ECLI:NL:GHSHE:2023:2206

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
200.326.863_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en ouderschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2009. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 april 2023 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is verleend. De vader stelt dat [minderjarige 1] bij hem en zijn partner moet blijven wonen, terwijl de moeder en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) zich verzetten tegen deze uithuisplaatsing. De vader heeft zijn woning opgeknapt en is bereid hulp te aanvaarden, maar de moeder en de GI wijzen op de onveilige situatie en de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de vader, vooral gezien de aanstaande geboorte van een nieuw kind en de problematiek rondom [minderjarige 1].

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2023 heeft het hof de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder en vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft ook met [minderjarige 1] gesproken, die aangaf bij haar vader te willen blijven wonen. Desondanks concludeert het hof dat de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de vader en de stabiliteit van de situatie te groot zijn om [minderjarige 1] bij hem te laten wonen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is verlengd, en oordeelt dat deze maatregel noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 juli 2023
Zaaknummer : 200.326.863/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/408233 / JE RK 23-593
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over: [minderjarige 1] , geboren op
[geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Kievit,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 28 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 3 mei 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 8 mei 2023, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI met betrekking tot (de verlenging van) de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] van
28 maart 2023 af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 2 juni 203, met productie, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift van 12 juni 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 13 juni 2023 heeft de GI verzocht het door de vader ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen bij het hof op 7 juni 2023;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader van 9 juni 2023, met bijlage, ingekomen bij het hof op 12 juni 2023;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader van 13 juni 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 14 juni 2023;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader van 16 juni 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
2.5.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de ouders is geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ).
3.2.
De vader en de moeder hebben samen nog vier kinderen: [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
3.3.
[minderjarige 1] is door de vader erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] .
3.4.
[minderjarige 1] is met ingang van 9 mei 2019 onder toezicht gesteld van de GI tot 9 mei 2021. [minderjarige 1] is opnieuw onder toezicht gesteld met ingang van 29 april 2022 en dit is laatstelijk verlengd tot 29 april 2024.
3.5.
Bij beschikking van een voor het hof onbekende datum (niet in het dossier) is medio april/mei 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. [minderjarige 1] heeft vanaf mei 2022 op verschillende groepen binnen [instantie] te [vestigingsplaats 2] verbleven. Bij beschikking van 21 november 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 november 2022 verlengd tot 29 april 2023. [minderjarige 1] verblijft sinds eind november 2022 bij de vader.
3.6.
Bij beschikking van 4 april 2023 heeft de rechter het verzoek van de GI om [minderjarige 1] te plaatsen in een gezinshuis afgewezen.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 april 2023 tot 29 april 2024.
3.8.
De vader kan zich met de beslissing ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader wil dat [minderjarige 1] bij hem en zijn partner, [partner vader] , blijft wonen. [minderjarige 1] verbleef tot eind november 2022 in een woongroep in [vestigingsplaats 2] , maar is na een aantal incidenten eind november 2022 bij de vader en [partner vader] komen wonen. [minderjarige 1] gaat naar school in [vestigingsplaats school] en heeft het naar haar zin. De vader erkent dat [minderjarige 1] hulp nodig heeft en is bereid hulpverlening te aanvaarden. De vader is bereid aan te (blijven) tonen dat hij abstinent is van drugs, heeft zijn woning opgeknapt, houdt zich aan de afspraken met de GI en heeft zijn financiën onder controle. De vader doet daarnaast wat hij kan om [minderjarige 1] te motiveren contact te hebben met de moeder. [minderjarige 1] zelf wil ook graag bij de vader blijven wonen en erg kijkt uit naar de geboorte van de baby van de vader en [partner vader] . De vader geeft tenslotte aan dat [minderjarige 1] veel last heeft van de spanningen die de (mogelijke) uithuisplaatsing met zich mee brengen.
3.10.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Het verblijf van [minderjarige 1] bij de vader kwam voort uit een noodsituatie. Het is niet in het belang van [minderjarige 1] om bij de vader te blijven, omdat de vader haar geen stabiele en veilige omgeving kan bieden waarin zij professionele hulpverlening krijgt. De vader kan zijn aandacht niet verdelen, overziet dingen niet en kan niet in de basisbehoeften van [minderjarige 1] voorzien. Bovendien verwacht de vader op zeer korte termijn een baby met zijn nieuwe partner. Dit zal negatieve gevolgen hebben voor [minderjarige 1] . De vader heeft bovendien geen hulp aanvaard. Ook zijn er zorgen over verslavingsproblemen bij de vader. De vader is niet in staat geweest om de veiligheid van [minderjarige 1] te waarborgen, nu bijvoorbeeld [minderjarige 2] slachtoffer is geworden van grensoverschrijdend gedrag door de neef van de moeder. De moeder heeft bovendien het vermoeden dat de vader [minderjarige 1] beïnvloedt waardoor de moeder een heel slecht contact heeft met [minderjarige 1] .
