ECLI:NL:GHSHE:2023:217

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
20-002577-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling van zijn (toenmalige) vriendin, waarbij hij haar meermalen in het gezicht had geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, namelijk breuken in de onderkaak. Het hof constateerde dat in het vonnis waarvan beroep abusievelijk een verkeerd parketnummer was vermeld en heeft dit gecorrigeerd. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 2.000,00 betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair tenlastegelegde, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk mishandeling, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verplichting tot schadevergoeding aan de benadeelde partij opgelegd, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002577-21
Uitspraak : 23 januari 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 oktober 2021 in de strafzaak met parketnummer 02-167264-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Het hof merkt het navolgende op. Het hof is van oordeel dat in het vonnis waarvan beroep abusievelijk het verkeerde parketnummer is opgenomen. Hierin staat namelijk als parketnummer vermeld 02-167855-21, terwijl in de inleidende dagvaarding d.d. 27 juni 2021 het parketnummer 02-167264-21 is opgenomen evenals in de appelakte van 29 oktober 2021. Gelet op de tenlastelegging in deze dagvaarding en de bewezenverklaring van de politierechter is het hof van oordeel dat beide stukken op hetzelfde strafbare feit zien. Het hof zal derhalve het parketnummer in het vonnis waarvan beroep verbeterd lezen als zijnde parketnummer 02-167264-21.
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000,00 (bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij is bepaald dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een gedeelte van € 2.000,00 aan immateriële schade toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering is slechts voor zover in eerste aanleg toegewezen nog aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. De verdediging heeft zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 26 juni 2021 te Tilburg, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer breuk(en) in de (boven)kaak, althans het (aan)gezicht, heeft toegebracht door:
- die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer 1] over de grond te trekken/sleuren en/of
- (met kracht) een arm om de nek/hals van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden;
subsidiairhij op of omstreeks 26 juni 2021 te Tilburg, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer 2] over de grond te trekken/sleuren en/of
- (met kracht) een arm om de nek/hals van die [slachtoffer 2] te brengen en/of te houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer breuk(en) in de (boven)kaak, althans het (aan)gezicht, ten gevolge heeft gehad.
Vrijspraak
Met de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vaststaat dat in de nacht van 26 juni 2021 de verdachte het slachtoffer meerdere malen met kracht tegen het hoofd/in het gezicht heeft geslagen, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten kaakbreuken van de onderkaak. De vraag is of de verdachte het slachtoffer heeft geslagen met het (voorwaardelijk) opzet haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof is van oordeel dat bij het meerdere malen met kracht slaan tegen het hoofd/in het gezicht van aangeefster, niet zonder meer sprake is van een gedraging die naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept. Uit het onderzoek zijn onvoldoende gegevens naar voren gekomen om te concluderen dat sprake is geweest van bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van het voorgaande acht het hof niet bewezen dat tijdens het tenlastegelegde bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe brengen. De verdachte zal aldus worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 juni 2021 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] meermalen met kracht in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, te slaan/stompen en
- met kracht een arm om de nek/hals van die [slachtoffer 2] te brengen en te houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in de kaak, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht de (gevangenis)straf in hoger beroep te matigen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (toenmalige) vriendin. De verdachte heeft zijn vriendin meermalen in het gezicht/op het hoofd geslagen waarbij ze zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in haar onderkaak, heeft opgelopen. Door zijn vriendin te mishandelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2022 en blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Europees Criminal Records Informatie Systeem (ECRIS) Polen d.d. 2 januari 2023. De verdachte is in Polen, zijnde een lidstaat van de Europese Unie, meerdere keren onherroepelijk veroordeeld voor geweldsdelicten (diefstal met geweld) - waaronder op 15 november 2017 waarbij aan de verdachte een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van 4 jaar - en voor rijden onder invloed. De eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich schuldig te maken aan de thans bewezenverklaarde mishandeling. Tevens heeft het hof bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.000,00, bestaande uit € 2.000,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vordering in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 juni 2021.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 23 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.I.B.M. Buljevic zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.