ECLI:NL:GHSHE:2023:2212

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.323.641_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake uithuisplaatsing en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een 12-jarige minderjarige bij de moeder en de wijziging van de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige. De vader was in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die op 7 december 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend en de zorgregeling had gewijzigd van co-ouderschap naar een regeling van één lang weekend in de veertien dagen. De vader betwistte de noodzaak van deze maatregelen en voerde aan dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een wijziging van de zorgregeling rechtvaardigden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2023 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, en het hof heeft ook kennisgenomen van eerdere processtukken en de inhoud van gesprekken met de betrokkenen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en dat er zorgen zijn over haar emotionele welzijn, waaronder automutilatie en een laag zelfbeeld. De GI en de moeder hebben de noodzaak van de huidige regeling benadrukt, waarbij de moeder de hoofdverantwoordelijkheid voor de opvoeding heeft.

Het hof oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing en de gewijzigde zorgregeling noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De vader werd als onvoldoende in staat geacht om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen, en het hof concludeerde dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 juli 2023
Zaaknummer : 200.323.641/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/386212 / JE RK 22-1380
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.G.J.M. van der Staak.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming in de procedure gekend.
In het kort
De vader is er niet mee eens dat de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend om de 12-jarige [minderjarige] bij de moeder te plaatsen en dat de rechtbank de zorgregeling tussen hem en [minderjarige] heeft teruggebracht van een co-ouderschap naar één lang weekend in de veertien dagen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 maart 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met gezag alsmede wijziging van de zorgregeling te verlenen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 maart 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 april 2023, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • (via een digitale beeldbelverbinding) de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft een telefonisch gesprek gehad met de voorzitter. De griffier was bij het gesprek aanwezig om aantekeningen te maken. De ouders van [minderjarige] , de GI en de raad waren hierbij niet aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 november 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 1 juni 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Vanaf 8 september 2020 staat [minderjarige] onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd.
3.3.
Bij beschikking van 21 april 2021 heeft de rechtbank, voor zover nu nog relevant, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald onder gelijktijdige vaststelling van een zorgregeling waarbij [minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader.
Bij de rechtbank
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] op basis van artikel 1:265b lid 1 BW uit huis te plaatsen bij de moeder met gezag met ingang van 28 november 2022, voor de duur van de ondertoezichtstelling, derhalve tot 8 september 2023 en heeft de rechtbank op grond van artikel 1:265g BW de beschikking van deze rechtbank van 21 april 2021 gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] vanaf heden eens in de twee weken van donderdag na school tot maandagochtend voor school bij de vader verblijft.
Bij het hof
3.5.1.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden. Uit de stukken valt niet af te leiden dat de zorgen worden veroorzaakt door de zorgregeling en dat een wijziging van de zorgregeling (gecombineerd met een machtiging tot uithuisplaatsing) bij de moeder tot een oplossing zal leiden. De vader is bereid om hulpverlening te accepteren om op passende wijze met [minderjarige] om te kunnen gaan. De rechtbank overweegt ten onrechte dat de vader onvoldoende kan afstemmen op en aansluiten bij [minderjarige] en dat hij daarin beperkt leerbaar is. De ouders hebben na het uiteengaan bewust gekozen voor co-ouderschap en deze regeling is, ondanks dat er toen al zorgen waren over [minderjarige] en een ondertoezichtstelling was uitgesproken, door de rechtbank bevestigd in april 2021. Uit het verzoekschrift van de GI blijkt dat de gezinsvoogd hoopte in overleg met de ouders afspraken te kunnen maken over een tijdelijke wijziging van de zorgregeling om te onderzoeken of de zorgen daardoor zouden verminderen. De rechtbank heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om de zorgregeling voorlopig vast te stellen en deze na verloop van tijd te evalueren. Omdat het niet is gelukt om overeenstemming hierover te bereiken is een verzoek ingediend bij de kinderrechter waarbij de intentie in eerste was om de zorgregeling te wijzigen. Nadat een daartoe strekkend verzoek was afgewezen is de wijziging gecombineerd met het verzoek een machtiging uithuisplaatsing te verlenen. Juist omdat het verzoek wordt ingediend om te onderzoeken of een wijziging van de situatie zal leiden tot een vermindering van de problematiek van [minderjarige] had het verzoek voor een kortere periode moeten worden toegewezen waarna kan worden geëvalueerd of een wijziging van de zorgregeling inderdaad tot een verbetering leidt.
