ECLI:NL:GHSHE:2023:2158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
20-003526-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1987, was eerder vrijgesproken door de rechtbank, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar. De verdediging heeft gepleit voor bevestiging van het vonnis van de rechtbank.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 18.947,75 gram cocaïne en het voorbereiden en bevorderen van dit feit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de invoer van cocaïne en dat hij een belangrijke rol speelde in de organisatie van deze criminele activiteiten. De verklaringen van medeverdachten zijn als betrouwbaar beoordeeld, ondanks eerdere inconsistenties. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 42 maanden, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003526-18
Uitspraak : 17 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 25 oktober 2018, in de strafzaak met parketnummer
02-700065-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof het vonnis waarvan beroep bevestigt.
Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari 2018, in elk geval op of omstreeks 25 februari 2018, in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of (binnen Nederland) heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 18.947,75 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en), in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari 2018, in elk geval op of omstreeks 25 februari 2018, in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland hebben/heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of (binnen Nederland) hebben/heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad, ongeveer 18.947,75 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 19 januari 2018 tot en met 25 februari 2018 in de gemeente Rotterdam en/of Goeree-Overflakkee en/of Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (met bovenomschreven feit als doel):
- één of meer van bovengenoemde verdachte(n) in contact met elkaar te brengen, en/of
- één of meer afspraken te maken met en/of tussen één of meer van bovengenoemde verdachte(n), en/of
- één of meermalen één of meer van bovengenoemde verdachte(n) te vervoeren/af te leveren naar/op een van te voren afgesproken plek, en/of
- meermalen, althans eenmaal een auto/voertuig ter beschikking te stellen aan één of meer van bovengenoemde verdachte(n), en/of
- één of meer van bovengenoemde verdachte(n) een (mobiele) (klap)telefoon ter beschikking te stellen, en/of
- één of meer van bovengenoemde verdachte(n) een code (van een toegangshek welke toegang verschafte tot de haven (alwaar de cocaïne zich bevond aan boord van een in die haven gelegen schip)) te verzenden;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari 2018, in elk geval op of omstreeks 25 februari 2018 in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 18947,75 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (telkens) zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- mededader(s) in contact met elkaar gebracht en/of
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) en/of ontmoetingen gehad en/of inlichtingen ingewonnen met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of
- (daartoe) een auto/voertuig (Citroën Berlingo) ter beschikking gesteld aan zijn mededader(s) en/of
- daartoe een (klap)telefoon (merk Doro Primo) ter beschikking gesteld aan zijn mededader(s) en/of
- (daartoe) een mobiele telefoon (met telefoonnummer [telefoonnummer 1] ) met daarin een bij het havenbedrijf opgevraagde toegangscode voor het haventerrein verworven en/of voorhanden gehad en/of
- (daartoe) een (mobiele) telefoon (met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ) verworven en/of voorhanden gehad en/of (met deze telefoon) een code (van een toegangshek) verstuurd (waarmee toegang tot de haven zou kunnen worden verkregen en/of tot het in die haven gelegen schip met aan boord die genoemde hoeveelheid cocaïne) en/of
- één of meermalen telefonisch contact opgenomen met (de bewaking van) de haven, alwaar het schip de [schip 1] lag, met de mededeling dat hij surveyor was en aan boord van het schip [schip 1] diende te/wilde zijn, althans (telkens) een mededeling van gelijke aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde procesdossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Team Opsporing (ZB), onderzoek ZBRAA18011 DURIF, proces-verbaalnummer ZBRAA18011-2, sluitingsdatum 1 mei 2018, pagina’s 1 tot en met 786.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2018, dossierpagina 70, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 24 februari 2018 was er bij de collega’s van de douane een bericht binnen gekomen dat een persoon tot tweemaal toe telefonisch zich bij de bewaking had uitgegeven als surveyor. Deze persoon deelde mede dat hij aan boord van de [schip 1] moest zijn. De [schip 1] is een zogenaamde reefer en was fruit aan het lossen uit een ‘bronland’ van cocaïne.