3.11.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Er zijn zwaarwichtige redenen die niet uitsluitend in [minderjarige 1] gelegen zijn die maken dat een uithuisplaatsing nodig is. De vader is niet in staat het grensoverschrijdend gedrag van [minderjarige 1] te stoppen. [minderjarige 1] is erg beïnvloedbaar, heeft hechting/trauma-problematiek, een laag zelfbeeld en is weinig weerbaar. Het is voor de vader daarnaast teveel om voor de baby die op komst is te zorgen en daarnaast [minderjarige 1] de benodigde fysieke en emotionele nabijheid, regels en structuur te bieden die zij nodig heeft vanuit haar problematiek. [minderjarige 1] gaat bovendien niet structureel naar school en is niet in staat om lesstof tot zich te nemen. Zelfs de maatwerkklas (vier ochtenden in de week naar school) is voor haar niet haalbaar. De nieuwe partner van de vader kan een en ander onvoldoende compenseren. Volgens de GI is er bovendien sprake van ouderverstoting, omdat [minderjarige 1] sinds december 2022 geen contact meer wil met de moeder, en daarnaast kampt [minderjarige 1] met een loyaliteitsconflict. De GI heeft bovendien twijfels over de betrouwbaarheid van de urinecontroles die de vader heeft laten uitvoeren om aan te tonen dat hij geen drugs gebruikt. Tot slot wijst de GI erop dat de groei en ontwikkeling van [minderjarige 1] in de tijd dat zij in 2022 op de groep zat bij [instantie] iedereen in positieve zin heeft verbaasd. Dat bevestigt voor de GI de noodzaak van de uithuisplaatsing. De reden dat de GI heeft toegestaan dat [minderjarige 1] bij de vader verbleef vanaf november 2022 is erin gelegen dat er geen geschikte plek beschikbaar was.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.12.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.12.3.
Het hof is, evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en onderzoek tot de zijne maakt, van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.12.4.
Hoewel de ernstige zorgen die de rechtbank heeft beschreven over de situatie van [minderjarige 1] ten tijde van de bestreden beschikking door het hof worden gedeeld, is het hof daarnaast de mondelinge behandeling ingegaan met de gedachte dat bij zeer ingrijpende beslissingen als een uithuisplaatsing onderzocht moet worden of er sprake is van goed genoeg ouderschap, in dit geval bij de vader. Het verblijf van [minderjarige 1] bij de vader werd immers door de GI al sinds november 2022 gedoogd, en de machtiging tot uithuisplaatsing werd niet ten uitvoer gelegd. Daar komt bij dat het hof daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling gesproken heeft met [minderjarige 1] en zij in dat gesprek heel uitdrukkelijk heeft aangegeven bij haar vader, [partner vader] , en de baby die bijna geboren wordt te willen blijven wonen. Ook heeft ze aangegeven dat zij recent bij haar moeder op bezoek is geweest en dat dat contact goed is verlopen. Daarnaast zou [minderjarige 1] mee willen werken aan de hulpverlening die voor haar nodig wordt gevonden.
Het hof is uiteindelijk, na alle partijen te hebben gehoord, mede naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen, van oordeel dat er op dit moment in de situatie van de vader geen sprake is van goed genoeg ouderschap die maakt dat [minderjarige 1] daar op dit moment kan blijven. Er zijn namelijk nog steeds ernstige zorgen. De vader heeft bijvoorbeeld niet weersproken dat [partner vader] de GI heel recent nog heeft gebeld met de vraag om [minderjarige 1] op te komen halen, omdat het niet meer ging. Daarnaast baart het het hof zorgen dat [minderjarige 1] aanwezig is in de buurt van het neefje waartegen op dit moment een onderzoek loopt in verband met vermoedens van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar een zusje van [minderjarige 1] door dit neefje. De vader heeft ook tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aangegeven dat hij niet kan voorkomen dat [minderjarige 1] daar op bezoek gaat. Ook zijn er veel meer zorgen over de schoolgang van [minderjarige 1] , dan de vader en [minderjarige 1] zelf aangeven, omdat zij niet aan leren toekomt en de huidige school heeft aangegeven dat [minderjarige 1] na de zomervakantie daar niet meer verder kan.
Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat zij de behandeling kan gaan krijgen die zij nodig heeft. Daarvoor heeft zij rust, stabiliteit en veiligheid nodig, zo blijkt uit het rapport van [hulpverlening] (april 2023). Daar komt zij niet aan toe in de situatie bij de vader die op dit moment daarvoor te zorgelijk en te instabiel is.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de rechtbank ten tijde van de bestreden beschikking op de goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend en dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] op dit moment nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is. Tot slot merkt het hof nog op dat de GI tijdens de mondelinge behandeling met klem heeft toegezegd de net gestarte accommodatie van de jeugdhulpaanbieder te [vestigingsplaats 3] nauwlettend in de gaten te houden.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 28 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 20 juni 2023 gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en
H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. Deze beschikking is daarna op 3 juli 2023 schriftelijk uitgewerkt en door mr. E.P. de Beij ondertekend.