In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2021. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor de poging tot verkrachting. In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd door een meer subsidiair feit toe te voegen. Het hof oordeelt dat deze wijziging niet leidt tot vernietiging van het eerdere vonnis, omdat het zich schaart achter de bewezenverklaring van de rechtbank.
De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen tot een gevangenisstraf van 17 maanden, maar het hof heeft besloten om de straf te matigen. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en het verweer van de verdediging verworpen. De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster, wat het hof zwaar heeft aangerekend.
Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 360 dagen, waarvan 358 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren opgelegd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij zijn leven weer op orde heeft. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.