De bewaking vond dat deze persoon niet voldoende kennis toonde om door te gaan als surveyor. Vervolgens meldde de bewaking dit bij de collega van de douane. De bewaking had de telefoonnummers genoteerd en gaf deze door aan de douane. Het betrof de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] .
De telefoonnummers zijn nagetrokken bij de RTIC (Real Time Intelligence Centre). Aldaar bleek het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik te zijn bij [betrokkene] . Deze [betrokkene] wordt volgens BVI-IB in verband gebracht met het afhalen van cocaïne in de haven van Rotterdam. Tevens is hij een contact van de aangehouden [medeverdachte 2] van [geboortedag 2] 1991.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2018, dossierpagina 63, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 25 februari 2018 bevond ik mij aan boord van het politievoertuig P41, gelegen in Bijleveldhaven, gemeente Vlissingen. Aldaar controleerde ik de binnenvaarttanker [schip 2] . De [schip 2] was bezig met bunkeren van het zeeschip [schip 1] . De [schip 1] is een zogenaamd “risico schip”. Dit houdt in dat hij uit een land komt waar verdovende middelen worden gemaakt. In dit geval Ecuador, in dit land wordt cocaïne gemaakt.
Vervolgens kregen wij een melding van de douane dat een persoon, genaamd [medeverdachte 2] , zich bij de portier had gemeld. Deze wilde aan boord van de [schip 1] gaan. Volgens de melding zou dit gaan om [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 1991 te [geboorteplaats 2] . In het politiesysteem BVI-IB zag ik dat deze persoon op 19 februari 2018 op nagenoeg dezelfde locatie was aangehouden op grond van art. 10a Opiumwet.
Op 25 februari 2018 omstreeks 16.10 uur kregen wij een melding van de douane dat deze persoon zich op de haven bevond, aan boord van de [schip 1] ging en rond 16.40 uur de [schip 1] weer verliet.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2018, dossierpagina’s 107-109, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 25 februari 2018 bevonden wij ons in de buurt van de Bijleveldhaven. Wij waren belast met het toezicht op het motorschip [schip 1] .
Omstreeks 16.00 uur kreeg ik, verbalisant [verbalisant 3] , een telefonische mededeling van de beveiligingsmedewerker van [bedrijf 1] dat de heer [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) zich bij hem gemeld had met het verzoek om het terrein op te mogen naar het voornoemde motorschip.
Omstreeks 16.05 uur zagen wij dat een bestelauto door het geopende hek van [bedrijf 1] reed. Wij zagen dat de bestelauto over de kade van de Bijleveldhaven richting het voornoemde motorschip reed. Omstreeks 16.38 uur zagen wij dat de voornoemde bestelauto uit de richting van voornoemd motorschip reed richting de uitgang van het haventerrein. Wij zijn achter voornoemde voertuig aangereden en hebben het voertuig omstreeks 16.40 uur een stopteken gegeven middels de stoptransparant ter hoogte van de hoofduitgang van het terrein van [bedrijf 1]
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb daarop de bestuurder gevraagd of hij goederen vervoerde en hem gevraagd om de laadruimte te openen ter controle, waaraan door hem werd voldaan.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2018, dossierpagina’s 96-98, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5]:
Op 25 februari 2018 omstreeks 16.36 uur hoorden wij via de portofoon dat collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een motorvoertuig gingen controleren met het Nederlandse kenteken [kenteken 1] , ter hoogte van de hoofduitgang van het bedrijf [bedrijf 1] .
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , heb het bestuurdersgedeelte gecontroleerd. Nadat ik het portier van de bijrijder geopend had, zag ik op de vloer voor de bijrijdersstoel een zwarte rugtas staan. Ik zag dat de sluitingen van de flap van het hoofdcompartiment van rugtas niet volledig waren dichtgemaakt. Ik heb vervolgens de flap opengedaan en zag in het hoofdcompartiment pakketten liggen. Het is mij ambtshalve bekend dat dergelijke pakketten gebruikt worden voor de smokkel van verdovende middelen.
