Ik heb toen met mijn been geschud en gezegd: “laat dat”.
V: Je zei dat [verdachte] op je been ging tikken. Waar en met wat heeft hij op je been
getikt?
A: Hij tikte met zijn vinger meerdere keren op het midden van mijn bovenbeen. Ik denk twee keren achter elkaar en dan iedere keer als ik zei dat hij moest stoppen.
V: Hoe heeft [verdachte] je kuit gestreeld?
A: Hij wrijft van de knieholte naar enkel met zijn hand. Ik denk twee keren een
sessie van meerdere keren van op en neer van boven naar beneden en van beneden naar boven wrijven.
(pg. 14)
A: Ik had een ‘uittrekpasje’ omhangen. Dit is een pasje aan een uittrekbaar koord dat zich weer vanzelf oprolt. Telkens als ik met [getuige 1] ging praten, pakte hij het pasje en schoot hij het af. Het pasje schoot toen tegen mijn schaamstreek, (O: Wij verbalisanten zien dat [slachtoffer] de schaamstreek aanwijst). Na 5 keren heb ik gezegd “laat dat”. Ik heb toen het pasje in mijn achter broekzak gedaan. Toen zag ik dat [verdachte] het eruit had gehaald. Daarna deed [verdachte] het weer vier keren het pasje losschieten tegen mijn schaamstreek. Toen had ik er genoeg van en heb ik het pasje afgepakt en in mijn jas gedaan die op de tafel lag.
V: en toen?
A: Toen kwamen wij op het punt dat wij richting het station zouden gaan. [getuige 1] en ik hebben toen onze jas gepakt. Toen ik mij omdraaide zei [getuige 1] tegen mij dat [verdachte] met mij meeliep en zij bleef. Toen heb ik tegen [verdachte] gezegd dat ik alleen zou lopen. [verdachte] bleef zeggen dat hij stagebegeleider was en toezichthouder over mij was. Bij het naar buiten lopen pakte ik zijn hand om hem mee te trekken. [verdachte] liep erg langzaam. Ik denk dat het kwam doordat hij dronken was, maar ik wilde mijn trein halen. In het café als ik zijn hand los liet, pakte hij mijn heupen en mijn billen vast. Ik schrok hier toen van en ben ik omgedraaid om te vragen waarom hij dat deed. Hierop antwoordde hij dat hij dit deed om mij niet kwijt te raken in de drukte. Ik heb [verdachte] toen gezegd dat hij ook zijn hand op mijn schouder kon leggen en niet op mijn heupen of billen. Ik heb zijn hand gepakt en op mijn schouder gelegd. Tijdens het lopen voelde ik weer dat zijn hand naar beneden ging richting mijn heupen en billen. Dit gebeurde twee keren. Ik heb toen nogmaals gezegd “je kunt je hand ook op mijn schouder leggen.”
V: Je komt buiten, en toen?
A: Hij bleef telkens dingen herhalen zoals: “Dit is buiten stage dus niemand heeft
hier iets mee te maken”. Tijdens het lopen naar het station liep [verdachte] heel langzaam. Ik had toen nog maar 10 minuten tijd. Ik pakte telkens zijn hand om
hem mee te nemen richting het station. [verdachte] gaf toen aan dat ik de trein toch niet
zou redden, waarop ik antwoordde: “als wij doorlopen, dan haal ik de trein nog wel”. [verdachte] bleef toen zeggen: “Blijf maar hier, blijf bij mij”. Ik heb toen gezegd dat ik de trein wel wilde halen omdat mijn moeder wist dat ik deze trein zou hebben naar huis. Ik wilde niet bij hem blijven. Hij bleef toen nog een aantal keren herhalen “blijf bij mij, blijf hier, je gaat de trein toch niet halen als je gaat rennen.” Ik heb toen gezegd dat ik wel wilde gaan rennen. Toen ik ging rennen, pakte hij mij bij mijn hand vast en trok hij mij terug naar zich toe. Hierbij pakte hij met zijn handen
(p. 15)
vol bij mijn billen vast. Met vol bedoel ik fors. Hij legde niet zijn handen los op
mijn billen, maar pakte mijn billen echt vast.
V: Hoe stonden jullie toen?
A: Hij stond met zijn armen om mij heen en met gezicht en gezicht naar elkaar toe.
