ECLI:NL:GHSHE:2023:2215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.327.519_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, geboren in 2008, die momenteel verblijft in een gesloten jeugdzorginstelling. De minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat mr. B.H.S. Brinkman, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, af te wijzen. De rechtbank had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een periode van vier weken, die inging op het moment dat de minderjarige in handen van de autoriteiten kwam.

De ouders van de minderjarige zijn bijgestaan door dezelfde advocaat en hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij inzien dat het beter is dat hun kind voorlopig niet thuis woont, maar zij pleiten voor een snelle overgang naar een open instelling. De gecertificeerde instelling heeft echter betoogd dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is, gezien de eerdere onttrekking van de minderjarige aan jeugdhulp en de risico's die daarmee gepaard gaan.

Het hof heeft overwogen dat de minderjarige in de gesloten setting positieve ontwikkelingen doormaakt, maar dat het risico op terugval groot is als hij naar een open setting zou worden overgeplaatst voordat er voldoende inzicht is in zijn problematiek en de benodigde hulpverlening. Het hof heeft daarom besloten de machtiging tot gesloten plaatsing voorlopig te handhaven, maar heeft de minderjarige niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de eerdere beschikking van 20 april 2023, die tijdens de mondelinge behandeling is ingetrokken. De beschikking van 12 mei 2023 is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 juli 2023
Zaaknummer : 200.327.519/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/3160461 JE RK 23-563
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [instelling] te [locatie 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- [de vader] (hierna te noemen: de vader),
(hierna gezamenlijk te noemen: de ouders), bijgestaan door mr. B.H.S. Brinkman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie 2] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 april 2023 en 12 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2023, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen, althans een machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdhulp te verlenen voor een kortere duur dan de rechtbank Limburg, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
2.2.
De GI heeft op 7 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Brinkman;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de ouders, bijgestaan door mr. Brinkman.
De raad heeft het hof bericht niet op de mondelinge behandeling te zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 3 maart 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 21 maart 2023 verlengd voor de duur van een jaar, aldus tot 21 maart 2024 en is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van een jaar, aldus tot 21 maart 2024.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 20 april 2023 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de duur van vier weken, waarvan de termijn ingaat op het moment (dag en uur) dat [minderjarige] in handen is gekomen van de autoriteiten (politie, justitie of de GI) of zich heeft gemeld, maar niet langer dan tot uiterlijk 20 september 2023.
3.3.
Ten tijde van het geven van de bestreden beschikking van 20 april 2023 was [minderjarige] spoorloos, nadat hij op [datum] 2022 was weggelopen van behandelgroep [behandelgroep] van [jeugdhulpaanbieder] .
3.4.
Op 29 april 2023 is [minderjarige] bij zijn ouders aangetroffen en vanuit daar bij [instelling] gesloten geplaatst. Op 3 mei 2023 heeft de gedragswetenschapper, na een gesprek met [minderjarige] , een instemmingsverklaring gegeven.
Op 12 mei 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] en de belanghebbenden zijn gehoord.
3.5.
Bij de beschikking van 12 mei 2023 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp tot 20 september 2023.
3.6.
[minderjarige] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
De reden dat [minderjarige] in [datum] 2022 is weggelopen uit de open instelling is dat hij zijn ouders niet kon missen. Inmiddels ziet [minderjarige] in dat het op dit moment beter voor hem is dat hij niet thuis woont. [minderjarige] snapt dat de machtiging voor de gesloten plaatsing is verleend toen hij was weggelopen bij [jeugdhulpaanbieder] . Hij verzet zich dan ook niet (langer) tegen de beschikking van 20 april 2023. Sinds hij zich vrijwillig heeft gemeld is het risico van onttrekking echter niet meer aanwezig. [minderjarige] ervaart het als een straf om in de gesloten jeugdhulpinstelling te zitten. Door de kennismaking met gesloten jeugdhulp is [minderjarige] nu gemotiveerd om in de open instelling te verblijven, naar school te gaan en er alles aan te doen om te zorgen dat hij niet langer in de gesloten jeugdhulp hoeft te verblijven. In de relatief korte tijd dat hij nu in [locatie 1] verblijft heeft [minderjarige] zijn eerder verstoorde dag-nachtritme weer omgedraaid, heeft hij een gestructureerde dagindeling en gaat hij weer naar school. [minderjarige] voelt zich hier goed bij en wil dit ook volhouden. Hij is gemotiveerd om een opleiding te volgen en een diploma te halen.