Omstreeks 17.03 uur heb ik de zwarte rugzak met als inhoud 19 pakketten met vermoedelijk verdovende middelen in beslag genomen.
Om 17.17 uur werd ik gebeld door piket teamleider Krijgh met de mededeling dat het
Team Bijzondere Bijstand van de Douane Rotterdamter plaatse zou komen om de pakketten aan een nader onderzoek te onderwerpen. Hierop hebben wij samen met collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de rugtas overgebracht naar het douanekantoor in Ritthem.
Omstreeks 18.45 uur meldde
dhr. [verbalisant 6] , coördinator van Team Bijzondere Bijstandzich bij mij, verbalisant [verbalisant 4] . Omstreeks 19.05 uur heb ik de tas met inhoud overgedragen aan dhr. [verbalisant 6] . Bij de overdracht van de rugzak heb ik, [verbalisant 4] , samen met dhr. [verbalisant 6] de inhoud van de tas gecontroleerd.
Het proces-verbaal van
Team Bijzondere Bijstand Douane Rotterdam, betreffende overname, telling, onderzoek , monstername, wegen en vernietigen d.d. 26 februari 2018, dossierpagina’s 74-77, als
relaas van verbalisanten[verbalisant 6], [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9]:
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , werd gebeld door een projectleider van HARC Rotterdam. Hij vertelde mij dat er politieagenten onderweg waren naar een douanelocatie met verdovende middelen. De projectleider verzocht mij deze verdovende middelen over te nemen en deze te tellen, te wegen, te testen en te vernietigen.
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , ben samen met een aantal andere opsporingsambtenaren van het Team Bijzondere Bijstand naar de douanelocatie gereden.
Aldaar heb ik, verbalisant [verbalisant 8] , een zwarte tas overgenomen van de politieagenten. Wij, verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , hebben de tas geopend en wij zagen en telden 19 pakketten die omwikkeld waren met bruin en zwart tape.
Door mij, verbalisant [verbalisant 8] , werden 2 willekeurige pakketten geselecteerd ten behoeve van monstername.
Van deze pakketten nam ik, verbalisant [verbalisant 9] , een monster van circa 3 gram. Ik verpakte deze 2 monsters in 2 gripzakjes. Elk gripzakje heb ik voorzien van een unieke SIN sticker. Ik heb de 2 gripzakjes verpakt in een Douanewaarde envelop met nummer 5002253 en afgesloten met een zogenaamd security seal met nummer 2nx002872.
Netto gewogen herrekend gewicht van (
het hof begrijpt, in samenhang met dossierpagina 153 bezien) 19 pakketten: 997,25 x 19 = 18.947,75 gram.
Vervolgens maakte ik, verbalisant [verbalisant 7] , een formulier op ter begeleiding van de 2 gripzakjes voorzien van unieke SIN stickers, elk inhoudende circa 3 gram witte poederachtige substantie. Dit formulier is als bijlage bijgevoegd bij dit proces-verbaal onder nummer
1802261300.D01
Een ander geschrift, zijnde een aanvraagformulier monsteronderzoek belastingdienst/Douane laboratorium,
1802261300.D01, dossierpagina’s 78-79, voor zover inhoudende:
Totaal gewicht stof : 6
Aantal (deel)monsters : 2
Verpakking : in sealbag
Sealnummer : 5002253/2nx002872
3 gr vermoedelijk cocaïne AAJF1682NL
3 gr vermoedelijk cocaïne AAJF1683NL
Het rapport van het Douane Laboratorium d.d. 7 maart 2018, dossierpagina 155, voor zover inhoudende
als verklaring van de onderzoeksmedewerker [onderzoeksmedewerker] , MSc:
Op 27-02-2018 ontving ik van het Team Bijzondere Bijstand te Rotterdam een verzegelde plastic zak met daarin :
AAJF1682NL: een plastic zakje met wit, korrelig materiaal
AAJF1683NL: een plastic zakje met wit, korrelig materiaal
Conclusie:
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat cocaïne.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte 27 februari 2018, dossierpagina’s 589-598, voor zover inhoudende als
verklaring van verdachte [medeverdachte 1]:
O: Opmerking verbalisanten
A: Antwoord verdachte
[p. 590]
O: Je bent zondag 25 februari 2018 aangehouden in de haven van Borssele.