V: Hoe kwam het dat jullie gezicht met gezicht kwamen te staan?
A: Hij pakte mijn rechterhand, trok hij hieraan en draaide mij toen terug, waardoor
ik draaide en ik met mijn gezicht naar zijn gezicht stond. Vervolgens sloeg hij zijn
armen om mij heen. Zijn handen kwamen toen op het midden van mijn billen, waarbij hij mijn billen fors vast nam.
V: En toen?
A: Nadat ik had gezegd wat hij aan het doen was en dat ik mijn trein wilde halen,
merkte ik dat hij een hand op mijn rechterzijkant van mij gezicht legde en met zijn
gezicht dichterbij kwam. Ik zag dat hij mij toen probeerde te zoenen, maar ik heb
toen mijn gezicht naar de linkerkant afgewend. Ik denk dat hij wilde zoenen, omdat
hij dichterbij kwam en zijn lippen tuitte en richting mijn mond ging. Zijn mond kwam heel dichtbij mijn mond. (O: wij verbalisanten zien [slachtoffer] een afstand aangeven van ongeveer 10 cm). Daarna haalde hij zijn hand weg bij mijn gezicht en probeerde hij nog een keer te zoenen. Ik heb toen weer mijn gezicht kunnen wegdraaien, waardoor hij mij niet heeft kunnen zoenen. Ik heb mij toen direct losgetrokken en ben ik richting de trein gerend. Ik had nog net op tijd de trein gehaald.
V: Wat gebeurde er toen jij in de trein zat?
A: Ik heb toen geappt met een vriendin, [getuige 2]
(het hof begrijpt: [getuige 2] ). Ik heb daarna huilend haar opgebeld. De dag erna was ik met [getuige 1] aan het bellen en wilde haar nog niet direct zeggen wat er was gebeurd. [getuige 1] merkte zelf al op dat zij het gedrag van [verdachte] richting mij erg opvallend was.
V: Wat was [verdachte] voor jou?
A: Gewoon een handhaver en is een stagebegeleider. (…) ik moet ook met hem werken. Hij kan een beoordeling over mij geven hoe ik mijn werk doe.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 oktober 2020 (pg. 25 t/m 35), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(p. 26)
V: Vertel eens over het stukje van jullie personeelsfeest, kan je het vanaf het begin
daar vertellen?
A: De laatste vrijdag van onze stage was er een ambtenarenbal. Toen zijn wij
meegevraagd geworden daar naar toe. [verdachte] heeft ons toen mee gevraagd. Hij heeft toen de hele groep, die stage liepen bij Handhaving [plaatsnaam 1] , gevraagd om mee te gaan.
(pg. 27)
V: Wat bedoel je met Ambtenarenbal?
A: Dat is Carnaval binnen de gemeente waarheen alle Handhavers heen gaan.
V: Welke dag?
A: Op een vrijdag. Dat was de laatste vrijdag voor de Carnaval van 2020.
A: Wij zijn daar gearriveerd omstreeks 18 uur. We zijn de handhavers gaan zoeken en de eerste die wij vonden was [verdachte] .
(pg. 28)
V: Wat had het het drinken van bier met [verdachte] gedaan in het restaurant?
A: In het restaurant is er niets gebeurd tussen [verdachte] en [slachtoffer] . In de [café 1] werd
hij losser.
V: Waar zijn jullie gaan staan in de [café 1] ?
A: Wij zijn helemaal naar achteren gegaan in de [café 1] . Wij hebben daar onze tassen
neer gezet en zijn daar bij blijven staan. We zijn daar gebleven tot ongeveer 22 uur.
V: Wat gebeurt er in de [café 1] ?
A: [verdachte] heeft die avond vanuit de [café 1] nog met iemand van de late dienst van
Handhaving gebeld en aan hem gevraagd of hij de tassen zou kunnen komen ophalen van [slachtoffer] en mij omdat wij het vervelend vonden dat wij die tassen voortdurend bij ons hadden. Die handhaver is toen ook naar de [café 1] gekomen waarna [slachtoffer] haar tas aan die medewerker heeft gegeven.
(pg. 29)
V: En toen?