Gesloten jeugdhulp is een ultimum remedium en dient dus alleen als laatste redmiddel te worden ingezet. Er is een – verzilverde – machtiging uithuisplaatsing in een open instelling van kracht voor de duur van de OTS, zodat een minder zwaar middel dan gesloten jeugdhulp voorhanden is.
[minderjarige] is van mening dat de machtiging gesloten jeugdhulp op onterechte gronden is afgegeven dan wel, mocht het hof van oordeel zijn dat deze op goede gronden is afgegeven, dat deze in duur beperkt zou moeten worden.
3.7.
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De ouders zien in dat het beter is dat [minderjarige] voorlopig niet thuis woont. Zij willen echter dat [minderjarige] zo snel mogelijk naar een open instelling gaat.
3.8.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Het ‘ultimum remedium’ van de gesloten plaatsing is nodig omdat alle beschikbare middelen al zonder resultaat zijn ingezet:
- jeugdreclassering;
- uitspreken ondertoezichtstelling;
- inzet multisysteemtherapie;
- knooppuntoverleggen met gemeente, school, [minderjarige] , ouders, gezinsvoogd;
- uithuisplaatsing.
Nadat [minderjarige] uit huis was geplaatst in een open setting heeft hij zich al na vier uur onttrokken en is hij vier maanden spoorloos geweest.
De periode van vermissing van [minderjarige] heeft zich gekenmerkt door:
- onttrekken aan gezag van ouders en aan zicht van hulpverlening;
- omgedraaid dag/nachtritme (overdag slapen, ’s nachts leven);
- het is onduidelijk waar [minderjarige] heeft verbleven en hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien;
- middelengebruik;
- vermijden en zelfbepalen;
- weigeren afspraken te maken om terug in contact te komen met hulpverlening en/of ouders.
De machtiging gesloten jeugdhulp is noodzakelijk omdat er een stabiele behandelplek nodig is om met [minderjarige] te werken aan de volgende doelen:
- [minderjarige] weerbaar maken tegen verleidingen van buitenaf;
- leren gezonde keuzes te maken ten aanzien van zijn ontwikkeling;
- naar school gaan;
- zicht te krijgen op middelengebruik;
- zich krijgen op mogelijks invloed van familie en netwerk op zijn ontwikkeling;
- het behandelen, ondersteunen en begeleiden van [minderjarige] ten aanzien van dagstructuur, afspraken nakomen, het gesprek aangaan en openheid geven over zaken die moeilijk voor hem zijn.
Omdat [minderjarige] zich onttrekt aan jeugdhulp vanuit een open instelling en daarmee een gevaar is voor zichzelf, is een gesloten plaatsing nodig om aan deze doelen te werken. [minderjarige] geeft aan nu gemotiveerd te zijn mee te werken aan hulpverlening en heeft een goede band met de begeleiding opgebouwd, maar er zijn ook al twee keer een aansteker en rookwaar op zijn kamer aangetroffen en hij is betrapt op het roken van wiet op zijn kamer.
De structuur en de kaders van de gesloten jeugdzorg zijn nodig om de positieve ontwikkelingen die [minderjarige] nu laat zien verder uit te bouwen. [minderjarige] moet bewijzen dat hij zich niet meer aan hulpverlening onttrekt en dat hij goede keuzes kan maken. De periode tot 20 september 2023 zal zeker nodig zijn om dit te borgen en om in kaart te brengen welke problematiek er speelt, wat het niveau van [minderjarige] is en welke hulpverlening hij nodig heeft. Die gegevens zijn nodig om een geschikte plek voor [minderjarige] in een open setting te vinden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.5.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
Het hoger beroep tegen de beschikking van 20 april 2023 is tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat de verlening van de machtiging voor gesloten jeugdzorg niet meer in geschil is. Zowel [minderjarige] als de ouders hebben bovendien tijdens de mondelinge behandeling verklaard in te zien dat de opgroei- en opvoedingsproblemen zodanig zijn dat [minderjarige] op dit moment niet thuis kan wonen, zodat uithuisplaatsing van [minderjarige] nodig is. Zij zijn echter van mening dat de gesloten plaatsing niet langer nodig is, omdat het risico op onttrekking niet meer aanwezig is, [minderjarige] een positieve ontwikkeling laat zien en gemotiveerd is om mee te werken aan verblijf en behandeling in een open instelling.