Op vragen van het hof heeft de vader verklaard dat hij niet blij is dat [minderjarige] zichzelf heeft gesneden, maar dat hij zeker weet dat ze dat bij hem thuis nog nooit heeft gedaan. Hij denkt dat dit misschien kopieergedrag is van haar oudere broer en/of zus. [minderjarige] kan wel bultjes kapot krabben tot bloedens toe, dat doet hij ook bij zichzelf.
3.5.2.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Aanvankelijk was nog onvoldoende duidelijk waar de problemen bij [minderjarige] door werden veroorzaakt. [minderjarige] wilde graag bij haar vader zijn en de GI heeft het uitvoerig onderzocht. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat een stevig sturende ouder nodig heeft, anders neemt [minderjarige] teveel op zich waar ze last van krijgt. Er gebeurt veel in haar hoofd. [minderjarige] en de vader hebben een warme liefdevolle band, maar na twee jaar proberen en hard werken aan alle kanten, namen de zorgen alleen maar toe. [minderjarige] had een laag zelfbeeld en bestraffende gedachten. Deze bestraffende gedachten namen in frequentie en in ernst toe. Helaas is het resultaat niet waar de GI op hoopte. De ouders en [minderjarige] hebben het afgelopen anderhalf jaar hard gewerkt om de zorgsignalen te verminderen. Tijdens dit traject is duidelijk geworden dat de vader weliswaar veel liefde geeft en zich inzet om de situatie te verbeteren, maar dat hij onvoldoende in staat is te veranderen en te weinig inzicht heeft in wat zijn rol als vader inhoudt en hoe hij op een passende wijze aan kan sluiten bij de behoefte van een kind. De GGZ heeft de zorg dat [minderjarige] teveel de ouderrol op zich pakt en dat er sprake kan zijn parentificatie waarbij [minderjarige] haar vader op een ongezonde manier beschermt.
Er is gezocht naar alternatieven. Door verschillende hulpverleners, zoals de hoofdbehandelaar GGZ, PMT-therapeut, school en de opvoedondersteuner van de vader zijn aangegeven dat er zorgen zijn over de invulling door vader van zijn ouderrol. De vader heeft onvoldoende inzicht in de behoeften van [minderjarige] , waardoor zij steeds meer in de knel komt. Sinds de wijziging van de zorgregeling in december 2022 laat [minderjarige] een afname van het zorgelijke gedrag zien. Verminderde omgang met de vader is op dit moment beter voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Het snijden is niet meer voor gevallen. [minderjarige] laat vooruitgang zien op school en ze heeft haar behandeling bij de GGZ zo goed als afgerond. PMT is afgesloten. De ouders zien dat [minderjarige] zich beter durft uit te spreken thuis.
De GI heeft op 17 april 2023 nadere voorwaarden vastgesteld, omdat de vader de afgelopen periode, tegen de afspraken in, vaak contact met [minderjarige] zocht. Hij belde [minderjarige] soms meerdere keren op een dag en hij wilde dan bijvoorbeeld dat [minderjarige] bij hem langskwam om schoenen te passen. Daarmee lijkt de vader niet of onvoldoende te snappen waarom de huidige maatregelen zijn gezet en dat hij hiermee [minderjarige] belast. De moeder is zoekende hoe dit op een juiste manier te begrenzen in het belang van [minderjarige] . Iedereen zoekt naar een nieuwe balans en [minderjarige] komt nu al tot een betere en gezondere ontwikkeling. Zij is rustiger en zit beter in haar vel. [minderjarige] zit nog steeds klem, maar wel minder dan eerst het geval was. Ze heeft nu meer ruimte om te groeien als persoon en de moeder overziet duidelijk wat [minderjarige] nodig heeft.
3.5.3.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De GI is de afgelopen jaren zeer actief betrokken geweest in het gezin en heeft allerlei vormen van hulpverlening in gang gezet. De zorgen rondom [minderjarige] namen toe; er was sprake van automutilatie, een laag zelfbeeld, een fors loyaliteitsconflict en parentificatie.