Je zat daar als passagier in een voertuig met kenteken [kenteken 1] waarin 19 pakketjes zijn aangetroffen waarin verdovende middelen, cocaïne zaten. Je was net daarvoor vertrokken bij een schip welke daar lag afgemeerd, de [schip 1] .
[p591]
A: Ik kreeg de opdracht om naar Nederland te gaan. Ik ben de 18e (
het hof begrijpt: 18 februari 2018) aangekomen in Amsterdam. Op 26 februari 2018 zou ik weer vertrekken.
[p. 592]
A: Ik werd zondag (
het hof begrijpt 25 februari 2018) opgehaald. Ik moest instappen in een auto en moest mee in die auto. Ik ben met een andere auto opgehaald en ben naar die auto gebracht die op de foto staat die u mij toont.
(
Het hof neemt op de getoonde foto (p. 596) het kenteken [kenteken 1] waar).
Ik ben van de ene naar de andere auto overgestapt bij een winkel waar van alles werd verkocht. Aan de overkant van de straat was een tankstation. Het was op de parkeerplaats van die winkel. Het enige wat ik mee moest nemen naar die andere auto was een schroevendraaier. Hier moest ik de plaats mee open maken waar de cocaïne in zat verstopt.
Ik ben ingestapt in die tweede auto en ben direct weggebracht naar de haven.
[p. 593]
De cocaïne die in de auto lag, kwam uit het schip. Die informatie had ik gekregen van de persoon die mij heeft opgepikt op het vliegveld. Die informatie had hij mij laten zien op een filmpje op zijn mobiele telefoon. Hij heeft mij het filmpje laten zien en heeft mij uitgelegd hoe ik het moest doen.
Toen wij bij het schip aankwamen, stapte de bestuurder uit. Ik moest ook uitstappen. Wij zijn toen naar het schip gegaan. Aan boord van het schip moesten wij een trap af. Ik moest op die verdieping ergens een plank losmaken met die schroevendraaier. Dit had ik ook op dat filmpje gezien van die oppikker. Ik moest daar de cocaïne uit de ruimte halen die daar zat. Ik moest die in een tas doen. Dat was mijn opdracht.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 maart 2018, dossierpagina’s 524-533, voor zover inhoudende als
verklaring van [medeverdachte 2]:
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
Op 25 februari 2018, de dag dat ik ben aangehouden, heb ik onderweg iemand opgehaald die met mij mee wilde naar Vlissingen. Het was de bedoeling dat ik met hem aan boord van het schip de [schip 1] zou gaan en weer terug zou gaan naar Middelharnis. Ik heb deze persoon bij de Wouwse Tol opgehaald.
[betrokkene] is een vriend/huisgenoot van mij.
[verdachte] is [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte).
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 maart 2018, dossierpagina’s 534-545, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Je hebt op jouw telefoon welke tijdens jouw aanhouding in beslag is genomen (
het hof begrijpt de ‘klaptelefoon’) een sms gehad met een code #1124. Wat is dat voor een code?
A: Dat is de code van het hek.
[betrokkene] heeft de code via sms doorgestuurd.
Het telefoonnummer van mijn iPhone is [telefoonnummer 1] . Het telefoonnummer van mijn klaptelefoon weet ik niet.
Het voertuig waarin ik reed, de Citroën Belingo gekentekend [kenteken 1] , is van [verdachte] . Ik heb het voertuig op 25 februari 2018 van hem geleend.
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 maart 2018, dossierpagina’s 555-567, voor zover inhoudende als
verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik ben deze zondag (het hof begrijpt 25 februari 2018) met [betrokkene] (
het hof begrijpt hierna telkens: [betrokkene]) en [verdachte] (
het hof begrijpt hierna telkens: de verdachte) naar de McDonalds geweest in Rotterdam bij de Kuip. Hier ben ik wat gaan bestellen voor mijzelf. Toen ik terugkwam zat er een man van Turkse afkomst aan de tafel met [betrokkene] en [verdachte] .
