ECLI:NL:GHSHE:2023:2210

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.326.303_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere gezagsouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2023, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader was verlengd. De moeder betwistte dat er sprake was van een ontwikkelingsbedreiging en voerde aan dat de kinderen goed bij haar konden opgroeien. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2023 zijn zowel de moeder, de vader als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De GI stelde dat er nog steeds hulpverlening nodig was, gezien de ontwikkelingsbedreigingen die de kinderen ondervonden door de conflicten tussen de ouders. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI zorgvuldig afgewogen en kwam tot de conclusie dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was. Het hof oordeelde dat de kinderen momenteel beter af zijn bij de vader en dat de huidige situatie voorlopig in stand moest blijven. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht de griffier om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 juli 2023
Zaaknummer : 200.326.303/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/388971 / JE RK 23-5
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: gecertificeerde instelling (de GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader], wonende op een bij het hof bekend adres (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 24 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de betreffende verzoeken van de GI af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
- [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de GI;
- de vader.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn op 31 mei 2023 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een brief van de GI d.d. 25 mei 2023, bij het hof ingekomen op 30 mei 2023;
  • een brief van de raad d.d. 1 juni 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder, maar verblijven feitelijk bij de vader.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds de beschikking van 3 maart 2022 onder toezicht van de GI. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere met gezag belaste ouder, te weten de vader.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 3 maart 2024 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot uiterlijk 3 maart 2024 uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, te weten de vader.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Zij betwist dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Het feit dat de moeder maatschappelijke problemen met de kinderen bespreekt, waarbij zij hen vertelt wat hun rechten zijn, vormt op geen enkele wijze een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De moeder hangt geen extreem gedachtengoed aan. De moeder hanteert een autoritatieve opvoedstijl die de individuele ontplooiing van de kinderen centraal stelt. Zij beperkt de kinderen niet in het vormen van hun eigen mening maar geeft ze daar juist de ruimte voor. Verder heeft de moeder de kinderen altijd aangemoedigd om in vriendschappen te investeren en een sociaal netwerk op te bouwen. De moeder leert de minderjarigen om zelfstandig te worden.
Sinds de GI is betrokken gaat het minder goed met de kinderen. De schoolprestaties, ontwikkeling en de gezondheid van de kinderen zijn sindsdien achteruitgegaan. Het [traject] dat was ingezet om de relaties binnen het gezin te verbeteren, is inmiddels gestopt. Sommige gesprekken die tijdens dit traject zijn gevoerd, waren belastend en beschadigend voor de kinderen. Sinds de afronding van het [traject] is er geen enkele vorm van hulpverlening meer ingezet in het kader van de ondertoezichtstelling. Uit het plan van aanpak van de GI blijkt ook niet dat de GI nog voornemens is dit nog te gaan doen. De moeder geeft aan zich zoveel mogelijk aan te passen aan de minderjarigen zodat nadere hulpverlening dan ook niet meer nodig is. De moeder ziet geen noodzaak voor contextuele therapie. De moeder is niet bereid om met de GI en haar psycholoog het gesprek aan te gaan, met als doel elkaar beter te begrijpen, omdat de moeder vindt dat de GI daarvoor voldoende kansen heeft gehad. De moeder is van mening dat er geen enkele grond is voor het verlengen van de ondertoezichtstelling.
Met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing kan de moeder zich evenmin verenigen. De moeder vindt de uitspraak van de kinderrechter disproportioneel en geenszins in het belang van de kinderen. De moeder geeft aan dat het probleem in de communicatie tussen de moeder en de minderjarigen is veroorzaakt door een valse melding bij de politie die naar [instantie 1] is gegaan. De moeder is zeer goed in staat om aan te sluiten bij de wensen en de behoeften van de minderjarigen en een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is juist schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. De moeder wil graag zo snel mogelijk gefaseerd toewerken naar de door [instantie 2] geadviseerde (solo parallel) coouderschapsregeling, wat in concreto inhoudt dat de kinderen de helft van de tijd bij de moeder doorbrengen en de helft van de tijd bij de vader.
Ten slotte is de moeder van mening dat zij zonder betrokkenheid van de GI beter in staat is om afspraken te maken met de vader. Volgens de moeder ligt zij met de vader voor 90% op eenzelfde lijn.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Het traject bij [instantie 3] is helaas niet positief afgerond. Omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds belast worden met volwassenproblematiek en zij daar duidelijk last van hebben, is er wel degelijk hulpverlening binnen het gezin nodig. De GI zal goed kijken wat passend is. Er is een voorstel gedaan voor contextuele therapie maar de moeder weigert dit. Zij heeft geen enkel vertrouwen in de GI. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vinden het fijn bij zowel de vader als bij de moeder en het gaat goed met ze, maar er is op dit moment geen stabiele basis om terug te keren naar de oude regeling (co-ouderschap met hoofdverblijf bij de moeder). De kinderen hebben zelf ook aangegeven dat niet te willen. De ernstige ontwikkelingsbedreiging zit in het feit dat er strijd is tussen de ouders, de kinderen bij de moeder niet hun eigen mening mogen geven en daardoor niet zichzelf mogen zijn.
