ECLI:NL:GHSHE:2023:219

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
20-001429-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging zware mishandeling van een boa

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging zware mishandeling. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast was er een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden opgelegd en een gedeeltelijke toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij tot € 250,00.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een bevestiging van het vonnis met uitzondering van de opgelegde straf heeft gevorderd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de opgelegde straf niet in verhouding staat tot de ernst van het bewezenverklaarde feit. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een boa, waarbij hij zijn auto als wapen had gebruikt.

Het hof heeft de strafmaat aangepast en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is de ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden opgelegd, maar deze zal voorwaardelijk niet ten uitvoer worden gelegd. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gegrond op diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001429-21
Uitspraak : 23 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 juni 2021 in de strafzaak met parketnummer 02-045133-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging zware mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is bepaald dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast. In het overige deel van de vordering tot schadevergoeding is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 250,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (duur gijzeling 5 dagen) en dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep zij het met aanvulling van de gronden, en behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissingen op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en de beslissing op de schadevergoedingsmaatregel. Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Gelet op het andersluidende oordeel van het hof ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Aanvulling bewijsmiddelen
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, aanvulling. Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen komt de bewezenverklaring mede te berusten op de bewijsmiddelen zoals hierna zijn weergegeven.
-
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [benadeelde] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 3 oktober 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige:
Ik was in uniform gekleed. U vraagt mij hoe mijn uniform eruit ziet. Mijn uniform bestaat uit een blauwe broek en een wit overhemd. In de winter draag ik daar overheen een blauwe trui waar met kleine letters op de borst staat dat deze van [bedrijf] is. Voorts is deze trui voorzien van epauletten. Daar zitten vier goudkleurige strepen overheen. Ook draag ik mijn boa speldje op mijn borst. Ik droeg die dag een trui.
-
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 3 oktober 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige:
U vraagt mij hoe hij
(het hof begrijpt [benadeelde] )er uit zag. Hij had wel zijn uniform aan. U vraagt mij of dat uniform duidelijk is. Nou voor mij in ieder geval wel.
Nadere bewijsoverweging
Het hof zal het vonnis waarvan beroep tevens aanvullen met de navolgende overweging.
De raadsvrouw heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
De standpunten van de verdediging die ter terechtzitting zijn betoogd brengen het hof niet tot andere (bewijs)overwegingen of een ander oordeel dan de politierechter. Het verweer van de verdediging wordt door de bewijsmiddelen en de overweging van de rechtbank, welke door het hof worden overgenomen, weerlegd.
Het hof verenigt zich derhalve ook met de bewezenverklaring en de bewijsvoering van de politierechter, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een boa, waarbij de verdachte de door hem bestuurde personenauto heeft ingezet als wapen tegen een boa die doende was met de uitoefening van zijn functie. Dergelijke feiten worden als schokkend ervaren door getuigen en leiden vaak tot langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, waarvan ook in de onderhavige strafzaak is gebleken.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 november 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op het feit dat de verdachte zijn auto als wapen heeft gebruikt zal het hof ter bescherming van de verkeersveiligheid voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 oktober 2020;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 23 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.I.B.M. Buljevic zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.