Deze man heb ik eerder gezien, bij de McDonalds tegenover Jetcar in Charlois. Dat was ongeveer anderhalf à twee maanden geleden. Ik was toen ook met [betrokkene] en [verdachte] .
[medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) is op de Wouwse Tol bij mij in de personenauto terechtgekomen. Hij is daar afgezet door de man met de lange jas. [betrokkene] en [verdachte] waren aanwezig met de Volkswagen Touareg van [betrokkene] . Dat [betrokkene] en [verdachte] aanwezig waren op de Wouwse Tol had, denk ik, te maken met het contact in de ochtend dat zij bij de McDonalds hebben gehad.
De rol van [betrokkene] was denk ik contact. Hiermee bedoel ik dat [betrokkene] in gesprek ging met de man in de zwarte jas. [betrokkene] en [verdachte] doen vaker dingen samen.
De auto die ik van [verdachte] heb geleend, hebben [betrokkene] en [verdachte] bij mij afgeleverd. Dit was nadat ik thuis was afgezet, na ons bezoek bij de McDonalds in Rotterdam bij de Kuip. [betrokkene] of [verdachte] heeft de sleutels van de Citroën aan mij meegegeven.
[verdachte] zal wel geweten hebben, waarvoor ik de auto wilde lenen.
Ik heb mijn telefoon op de Wouwse Tol, voordat ik naar Vlissingen reed, aan [betrokkene] gegeven. Ik wist dat ik iets ging doen wat niet mocht. Ik wilde voorkomen dat bij een eventuele aanhouding de politie mijn telefoon in beslag kon nemen.
Ik weet niet wat [betrokkene] en [verdachte] onderling hebben afgesproken wie wat zou doen: de rolverdeling.
[betrokkene] en [verdachte] bleven achter bij de Wouwse Tol. Wij zouden onderling contact blijven houden.
Gezien het AIS wist ik dat de bunker klaar was. Dit is een boten volgsysteem. Het AIS kan ik volgen op mijn telefoon. Toen ik het systeem raadpleegde, was ik op de Wouwse Tol. Ik bekeek het systeem op de Wouwse Tol met [betrokkene] .
12.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 maart 2018, dossierpagina’s 570-580, voor zover inhoudende als
verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik heb [verdachte] in mijn telefoon staan onder een fictieve naam, maar ik weet de naam niet meer.
Het enige wat ik van de man bij de ontmoetingen bij de McDonalds op 25 februari 2018 te Rotterdam en in januari 2018 te Charlois weet, is dat hij mensen aan boord van een schip probeert te krijgen, voor dingen die ik heb gedaan. Ik weet dit omdat deze man mij een keer hierover heeft bevraagd. Dat was die keer in Charlois.
[verdachte] en [betrokkene] hebben mij op 25 februari 2018 van mijn huis opgehaald voor het gesprek met die man.
Op de weg terug van de McDonalds is besproken dat ik de Citroën Belingo mocht lenen. Ik wilde de auto lenen om naar die boot te rijden.
[verdachte] en [betrokkene] zijn bij aankomst bij de McDonalds bij de Kuip in Rotterdam meteen naar boven gelopen. Ik ben eten gaan bestellen. Daarna ben ik met mijn eten ook naar boven gelopen. Daar zag ik de man aan dezelfde tafel naast [betrokkene] en [verdachte] zitten. Van dit gesprek heb ik alleen gehoord over een boot van ’s middags.
Daarna zijn we in de auto gestapt en weer naar huis gereden. In de auto hebben we besproken wat we zouden gaan doen als de opdracht gedaan zou zijn. Wij zouden dan naderhand met z’n drieën om de tafel gaan zitten.
Het gesprek bij de ontmoetingen bij de McDonalds restaurants werden eigenlijk door alle drie geleid. De één zei wat en de ander reageerde hier weer op.
Wat [betrokkene] en [verdachte] onderling hebben afgesproken weet ik niet. Zij bespraken onderling wie wat deed.
