In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2021. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van hennepstekken. De rechtbank had het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 19.810,61, maar de advocaat-generaal in hoger beroep vorderde een schatting van € 39.621,22. De betrokkene, geboren in 1969 en wonende te [adres 1], had in eerste aanleg hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vordering, maar het hof heeft dit verweer verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten door de verkoop van hennepstekken en heeft de hoogte van dit voordeel berekend op € 29.120,00, na aftrek van kosten.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 582 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden. Het hof heeft de vordering voor het overige afgewezen.