A: Later op de avond, vlak voordat we naar het volgende café zijn gegaan, vervoegde zich de zoon van [verdachte] bij ons. Hij heet [betrokkene 2] .
V: Welk café?
A: [café 2] (
het hof begrijpt: te [plaatsnaam 1]).
V: Wie ging daarheen?
A: [betrokkene 2] , [verdachte] , [slachtoffer] en ik.
(pg. 30)
V: Wat heb jij gezien wat er tussen [verdachte] en [slachtoffer] is gebeurd?
A: Ik zag dat [slachtoffer] op enig moment aan het bellen was met haar gsm waarbij [verdachte] enkele keren haar school- of handhavingspasje vastpakte. Dat pasje zat aan een rekbaar koord vast, trok dat dan naar beneden in de richting van haar knieën om dat vervolgens ook weer een paar keer los liet waardoor dit pasje enkele keren tegen haar geslachtsdeel omhoog sprong. Ik zag dat [verdachte] ook enkele keren [slachtoffer] aan één van haar armen haar bovenlichaam in de richting van zijn gezicht trok waardoor hun gezichten dicht bij elkaar kwamen. Die verhoging was ongeveer 1 meter hoog en daar waren [betrokkene 2] , [slachtoffer] en ik opgeklommen. Ik zag dat [verdachte] die keren toen hun gezichten dicht bij elkaar waren aan het praten was tegen [slachtoffer] . Ik zag aan [slachtoffer] dat zij dit niet leuk vond. Ik zag dat [slachtoffer] enkele keren haar bovenlichaam en gezicht wilde wegtrekken uit de buurt van [verdachte] . Ik zag aan haar gezicht dat zij het niet leuk vond. Zij pakte mij enkele malen vast aan één van mijn armen om zich weer met haar bovenlichaam omhoog te hijsen en weg te draaien van [verdachte] .
V: Wat heb jij toen gedaan?
A: Na een tijdje, nadat hij dit vijf keer had gedaan, stopte hij. Dat was tussen de
vijf en tien keer.
V: Wat is verder gebeurd?
A: Ik wilde met haar
(het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] )naar het station lopen. Dat was de bedoeling maar [verdachte] drong aan om [slachtoffer] naar het station te brengen.
V: Hoe ging dat dat hij daarop aandrong?
A: Ik was mijn tas aan het pakken en pakte mijn jas. [verdachte] had meegekregen dat wij wilden vertrekken naar het station. [slachtoffer] en ik waren reeds van de verhoging en liepen reeds in de reeds van de hoofdingang van [café 2] toen zich [verdachte] bij ons vervoegde in het café en mededeelde dat hij [slachtoffer] naar het station in [plaatsnaam 2] zou brengen.
(p. 31)
V: Tegen wie zei hij dat?
A: Tegen mij. Hij zei: “Blijf maar hier. Ik breng haar.” [verdachte] zei dat dwingend tegen mij.
3.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg, d.d. 2 februari 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van [getuige 1]:
U vraagt mij hoe in de [café 2] (
het hof begrijpt: te [plaatsnaam 1]) de wisselwerking was tussen [verdachte] en [slachtoffer] . Ik vond dat [verdachte] daar wat handtastelijk was naar haar. Ik kon zien dat [slachtoffer] daar niet van gediend was.
4.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 december 2020 (pg. 55 t/m 60, met bijlagen pg. 61 t/m 67), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 2] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(pg. 58)
V: Wanneer hoorde jij voor het eerst wat van [slachtoffer] , dat er wat zou zijn gebeurd?
A: Die avond
(het hof begrijpt: 21 februari 2020)dat ik dat appje van [slachtoffer] kreeg.
V: Heb jij ook nog op andere wijze contact gehad met [slachtoffer] over hetgeen haar is
overkomen?
A: Ja. Ik zie op mijn telefoon dat ze mij die avond om 22:38 uur heeft geappt en
heeft gevraagd of zij mij zou kunnen bellen. Wij hebben toen om 22:40 uur met elkaar gebeld. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat het ging over iets tussen haar en [verdachte] . Dat werd mij duidelijk. In het begin was de stem van [slachtoffer] even normaal. Even daarna hoorde ik dat haar stem ging trillen en dat zij zei dat zij
zo moest gaan huilen. [slachtoffer] zei dat zij in een café was geweest met [getuige 1] , met
[verdachte] en [betrokkene 1] . En dat zij een trein moest halen, anders kwam zij niet meer thuis. Dat [verdachte] zou hebben aangedrongen om mee te lopen. En toen zei [slachtoffer] dat [verdachte] de
(p. 59)
hele tijd met zijn hand langs haar been of haar heup ging.