Ik zou voor de klus op 25 februari 2018 € 15.000,= ontvangen. Dat bedrag was geheel voor mij, dat was mijn deel.
Het doel van de samenkomst tussen mij, [verdachte] en [betrokkene] was dat wij met zijn drieën na de klus weer een afspraak met die Turkse man zouden hebben. Hij zou voor ons weer een volgende klus hebben. Ik bedoel hiermee de man uit de McDonalds.
13.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 maart 2018, dossierpagina’s 481-482, voor zover inhoudende
als verklaring van getuige [getuige 1]:
Op 29 januari 2018 kwamen twee mannen naar mijn autobedrijf om naar een personenauto te komen kijken. Deze avond heeft één van de mannen, de koper, een personenauto bij mij gekocht, een Volkswagen Touareg. Hij legitimeerde zich met [betrokkene] . U laat mij nu twee foto’s zien. De persoon op deze foto herken ik als degene die de auto bij mij heeft gekocht. Dit is [betrokkene] . De andere persoon is degene die met [betrokkene] samen was.
Ik heb diverse keren telefonisch en WhatsApp contact met [betrokkene] gehad. Dit was op zijn mobiele telefoonnummer: [telefoonnummer 3] . Dit nummer heeft hij ook aan mij opgegeven en staat op de factuur.
14.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2018, dossierpagina’s 484-485, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] :
Op 22 maart 2018 verhoorden wij de getuige [getuige 1] , eigenaar van een autobedrijf. Op 22 maart 2018 hebben wij aan de eigenaar twee gelaatsfoto’s getoond van twee personen. Deze personen betreffen [betrokkene] en [verdachte] .
15.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 maart 2018, dossierpagina’s 488-489, voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik ben werkzaam als verkoopadviseur voor Automotions, Mercedes, te Roosendaal. Op 8 (
het hof begrijpt in samenhang met p. 503) februari 2018 kwamen [verdachte] en [betrokkene] naar het autobedrijf. Ik heb hen als verkoopadviseur begeleid.
Ik heb een keer of drie telefonisch contact gehad met het telefoonnummer: [telefoonnummer 3] . Dit is het nummer wat [betrokkene] aan mij heeft opgegeven. [betrokkene] heeft de keren dat ik heb gebeld de telefoon zelf opgenomen en heeft met mij gesproken. Ik herkende hem aan zijn stem. U toont mij twee foto’s. Ik kan u vertellen dat bijlage 1A [betrokkene] is en bijlage 1B [verdachte] .
Het telefoonnummer dat [verdachte] aan mij heeft opgegeven is [telefoonnummer 5] .
Opmerking verbalisant:
Als bijlage aan dit proces-verbaal:
Bijlage 1A foto [betrokkene]
Bijlage 1B [verdachte]
16.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2018, dossierpagina’s 238-257, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 10] :
In het onderzoek Durif werden de historische verkeersgegevens van de volgende mobiele telefoonnummers opgevraagd:
[telefoonnummer 1] in gebruik bij [medeverdachte 2] .
[telefoonnummer 3] in gebruik bij verdachte [betrokkene] .
[telefoonnummer 5] in gebruik bij verdachte [verdachte] .
Er is analyse verricht op de door hen in gebruik zijnde telefoonnummers. Hier bleken de volgende bevindingen uit.

25.februari 2018: 10:00 uur – 12:00 uur ontmoeting te Rotterdam

[verdachte]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik bij verdachte [verdachte] blijkt dat op 25 februari 2018 met dit telefoonnummer vanaf 10.49.20 de zendmast op de locatie Stadionweg 37 B te Rotterdam is aangestraald.
De locatie Stadionweg (
het hof begrijpt:) 37 B te Rotterdam is in de zeer dichte nabijheid van de McDonalds Rotterdam Stadionweg, gevestigd Stadionweg 44 te Rotterdam bij de Kuip te Rotterdam.
