3.9.Het hof overweegt het volgende.
Mondelinge uitspraak rechtbank
3.9.1Anders dan de moeder aanneemt heeft de kinderrechter, zo begrijpt het hof uit de schriftelijke uitwerking van 7 maart 2023, geen toepassing gegeven aan artikel 30p Rv, maar gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling uitspraak te doen in alle soorten van uitspraken, dus ook einduitspraken, in het geval dat een zodanig spoedeisend belang bestaat bij een uitspraak dat een (volledige) schriftelijke uitwerking daarvan niet kan worden afgewacht en de uitspraak dus aanvankelijk alleen in mondelinge vorm kan worden gedaan. Reeds op die grond faalt deze grief van de moeder. Overigens constateert het hof dat de moeder weliswaar niet in persoon is verschenen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg maar wel vertegenwoordigd werd door haar advocaat die ook namens haar het woord heeft gevoerd. De rechtbank heeft zowel een proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgemaakt alsook de beschikking binnen twee weken na de mondelinge behandeling aan partijen verstrekt. Niet valt in te zien dat de moeder onevenredig in haar belangen bij een tijdige kennisname van de beslissing is geschaad.
3.9.2.De periode waarvoor de ondertoezichtstelling in de bestreden beschikking van 21 februari 2023 is uitgesproken, is op 20 mei 2023 verstreken. Dit brengt mee dat in de zaak met nummer 200.327.834/01 enkel de rechtmatigheid van die beslissing ter beoordeling staat. De moeder heeft immers gemotiveerd betoogd dat zij belang bij deze beoordeling heeft.
3.9.3.De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , kort gezegd, omdat zij alle drie sinds de uitbraak van corona niet meer fysiek naar school zijn geweest. Nadat het de scholen en de moeder niet is gelukt passende afspraken te maken, heeft de moeder de kinderen voor het schooljaar 2022/2023 zonder toestemming van de vader noch met vervangende toestemming van de rechtbank ingeschreven bij InterTeach (een school die digitaal onderwijs aanbiedt).
3.9.4.Het hof is van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de periode van 21 februari 2023 tot 20 mei 2023 aanwezig waren. De beslissing van de rechtbank tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] in die periode zal het hof daarom bekrachtigen.
3.9.5.Hoe het hof tot dat oordeel is gekomen, zal het hof hieronder onder rov. 3.11.8. en verder motiveren nu het hof van oordeel is dat dezelfde gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ook thans nog aanwezig zijn.
In de zaak met nummer 200.327.834/01:
3.9.6.Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.7.Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.8.Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (nog steeds) ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Deze bedreiging is onder meer gelegen in het feit dat de kinderen sinds de coronapandemie niet meer fysiek naar school gaan. Voorop gesteld wordt dat de Onderwijsinspectie de onderwijsinstelling waar thans onderwijs wordt gevolgd, Interteach, niet heeft aangemerkt als een school die voldoet aan de Leerplichtwet. Een procedure daarover is nog lopende.
De zorgen spitsen zich in dit geval onder meer toe op de vraag of de kinderen door deze slechts digitale leeromgeving een adequate ontwikkeling doormaken. Het aanleren en ontwikkelen van bepaalde vaardigheden, nodig voor de ontwikkeling, acht het hof in beginsel in het bijzonder mogelijk als minderjarige kinderen elkaar buiten het gezin op school fysiek treffen en op deze wijze sociale interactie met elkaar en met de docenten hebben. Alhoewel het hof er oog voor heeft dat voor een bepaalde
groep leerlingen (bijvoorbeeld kinderen die gedijen in een prikkelarme omgeving)
onderwijs op afstand zou kunnen werken, moet als uitgangspunt worden
aangenomen dat voor een ononderbroken ontwikkelproces van kinderen fysiek onderwijs nodig is.
Niet aannemelijk is geworden dat voor de kinderen van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken.
3.9.9.Op de vraag waarom de kinderen nog steeds digitaal onderwijs volgen en tot wanneer heeft de moeder - ook tijdens de mondelinge behandeling - geen duidelijk antwoord gegeven. De omstandigheid dat de kinderen bij Interteach goed gedijen en het naar de zin hebben, dat zij kwetsbaar zijn voor Covid en er geen geschikt alternatief zou zijn, is, nog daargelaten de juistheid ervan, niet voldoende om te concluderen dat het volgen van regulier onderwijs niet in het belang van de kinderen is. Dit klemt temeer nu twee van de drie kinderen vֶóór de coronapandemie speciaal onderwijs volgden, terwijl bij de door de Onderwijsinspectie niet erkende school Interteach juist geen gespecialiseerde leerkrachten zijn, zoals blijkt uit het overgelegde advies van de Onderwijsinspectie. De kinderen behalen weliswaar goede resultaten op InterTeach en op cognitief gebied zijn er mogelijk geen zorgen, maar dat neemt niet weg dat de zorgen rondom de kinderen veel verder strekken dan alleen de cognitieve ontwikkeling. Omdat de kinderen geen fysiek onderwijs volgen, missen zij de hierboven noodzakelijke geachte contacten met anderen, zoals leeftijdsgenoten en leerkrachten. Weliswaar zegt de moeder dat de kinderen ook buiten het onderwijs actief zijn en optrekken met andere leeftijdsgenoten, maar dit is nergens uit gebleken. Ook de Raad heeft dit tijdens het onderzoek niet kunnen vaststellen terwijl ieder contact met de GI tot op heden wordt afgehouden. Daarmee kunnen deze mededelingen van de moeder niet worden geverifieerd en daarmee de zorgen ook niet weggenomen. Overigens heeft ook het hof zich geen eigen beeld van de kinderen kunnen vormen omdat de kinderen geen gebruik hebben gemaakt van de hen geboden gelegenheid met de rechter te komen praten.