3.8.6.
Het hof ziet dat [minderjarige] in de relatief korte periode dat hij bij [instelling] verblijft een positieve ontwikkeling doormaakt. [minderjarige] staat open voor hulpverlening, heeft een goede band opgebouwd met de groepsleiding, heeft structuur en regelmaat, gaat weer naar school en ervaart dit alles zelf als positief.
Deze positieve ontwikkeling is nog zeer pril en deze is pas ingezet vanaf het moment dat [minderjarige] in de gesloten jeugdinstelling terecht is gekomen. In de periode daarvoor was er geruime tijd sprake van een forse ontwikkelingsbedreiging, waarbij [minderjarige] al jarenlang nauwelijks naar school ging, zich aan het gezag van zijn ouders onttrok, een omgekeerd dag/nachtritme had, in aanraking kwam met justitie en er sprake was van middelengebruik. Op het moment dat [minderjarige] in een open setting uit huis werd geplaatst is hij, met hulp van zijn zus en zwager, meteen weggelopen en vier maanden spoorloos geweest. Het is nog altijd onduidelijk waar [minderjarige] in de vier maanden tussen het weglopen en het moment dat hij bij zijn ouders is aangetroffen, heeft verbleven. Het hof acht het niet onwaarschijnlijk dat dit bij familie en/of vrienden is geweest en vast staat dat ouders in die periode contact hebben hadden met [minderjarige] en zich geen grote zorgen om hem maakten. Zij wilden ook geen aangifte doen van vermissing van [minderjarige] . Dit heeft de GI uiteindelijk gedaan.
De vraag is daarom of de positieve ontwikkeling nu is ingezet omdat [minderjarige] , simpel gezegd, geen andere keus heeft en in hoeverre deze ontwikkeling zich voort zal zetten in een minder strikte, open setting, waarin [minderjarige] ook meer blootgesteld zal worden aan invloeden van buitenaf. [minderjarige] heeft nu geen telefoon en beperkt contact met zijn ouders. Op het moment dat hij weer de beschikking zou krijgen over zijn eigen telefoon komt hij weer in contact met familie en vrienden, terwijl het vermoeden gerechtvaardigd is dat die geen positieve invloed op [minderjarige] hebben (gehad). Het is onduidelijk in hoeverre [minderjarige] tegen dergelijke invloeden opgewassen is, zeker gelet op het feit dat de positieve ontwikkeling nog maar heel pril is. Het hof acht het risico op een terugval dan ook erg groot. Daar komt bij dat het van belang is dat [minderjarige] in een open setting terecht komt waar hij de juiste hulpverlening kan krijgen. Daarvoor zal eerst in kaart moeten worden gebracht welke problematiek er speelt en welke hulpverlening moet worden ingezet. Ook is nodig dat het niveau van [minderjarige] wordt bepaald om te zorgen dat hij het juiste onderwijs kan volgen. [minderjarige] heeft een aanzienlijke achterstand opgelopen omdat hij zo lang niet naar school is geweest. Om dit alles te realiseren en om de nog kwetsbare positieve ontwikkeling te bestendigen, is het hof van oordeel dat de machtiging gesloten plaatsing voorlopig nog nodig is. Het hof gaat er daarbij van uit, mocht de overgang naar een open setting vóór 20 september 2023 mogelijk zijn, de GI hiertoe zal overgaan.
3.9.
Omdat het hoger beroep tegen de beschikking van 20 april 2023 tijdens de mondelinge behandeling is ingetrokken, zal het hof [minderjarige] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen deze beschikking.
Het hof zal, gelet op hetgeen is overwogen in rov. 3.8.5 en 3.8.6., de bestreden beschikking van 12 mei 2023 bekrachtigen. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking meer.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 20 april 2023;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) 12 mei 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens, en A.M. van Riemsdijk, en is op 6 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.