Uit het eindverslag van [de hulpverlening] blijkt dat de vader beperkt leerbaar is en dat wordt verwacht dat hulpverlening gedurende het hele leven van de kinderen aanwezig moet blijven. De vader kan wel open staan voor allerlei hulpverleningstrajecten, maar veel van die trajecten zijn doorlopen en telkens is de conclusie dat de vader niet verder leerbaar is en hulpverlening in de opvoedsituatie noodzakelijk blijft. Het feit dat op dit moment hulpverlening alleen wordt voortgezet in het kader van de WMO (administratieve ondersteuning etc.) baart de moeder zorgen, zeker wanneer op den duur wellicht de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. Juist nu er sprake is van signalen van parentificatie moet de vader begrijpen dat de zorgregeling en de frequentie waarmee [minderjarige] bij hem verblijft, invloed heeft op haar problematiek. De vader kan niet aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Er is nu een mooie regeling waar de vader substantieel contact heeft met [minderjarige] , maar waarbij de regie bij de moeder ligt. De vader heeft moeite om de beperking van de omgangsregeling te accepteren en hij zoekt [minderjarige] vaak op. Het is duidelijk dat hij [minderjarige] hiermee belast. De afgelopen periode worden positieve ontwikkelingen bij [minderjarige] gezien: er is geen sprake meer van automutilatie, [minderjarige] is minder boos, mondiger en vrolijker. Ook durft ze zich steeds vaker uit te spreken en ze zoekt, anders dan voorheen, de discussie op bij de moeder. De moeder voelt nu voor het eerst weerstand bij [minderjarige]
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265g BW kan de rechter op verzoek van de GI een eerder vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd en wijziging in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.6.2.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk was (en nog steeds is) voor de volledige termijn waarvoor hij is verlengd, zijnde tot 8 september 2023 én dat de gewijzigde omgangsregeling in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is geweest en nog steeds is.
3.6.3.
Tussen [minderjarige] en de vader bestaat een liefdevolle band. De vader bedoelt het goed en het hof ziet dat de vader [minderjarige] erg mist nu hij haar minder vaak bij zich heeft. Het gaat er echter om wat [minderjarige] nodig heeft om fysiek en geestelijk gezond op te groeien. Naast de liefde van haar vader, heeft [minderjarige] namelijk ook behoefte aan een opvoedingsomgeving waar haar veiligheid, rust, stabiliteit, duidelijkheid en structuur wordt geboden. Dit vraagt om stevig opvoederschap, temeer nu [minderjarige] een heel gevoelig en kwetsbaar meisje is dat zich vóór de beslissing van de rechtbank zorgelijk ontwikkelde. Ze deed zichzelf pijn, strafte zichzelf, was verdrietig en kon haar emoties niet uiten. De vader bleek niet in staat te zijn om goed aan te sluiten bij wat [minderjarige] op dat moment nodig had. De GGZ signaleerde dat er geen sprake was van een gezonde ouder/kindrelatie en dat [minderjarige] en de vader afhankelijk van elkaar leken te zijn waarbij [minderjarige] de vader beschermde (in plaats van andersom). De zorgen over de dynamiek tussen de vader en [minderjarige] en de impact die dit op [minderjarige] had, namen steeds meer toe. Er waren signalen van parentificatie en een loyaliteitsconflict. [minderjarige] liet steeds meer aangepast gedrag zien en maakte haar eigen emoties en behoeftes ondergeschikt aan die van haar vader. Dat is niet gezond voor de ontwikkeling van een toen 11-jarig meisje. Het was daarom niet langer verantwoord om het co-ouderschap in stand te laten. Ingrijpen zoals de rechtbank heeft gedaan, met de machtiging tot uithuisplaatsing en de beperktere omgangsregeling, was op dat moment noodzakelijk en die noodzaak is nu ook nog steeds aanwezig.
3.6.4.
