ECLI:NL:GHSHE:2023:2217

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.321.298_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015, die sinds 11 januari 2021 onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 6 december 2022 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd tot 10 januari 2024. De vader betoogde dat de minderjarige niet langer in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor de verlenging van de ondertoezichtstelling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2023 zijn zowel de vader als de moeder, alsook vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige problemen zijn tussen de ouders, wat de ontwikkeling van de minderjarige negatief beïnvloedt. De vader heeft in het verleden een locatie- en omgangsverbod opgelegd gekregen en er zijn zorgen over zijn gedrag, wat heeft geleid tot een escalatie in de aanwezigheid van de minderjarige.

Het hof concludeert dat de minderjarige nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders gezamenlijk niet in staat zijn om deze bedreiging weg te nemen. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 juli 2023
Zaaknummer: 200.321.298/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/310977/ JE RK 22-1925
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedures gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 januari 2023, heeft de vader verzocht de beschikking van 6 december 2022 te vernietigen en (naar het hof begrijpt) het verzoek van de GI in eerste aanleg alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 februari 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, evenals de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de moeder;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de bestreden beschikking van 6 december 2022, ingediend door de vader en ingekomen op 12 januari 2023;
  • de e-mail van de zijde van de vader van 6 maart 2023, met als bijlage het raadsrapport van 7 februari 2022 ( [naam van document] );
  • het tijdens de mondelinge behandeling door de moeder overgelegde stuk, te weten het raadsrapport van 2 maart 2023 ( [naam van document] ).

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] blijkens een aantekening in het gezagsregister van [datum] 2015.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 11 januari 2021 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 6 december 2022 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 10 januari 2024.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.5.2.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.5.3.
De vader heeft in zijn beroepschrift betoogd dat [minderjarige] niet (meer) in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de kinderrechter daarom ten onrechte heeft geoordeeld dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een (verlenging van de) ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader een wisselend standpunt ingenomen over de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en zijn wens om de ondertoezichtstelling te vernietigen. Gelet daarop zal het hof eerst toetsen of er voldaan is aan de grond voor een ondertoezichtstelling.
3.5.3.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is een kwetsbare jongen die last heeft van de voortdurende strijd tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze strijd de afgelopen periode niet is afgenomen en dat er nog steeds ernstige problemen zijn tussen de ouders. De moeder heeft in een bodemprocedure bij de rechtbank verzocht om het gezamenlijk gezag van partijen te beëindigen en de moeder alleen met het gezag te belasten. In dezelfde procedure heeft de rechtbank eerder bepaald dat de zorgregeling voorlopig plaats zou vinden in het kader van een BOR 3-traject bij [organisatie] . Omdat het de vader niet lukte zich constructief op te stellen is de omgang met [minderjarige] gestagneerd. De vader heeft in [maand] 2022 een locatie- en omgangsverbod voor de duur van vijf jaar opgelegd gekregen. Recentelijk is de vader de moeder en [minderjarige] bij de [elektronica winkel] tegengekomen en heeft er een escalatie plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleid dat de vader in het bijzijn van [minderjarige] gearresteerd werd. Dat heeft veel indruk op [minderjarige] gemaakt. [minderjarige] staat onder behandeling van [organisatie] en deze behandeling loopt voorlopig nog door. Wanneer er meer rust is gecreëerd zal worden onderzocht of traumabehandeling noodzakelijk is voor [minderjarige] . Gelet op het bovenstaande heeft het hof niet de overtuiging dat de ouders gezamenlijk de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg kunnen nemen. Dat maakt dat het hof van oordeel is dat aan de grond van artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 december 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 6 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. van Laarhoven in tegenwoordigheid van de griffier.