V: Wat heeft [slachtoffer] tegen jou gezegd wat [verdachte] op 21 februari jl. bij haar had
gedaan?
A: [verdachte] heeft haar proberen te zoenen, dat heeft [slachtoffer] op vrijdagavond 21
februari jl. tegen mij gezegd.
V: Wat heeft zij jou nog meer verteld?
A: [slachtoffer] vertelde dat zij samen met [verdachte] in een bepaalde straat naar het station
in [plaatsnaam 1] toeliepen. Ik weet niet meer precies hoe [slachtoffer] het heeft gezegd maar dat hij haar daar in die straat had teruggetrokken om haar proberen te zoenen.
V: Verder?
A: [slachtoffer] heeft gezegd dat zij zich heeft los getrokken van hem en dat zij naar de
trein was gerend.
(pg. 60)
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
Screenshots van het appverkeer tussen de getuige en [slachtoffer] (
het hof begrijpt: van 21 en 22 februari 2020, met telkens de tijdsaanduiding).
(pg. 62)
[slachtoffer] online
Met [verdachte] en [betrokkene 1] 22:27
Dus ik moest de trein halen 22:27
Dus [verdachte] zo ja k (
hof leest: ik) loop wel ff (
hof leest: even) mee 22:27
Maar zij (
hof begrijpt: hij) was al de hele tijd met me t praten enz 22:27
Hij heeft me net dus geprobeerd te zoenen 22:27
En idk (
hof begrijpt: I don’t know, ik weet niet) wat k moet doen 22:28
(pg. 63)
Voel me dr dus echt kut over 22:28
Hij heeft t 2 keer geprobeerd 22:28
(hof begrijpt: bericht van getuige [getuige 2] )Was je alleen met hem? 22:29
Jaa Want hij wou met me mee lopen naar de trein 22:29
Kan echt wel janken Wtf 22:29
(pg. 64)
Maar moet t echt aan iemand kwijt 22:30
(hof begrijpt: bericht van getuige [getuige 2] )Heb je [getuige 1] dit niet gezegd 22:30
Nee 22:30
Die s nog t feesten 22:30
Begin zo echt te janken 22:30
K voel me zoo kut [getuige 2] 22:31
(pg. 65)
Kijk he hij heeft veel drank op 22:32
Maar dan alsnog 22:32
Heb nu echt geen zin meer in stage morgen 22:33
(pg. 67)
Ben nu echt zoo blij dat hij niet me stagebegleider is 22:37
Ben zoo erg in shok gwn (hof leest: gewoon) nog steeds
Kan je zo bellen 22:38
(hof begrijpt: bericht van getuige [getuige 2] )Ja kan wel 22:40
(hof begrijpt: bericht van getuige [getuige 2] )Dan ga ik ff naar boven 22:40
22 feb. 2020
K heb echt geen zin in vandaag 06:17
Echt zit me hier half te huilen 06:17
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 19 januari 2021 (pg. 87 t/m 103), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(pg. 90)
V. [slachtoffer] verklaarde aan de politie dat zij op 21 februari 2020 met [getuige 1]
naar het Ambtenarencarnaval in [plaatsnaam 1] ging. Dat begon in de zaal bij
het [locatie] . Klopt dat?
(pg. 91)
A. Ja.
(pg. 92)
A: Hierop tikte ik haar op haar (hof, die van [slachtoffer] ) kuit. Zij bleef op de vensterbank. Ze kwam omlaag met haar gezicht. Zij ging weer omhoog. Het duurde vervolgens 10 à 20 seconden. Toen heb ik weer op haar kuit getikt. Toen heb ik aan haar pasje getrokken. Dat betreft een toegangspasje, voorzien van een koordje. Een trekkoord.
(pg. 93)
A: De eerste keer heb ik op haar kuit getikt. Ze is drie keer omlaag gekomen. Ik bedoel daarmee dat zij met haar gezicht in de richting van mijn gezicht kwam zodat ik iets kon zeggen. Dat is twee of drie keer gebeurd dat zij zogenaamd omlaag is gekomen.