Uit het algehele dossier is een beeld naar voren gekomen van een vader die onvoldoende kan aansluiten bij [minderjarige] , onvoldoende inziet wat zij nodig heeft en hierin beperkt leerbaar is. Dit beeld is bevestigd tijdens de mondelinge behandeling bij het hof. Het hof heeft de vader gevraagd naar het incident in september 2022 toen [minderjarige] zichzelf bij de vader thuis had gesneden op het toilet, de vader er vervolgens een pleister op plakte en niets tegen de moeder hierover vertelde. Gelet op de antwoorden die de vader gaf, waarbij hij herhaaldelijk ontkende dat dit bij hem had plaatsgevonden, ziet het hof bevestigd dat de vader kennelijk niet in staat is om [minderjarige] op zo’n heftig moment – waarbij [minderjarige] het zichtbaar moeilijk heeft – voldoende adequate ondersteuning te bieden. Ook achteraf, op de mondelinge behandeling terugkijkend naar het incident, lijkt de vader niet doordrongen van de ernst van het incident en dat [minderjarige] ’s hoofd zo vol zat dat zij op dat moment in automutilatie de enige uitweg zag. Het hof heeft de overtuiging dat de vader ook nu nog de ernst van het incident niet inziet. De hulpverlening heeft geprobeerd om dit de vader wel te laten inzien, maar dat is niet gelukt. Verder is gebleken dat het de vader niet lukt zich te houden aan de afspraken met betrekking tot zijn contact met [minderjarige] . De GI heeft daarom op 17 april 2023 aangepaste voorwaarden vastgesteld. De vader belt [minderjarige] vaak, zoekt haar op en heeft onvoldoende inzicht in wat dit met [minderjarige] doet. Op de mondelinge behandeling heeft de vader hierover verklaard dat hij geluk heeft als [minderjarige] keertje opneemt en dat hij blijft bellen, als hij haar niet te pakken krijgt. De vader heeft op geen enkele wijze blijk gegeven dat hij zich ervan bewust is dat hij [minderjarige] hiermee belast. Evenmin is de vader op zo’n moment in staat om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen.
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat [minderjarige] het bij haar vader emotioneel zwaarder heeft dan bij haar moeder. [minderjarige] is vanwege haar gevoelige karakter snel onder de indruk van de (mogelijke) boosheid van een ander, ook al is die (eventuele) boosheid niet eens op haar gericht. [minderjarige] trekt zich alles aan en heeft de neiging om te denken dat ze overal schuld aan heeft. Gebleken is dat de vader soms boos wordt en gaat schelden als er bijvoorbeeld dingen vallen, of als er ‘gedoe’ is met de honden. De vader kan zijn boosheid dan niet goed aan, waardoor hij zichzelf eerst enige tijd afzondert om te kalmeren voordat hij met [minderjarige] gaat praten. Hoewel de vader het altijd uitpraat met [minderjarige] , zou het beter zijn als dit in het geheel niet zou gebeuren en de vader in dit soort gevallen zijn emoties onder controle kan houden. [minderjarige] heeft hier last van, blijft met een vervelend gevoel zitten en moet lang wachten voordat het ‘opgelost’ wordt. Dat acht het hof niet in haar belang.
3.6.5.
Sinds de beslissing van de rechtbank gaat het beter met [minderjarige] . Uit de stukken, het kindgesprek dat het hof met [minderjarige] heeft gehad en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] rustiger, blijer en mondiger is geworden. De ouders en de GI zien dat [minderjarige] een flinke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er lijkt meer ruimte in haar hoofd te zijn om toe te komen aan haar eigen ontwikkelingstaken. Het staat voor het hof vast dat de moeder in staat is gebleken om [minderjarige] het stabiele en veilige opvoedklimaat te bieden dat zij nodig heeft en dat [minderjarige] hier veel baat bij heeft. Er is geen sprake meer van automutilatie. [minderjarige] leert haar emoties op een gezonde manier te uiten, al verkeert dit nog in een zeer pril stadium. Als er bij de moeder thuis al incidenten zijn met [minderjarige] , spreekt de moeder dit meteen uit met [minderjarige] en wordt de lucht geklaard. De moeder laat zien dat zij begrijpt wat er in [minderjarige] omgaat en zij kan goed aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat de huidige regeling, waarbij het zwaartepunt van haar verzorging en opvoeding bij de moeder ligt, gehandhaafd blijft.
3.6.6.
De bestreden beschikkingen worden bekrachtigd. Al het overige dat de vader heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.