De moeder lijkt een zodanig beperkte sociale omgeving voor de kinderen te creëren dat er grote zorgen zijn over hun sociale ontwikkeling. Uit het raadsrapport van 5 januari 2023 komt naar voren dat er zorgen zijn wanneer en op welke wijze [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weer fysiek en op continue basis gaan deelnemen aan de maatschappij. De drie kinderen hebben volgens de informatie van de moeder nagenoeg dezelfde interesses en invulling van hun vrije tijd. Ook de vrije tijd brengen ze kennelijk in overwegende mate althans in grote mate in gezinsverband door. Dit vergroot de zorg over het ontwikkelen van de eigen identiteit. Die gaat immers gepaard met contacten met anderen, buiten het gezin. De kinderen lijken vooral aangewezen op elkaar en op hun moeder, hebben weinig contacten met anderen en verblijven vooral in hun huiselijke situatie. Voor hun ontwikkeling is het echter belangrijk dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zich stap voor stap los kunnen maken van de ouders zodat ze autonome jongvolwassenen kunnen worden met een eigen identiteit. De mededeling van de moeder dat zij in de opvoedsituatie haar kinderen volledig zelf alle keuzes laat maken versterkt die zorgen overigens.
Daarbij komt dat de kinderen geen enkel contact hebben met de vader en een ernstig negatief beeld van hem hebben. Er is tussen de ouders onderling geen enkele communicatie mogelijk.
Ook de onduidelijkheid over de door moeder gewenste verhuizing naar Suriname en de vraag welke rol haar partner, die thans kennelijk voor onbepaalde tijd in Suriname woont, speelt roepen de vraag op welke invloed dit heeft op de opvoedsituatie van de kinderen.
Het feit dat de moeder een zeer beperkte sociale omgeving voor de kinderen lijkt toe te staan, het ontbreken van regulier fysiek (speciaal)onderwijs, in samenhang met het feit dat de moeder de kinderen geen emotionele toestemming tot contact met de vader lijkt te geven, maakt dat het hof op dit moment een ernstige ontwikkelingsbedreiging aanwezig acht.
Net als de raad ziet het hof zeker ook de krachten van de moeder. Zo toont zij zich erg betrokken en heeft zij het beste met de kinderen voor. De moeder heeft thuisonderwijs gefaciliteerd waardoor de kinderen in een rustige, gestructureerde omgeving thuisonderwijs kunnen volgen en ze organiseert, zo vertelt zij, met regelmaat buitenactiviteiten met elkaar en voor de kinderen.
Die krachten wegen echter op dit moment niet op tegen voormelde zorgen, juist omdat de moeder het gezinssysteem zodanig gesloten houdt dat er geen enkel zicht is op het gezin. De raad onderbouwt dit deugdelijk in het rapport van 5 januari 2023.
Het hof acht het niet aannemelijk dat deze ontwikkelingsbedreiging binnen het vrijwillig kader kan worden afgewend. De moeder herkent de zorgen van de raad niet; voor zover haar medische gezondheid al een rol speelt is de moeder van mening dat deze niet van invloed is op de ontwikkeling van de kinderen. De GI heeft tevergeefs geprobeerd de moeder telefonisch, per mail en per brief uit te nodigen voor een kennismakingsgesprek. De moeder heeft aangegeven hier niet aan mee te willen werken.
Ook het hof heeft zich geen eigen beeld van de kinderen kunnen vormen, omdat zij geen gebruik hebben gemaakt van de hen geboden gelegenheid met de rechter te komen praten.
Gelet op het voorgaande en alles in onderlinge samenhang beschouwd, concludeert het hof dat ook thans de ontwikkelingsdreiging en de zorgen ten aanzien van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog onverminderd aanwezig zijn.
3.9.10.Het hof acht de verlenging van de ondertoezichtstelling tot 21 juli 2023 dan ook noodzakelijk in het belang van de verzorging en de opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] .
3.9.11.Al het overige dat door de moeder is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.9.12.Het hof geeft de moeder nog mee dat wanneer zij openheid van zaken geeft en de GI in de gelegenheid stelt haar taak uit te voeren niet uitgesloten kan worden dat tot een ander oordeel kan worden gekomen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen en dat leidt ertoe dat de beide bestreden beschikkingen dienen te worden bekrachtigd en de verzoeken van de moeder worden afgewezen.