A: Op enig moment sprong zij van de vensterbank af en zei: “We moeten gaan. We hebben over 10 minuten de trein.” Ik heb tegen [getuige 1] gezegd dat zij daar kon blijven en dat ik mee met [slachtoffer] zou lopen naar het station.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 oktober 2020 (pg. 39 t/m 45), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 3] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(pg. 40)
A: Ik ben [getuige 3] , ik ben werkzaam op [school] . Ik werk daar als docent. Ik heb [slachtoffer] als leerling in mijn klas HTVP en ik ben mentor van haar.
(pg. 43)
V: In hoeverre kan [verdachte] een beoordeling over [slachtoffer] afgeven? Welke
invloed heeft hij?
A: Iedere student krijgt een stagebegeleider. Iedereen die met haar gaat werken in
haar stage kan informatie geven aan de directe stagebegeleider [stagebegeleider 1] of aan [stagebegeleider 2] , [stagebegeleider 2] was de hoofd-coördinator.
V: Stel dat [verdachte] negatief zou zijn over de stage van [slachtoffer] , welke invloed heeft
dit dan op de stage van [slachtoffer] ?
A: Als er bijvoorbeeld door [verdachte] een negatieve beoordeling zou komen, gaat het naar [stagebegeleider 2] . Als het gegrond zou blijken te zijn, dan kan je erop doubleren of in het ergste geval verlaten van de opleiding. Maar een negatieve beoordeling kan betekenen dat je niet naar het 2e leerjaar kan gaan.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 december 2020 (pg. 46 t/m 52), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 4] :
(pg. 46)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
(pg. 47)
V: Waar werkt u?
A: Bij de [gemeente] .
V: In welke functie werkt u daar?
A: IBT-docent. Integrale beroepsvaardigheidstraining voor de afdeling Veiligheid en Leefbaarheid. Daaronder hangt de afdeling Team Handhaving Openbare Ruimte.
V: Sinds wanneer werkt u daar als IBT-docent?
A: Sinds oktober 2019. En daarvoor heb ik vanaf mei 2015 gewerkt bij de [gemeente]
in de functie van BOA. In mijn functie als IBT-docent ben ik ook
verantwoordelijk als stagecoördinator en ben ik verantwoordelijk voor alle stagiaires van het Team Handhaving Openbare Ruimte. Ik heb daardoor ook veel contact met het [school] . Ik ben daarnaast ook contactpersoon van [toezichthouder]
, direct toezichthouder van de BOA's.
(pg. 48)
V: Is het gebeurd dat dhr. [verdachte] , als stagebegeleider, met [slachtoffer] samen op
straat was?
A: Dat zou kunnen. Hij is praktijkbegeleider, dus dat zou goed kunnen dat dat is gebeurd.
V: Had [verdachte] dan op basis daarvan, een beoordeling over [slachtoffer] kunnen maken?
A: Dat had hij kunnen maken. Ja.
V: Stel dat dhr. [verdachte] een negatieve beoordeling over [slachtoffer] had gemaakt, wat was er dan gebeurd?
A: Dan was ik daarvan in kennis gesteld en hadden wij daarover met ons vieren een gesprek over gevoerd.
V: De praktijkbegeleiders van uw afdeling zijn BOA, Buitengewoon Opsporingsambtenaren, klopt dat?
A: Ja.
V: [verdachte] was ook BOA?