3.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het momenteel naar behoren gaat met de kinderen. De moeder heeft de focus niet meer zozeer op Corona maar uit zich momenteel zeer kritisch over het thema jeugdzorg. De vader kan moeilijk antwoord geven op de vraag wat er zou gebeuren wanneer de GI geen bemoeienis meer zou hebben bij het gezin. Qua communicatie met de moeder zou het wellicht wat rustiger worden. Anderzijds ziet de vader ook dat communicatie tussen de ouders zonder enige vorm van begeleiding lastig zal zijn. De door de moeder aangehaalde overeenstemming betreft slechts 90% van de basisregels van het gezinsleven. Dat lijkt veel maar dient dus wel genuanceerd te worden. Bovendien vinden de kinderen het fijn zoals het nu gaat. [minderjarige 1] geeft duidelijk aan dat ze bij de vader wil blijven wonen en niet terug wil naar het co-ouderschap. Ook [minderjarige 2] wil niet helemaal terug naar de situatie van toen. Het is voor de kinderen belangrijk dat als ze er behoefte aan hebben, ze vaker naar de moeder kunnen, maar ook altijd weer terug willen kunnen gaan naar de vader als het niet loopt bij de moeder. Als ze die vrijheid hebben dan is de vader ervan overtuigd dat het wel goed zal komen. De vader vreest echter dat bij toewijzing van het verzoek van de moeder, waardoor de kinderen in de praktijk dus weer het hoofdverblijf bij de moeder krijgen, de moeder daadwerkelijk terug zal willen naar die oude situatie. Dat is echter niet in het belang van de kinderen. De vader heeft geen verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen ingediend. De vader had gehoopt in overleg met moeder hierover overeenstemming te bereiken.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.5.
Het hof is, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat er is voldaan aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW.
3.8.6.
Het hof ziet dat de ouders de basale zorg over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op orde hebben en ziet ook duidelijk de krachten van de moeder. Op de momenten dat de kinderen bij haar zijn, zorgt zij goed voor hen en ook op medisch vlak krijgen de kinderen wat ze nodig hebben. De kinderen geven veel om hun moeder en zijn blij met de hulp die zij hen op alle fronten biedt. Tegelijkertijd geven de kinderen daarbij aan dat, hoewel zij op dit moment meer contact hebben met de moeder, zij niet terug willen naar een situatie van co-ouderschap.
Er is [traject] ( [traject] ) bij [instantie 3] ingezet, gericht op het verbeteren van de relaties binnen het gezin. Deze [traject] is echter door toedoen van de moeder voortijdig gestopt. Uit het verslag van [instantie 3] komt naar voren dat de moeder theoretisch goed onderlegd is en cognitief goed weet hoe gespreksvaardigheden op een positieve manier met de kinderen kunnen worden ingezet. In de praktijk echter nemen de emoties van de moeder het over en lukt het haar niet deze gespreksvaardigheden in te zetten. [instantie 3] concludeert dat het belangrijk is dat er hulpverlening binnen dit gezin wordt ingeschakeld en geaccepteerd. Het hof acht het zorgelijk dat moeder de noodzaak van hulpverlening niet inziet. Daarnaast maakt het hof zich zorgen over de uitlatingen die de moeder doet. Hierbij gaat het er niet zozeer om dat de moeder mogelijk een andere mening heeft over verschillende maatschappelijke zaken maar haar mening aan de kinderen oplegt, afdwingt en de kinderen geen enkele ruimte geeft anders te denken. De kinderen hebben hier last van. Zij hebben aangegeven te weten hoe hier mee om te gaan en hun moeder op dergelijke momenten uit de weg gaan. Aldus wordt aan de kinderen onvoldoende ruimte gegeven om zich op hun eigen manier te ontwikkelen.
Ook tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de moeder een zeer stellige mening heeft en weinig ruimte laat voor de mening van anderen. Het hof acht zorgwekkend dat de moeder de vader diskwalificeert en zijn opvoedkwaliteiten en zelfs zijn biologische vaderschap ten aanzien van [minderjarige 1] in twijfel trekt. Op de mondelinge behandeling heeft moeder verder herhaald dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij hun vader door de GI als kinderontvoering moet worden geduid. Voorts staat in het plan van aanpak van de GI van 2 januari 2023 dat moeder haar standpunt met de kinderen heeft gedeeld dat mannen aanranders, verkrachters of pedofielen zijn. Het hof benadrukt dat wanneer aan de moeder wordt verzocht om haar mening iets meer voor zich te houden dit niet per definitie betekent dat haar recht op vrijheid van meningsuiting wordt geschonden maar dat op deze wijze de kinderen de ruimte wordt gegund hun eigen mening te vormen en zich vrij te ontwikkelen.
Het hof concludeert dan ook dat uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk maakt en niet binnen het vrijwillige kader kan worden weggenomen.
3.8.7.
Het hof is van oordeel dat ook een machtiging uithuisplaatsing bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, nog steeds noodzakelijk is. Het is voor de kinderen van groot belang dat de huidige situatie voorlopig in stand blijft. De kinderen verblijven thans bij de vader en gaan regelmatig naar de moeder. [minderjarige 2] heeft enerzijds aangegeven wel wat vaker bij de moeder te willen zijn. Anderzijds hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de kindgesprekken ook aangegeven dat ze niet terug zouden willen naar het coouderschap.. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij bij de vader verblijven. Een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de vader is dan ook noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding.
3.8.8.
Momenteel wordt er door de GI hulpverlening in de vorm van contextuele therapie gezocht. Het hof hoopt dat de moeder hier, dan wel aan andere door de GI voorgestelde hulpverlening, in het belang van de kinderen alsnog haar medewerking aan wil verlenen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 februari 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 6 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.