ECLI:NL:GHSHE:2023:2216

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.322.432_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van een bewind. De rechthebbende, die in hoger beroep ging, had eerder bij de rechtbank Limburg verzocht om het beschermingsbewind op te heffen. Dit verzoek was afgewezen door de kantonrechter, die oordeelde dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestond. De rechthebbende voerde aan dat hij niet langer onder bewind gesteld moest worden, omdat hij in staat was zijn financiën zelf te beheren en dat de omstandigheden die tot de onderbewindstelling hadden geleid, niet meer aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2023 werd echter duidelijk dat de rechthebbende nog steeds kampt met verslavingsproblematiek en dat hij niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te regelen. De bewindvoerder benadrukte de noodzaak van het bewind, omdat deze ervoor zorgt dat de rechthebbende financieel overeind blijft en nieuwe schulden worden voorkomen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is en het in het belang van de rechthebbende is om het bewind te handhaven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 juli 2023
Zaaknummer: 200.322.432/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10090046 BM VERZ 22-3823
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S.C. van Heerd,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[bewindvoerder],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
Postbus [postbus] te [postcode] [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
[dochter van de rechthebbende] ,wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , dochter van de rechthebbende;
[zoon 1 van de rechthebbende] ,wonende te [woonplaats] , zoon van de rechthebbende
;
[zoon 2 van de rechthebbende] ,wonende te [woonplaats] , zoon van de rechthebbende
.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende in hoger beroep het beschermingsbewind ten aanzien van hem op te heffen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Van Heerd;
  • [vertegenwoordiger namens het bewindvoerderskantoor] namens de bewindvoerder.
2.3.1.
De rechthebbende en de belanghebbenden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen. Van [dochter van de rechthebbende] is een afmelding ontvangen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het tijdens de mondelinge behandeling door [vertegenwoordiger namens het bewindvoerderskantoor] overgelegde bericht van de gemeente [gemeente] aan hem inzake de stand van zaken ten aanzien van de rechthebbende.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 10 juli 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, over de goederen die appellant als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.1.1.
Bij beschikkingen van diezelfde rechtbank van 27 augustus 2020 en 10 februari 2022 heeft de kantonrechter eerdere verzoeken van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld door zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Primair wijst hij erop dat er op dit moment niet langer sprake is van een situatie waarbij er noodzaak tot bewind bestaat. De gronden die in 2017 aanleiding gaven voor de onderbewindstelling zijn nu niet meer aanwezig.
Subsidiair is de rechthebbende van mening dat hij zelf in staat is om zijn financiën te regelen en te beheren. Hij is ook in staat om zijn vaste lasten te voldoen. De rechthebbende ervaart het bewind als een beperking. Doordat hij onder bewind staat komt hij niet, althans minder snel, in aanmerking voor eigen woonruimte. Hierdoor dient hij in de daklozenopvang te blijven. De rechthebbende erkent dat er sprake is van een aanzienlijke schuldenlast; het bewind levert volgens hem echter geen positieve bijdrage aan het wegwerken van deze schuldenlast. Zijn inkomen is beperkt en daar verandert een onderbewindstelling niets aan.
Voor zover het hof oordeelt dat de gronden voor een onderbewindstelling nog aanwezig zijn wijst de rechthebbende erop dat de maatregel een onevenredige inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer, zodat deze niet langer in stand kan blijven.
De rechthebbende verzoekt het hof derhalve om zijn verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
3.5.
De bewindvoerder heeft op de mondelinge behandeling benadrukt dat het bewind nog steeds noodzakelijk is. De bewindvoerder kan dingen regelen en schulden reguleren en schade beperken. De bewindvoerder houdt rechthebbende financieel overeind.
In de situatie van de rechthebbende is niets veranderd. Hij komt wekelijks op kantoor van de bewindvoerder, is dan vaak dronken en valt medewerkers lastig. De rechthebbende komt op deze manier niet verder. Hij wil nergens aan meewerken. Dat is ook de reden dat hij niet langer bij de noodvoorziening [de noodvoorziening] mocht blijven wonen. Hij werkte niet mee aan de aldaar gestelde doelen. Hij verblijft nu op straat. Rechthebbende denkt dat hij maar een paar schulden heeft, maar het gaat om een bedrag van in totaal € 15.000,-. Het is een verdrietige situatie.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, en in dit geval het hof, het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. Het bewind is destijds ingesteld omdat de rechthebbende kampte met een ernstige alcoholverslaving. Ook was er sprake van ernstig gokgedrag. Het is het hof niet gebleken dat daar nu geen sprake meer van is. De rechthebbende stelt in het beroepschrift dat hij is gestopt met het drinken van alcohol, dat hij is afgekickt en al maanden nuchter is en hij ook is afgekickt van zijn gokverslaving, maar dit alles blijkt nergens uit. Ook de brief van zijn huisarts van 10 januari 2023 waar in staat dat er in het verleden ten onrechte de diagnose Korsakov is gesteld, onderbouwt die stellingen niet. Uit deze brief blijkt dat er wel sprake is van alcoholische encefalopathie.
Uit de op de mondelinge behandeling door de bewindvoerder overgelegde brief van de gemeente [gemeente] volgt dat de verslavingsproblematiek bij de rechthebbende nog onverkort aanwezig is. Voor de gemeente [gemeente] is duidelijk dat rechthebbende niet in staat is om zich op eigen kracht te redden in de maatschappij.
Bovendien staat vast dat de bewindvoerder ervoor zorgt dat er zicht blijft op de financiën van de rechthebbende, dat nieuwe schulden worden voorkomen en dat wordt afgelost op de bestaande schuldenlast van circa € 15.000,--. Het hof acht het dan ook zinvol om het bewind te handhaven.
3.6.4.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 november 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink, M.A. Stammes en is in het openbaar door mr. M.J. van Laarhoven uitgesproken op 6 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.