A: Ja.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar dient te worden geacht. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De eerste vraag die het hof bij de beoordeling van onderhavig feit moet beantwoorden is of er sprake is van voldoende wettig bewijs voor het tenlastegelegde feit. Het hof stelt daarbij voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – dat betrekking heeft op de tenlastelegging in haar geheel en niet elk onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan,
laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete
geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat – in een geval van
ontucht, waarin doorgaans de verklaringen van een slachtoffer en de verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn – de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van het slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Ondersteunend bewijsmateriaal kan onder omstandigheden bestaan in een door een derde ten tijde van het plegen van het feit of (kort) nadien waargenomen emotionele of fysieke reactie van het slachtoffer.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te twijfelen. Haar verklaring is eenduidig en consistent en wordt bovendien ondersteund door de WhatsApp-berichten die aangeefster heeft verstuurd naar de getuige [getuige 2] , het telefoongesprek dat zij met die getuige heeft gevoerd, kort nadat zij in de trein zat, en de door getuige [getuige 2] tijdens het telefoongesprek waargenomen emoties bij aangeefster. Aangeefsters verhaal met betrekking tot hetgeen direct aan de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen vooraf ging, namelijk het handtastelijke gedrag en het min of meer afgedwongen meelopen naar het station wordt bevestigd door getuige [getuige 1] . Datzelfde geldt voor het bezoek aan verschillende horecagelegenheden in de stad, wie daarbij aanwezig waren alsmede het ophalen van de tas van de aangeefster, wat geregeld was door de verdachte.
Het hof hecht derhalve geen waarde aan de andersluidende verklaring van de verdachte en gaat daaraan voorbij. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en bruikbaar is voor het bewijs.
Ten aanzien van het verweer dat er onvoldoende steunbewijs voorhanden is overweegt het hof als volgt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 21 februari 2020, vlak nadat het tenlastegelegde zou zijn gepleegd, om 22:40 uur met aangeefster heeft gebeld. In dat telefoon gesprek heeft aangeefster tegen getuige [getuige 2] gezegd dat de verdachte aangeefster heeft proberen te zoenen. Getuige [getuige 2] verklaart voorts dat op het moment dat zij het telefoongesprek voerde met aangeefster, de stem van aangeefster in het begin even normaal was en even daarna hoorde getuige [getuige 2] dat de stem van aangeefster ging trillen. Aangeefster gaf toen aan getuige [getuige 2] aan dat zij moest gaan huilen. Tevens zitten er in de voorhanden zijnde stukken screenshots van een WhatsApp-gesprek tussen aangeefster en getuige [getuige 2] waarin aangeefster ook aangeeft dat de verdachte haar heeft geprobeerd te zoenen.
Het steunbewijs vindt het hof tevens in ontuchtige handelingen van de verdachte bij aangeefster in [café 2] direct voorafgaande aan de hem ten laste gelegde ontucht, welke handelingen worden bevestigd door getuige [getuige 1] en deels door de verdachte zelf, alsmede in het vervolgens afdwingen om aangeefster alleen naar de trein te brengen. Nadat de verdachte hierdoor alleen was met aangeefster, heeft de verdachte klaarblijkelijk gepoogd op seksueel terrein verder te komen bij aangeefster door haar stevig bij de billen vast te pakken en te proberen te kussen.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan het wettelijke bewijsminimum.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige die aan hem, in zijn hoedanigheid mede-opleider als buitengewoon opsporingsambtenaar bij Team Handhaven, was toevertrouwd. De ontuchtige handelingen van de verdachte bestonden uit het vastpakken van de toen [leeftijd] stagiaire bij het team, [slachtoffer] , zijn armen om haar heen slaan, haar billen vastpakken en met zijn (getuite) lippen in de richting van haar mond bewegen. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk feit zeer nadelige gevolgen kan hebben in de zin van psychische, emotionele en lichamelijke schade bij het slachtoffer en dat deze hierdoor ernstig kan worden geschaad in de verdere ontwikkeling, met name op seksueel en sociaal-emotioneel gebied. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] is gebleken dat dit ook bij haar het geval is.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelswijze een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft geen aandacht gehad voor de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor aangeefster.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 april 2023, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte door het onderhavige incident zijn baan als BOA is kwijtgeraakt.
Alles afwegende acht het hof de door de politierechter opgelegde straf niet voldoende om de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen. Het hof acht, met de advocaat-generaal, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair, 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 18.650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit € 18.150,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering geheel vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de materiële schade
Met betrekking tot de gevorderde kosten met betrekking tot studievertraging acht het hof zich, op grond voor de voorhanden zijnde stukken en gelet op de betwisting van de schade door de verdediging, onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat nader onderzoek een vertraging zou betekenen van de afdoening van de strafzaak en zulks naar het oordeel van het hofeen onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof zal om die reden de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren; de benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de aangever en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde [slachtoffer] rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om tot matiging over te gaan.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 februari 2020.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits en C.D. van Vliet, griffiers,
en op 5 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.