[medeverdachte 2]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij verdachte [medeverdachte 2] blijkt dat op 25 februari 2018 omstreeks 10.27 uur met dit telefoonnummer een zendmast nabij Rotterdam wordt aangestraald. Omstreeks 11.12 uur wordt een zendmast te Ridderkerk aangestraald en omstreeks 11.54 uur wordt een zendmast te Middelharnis aangestraald.
[betrokkene]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] op naam van [bedrijf 2] , in gebruik bij verdachte [betrokkene] , blijkt dat op 25 februari 2018 omstreeks 10.27 uur met dit telefoonnummer een zendmast nabij Rotterdam wordt aangestraald. Omstreeks 11.33 uur wordt een zendmast te Ooltgensplaat aangestraald en om 11.52 uur wordt een zendmast te Middelharnis aangestraald.
25 februari 2018: 14:00 uur – 15:00 uurtankstation te Oude Tonge en onderweg naar parkeerterrein nabij tankstation te Bergen op Zoom (Wouwse Tol)
[betrokkene]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij verdachte [betrokkene] , blijkt dat het telefoonverkeer het beeld geeft dat de gebruiker van dit telefoonnummer op 25 februari 2018 omstreeks 12:55 uur zich begeeft van Sommelsdijk, via Middelharnis, Fijnaart naar het parkeerterrein nabij Tankstation A58 te Bergen op Zoom (Wouwse Tol).
Route Sommelsdijk – Oude Tonge – Parkeerplaats Wouwse Tol
Uit onderzoek is gebleken dat op 25 februari 2018 omstreeks 14:08 uur verdachte
[betrokkene] met de Volkswagen Touareg voorzien van kenteken [kenteken 2] heeft getankt bij het Esso tankstation gevestigd aan de Rijksweg N59 1 te Oude-Tonge (zie tevens bewijsmiddel 17).
Dit duidt er mogelijk op dat de door verdachte [betrokkene] gereden route van Sommelsdijk via het Esso tankstation gevestigd aan de Rijksweg N59 1 te Oude-Tonge naar het parkeerterrein bij het Total tankstation A58 de Wouwse Tol te Bergen op Zoom is gegaan.
[verdachte]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik bij verdachte [verdachte] blijkt dat op 25 februari 2018 met dit telefoonnummer op 14.19.25 uur de zendmast op
de locatie Nieuwstraat 8 te Oude Tonge werd aangestraald.
De locatie Nieuwstraat 8 te Oude Tonge is in de zeer dichte nabijheid van tankstation De Tille, gevestigd te Oude Tonge.
[medeverdachte 2]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij verdachte [medeverdachte 2] blijkt dat gezien het aanstralen van de zendmasten de gebruiker van dit telefoonnummer op 25 februari 2018 de route Middelharnis (11.55.30 uur) via Sommelsdijk, Steenbergen en Bergen op Zoom naar de parkeerplaats bij het tankstation A58 te Bergen op Zoom (Wouwse Tol) (15:31:46 uur) te zijn gereden.
25 februari 2018: 15:00 uur – 17:15 uurontmoeting parkeerterrein nabij tankstation A58 te Bergen op Zoom (Wouwse Tol)
[verdachte]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik bij verdachte [verdachte] blijkt dat op 25 februari 2018 met dit telefoonnummer op 16.48.19 uur de zendmast op de locatie Rijksweg A58 te Heerle werd aangestraald.
De locatie Rijksweg A58, 4623 RG te Heerlen is in de zeer dichte nabijheid van het parkeerterrein nabij Total tankstation A58 “Wouwse Tol” te Bergen op Zoom.
[betrokkene]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij verdachte [betrokkene] , blijkt dat de gebruiker van dit telefoonnummer op 25 februari 2018 tussen 15.55 uur en 17.16 uur zich ophield in de zeer dichte nabijheid van de parkeerplaats bij het tankstation A58 te Bergen op Zoom (Wouwse Tol).
[medeverdachte 2]
Uit analyse van de verkregen historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij verdacht [medeverdachte 2] is gebleken dat de gebruiker van dit telefoonnummer op 25 februari 2018 tussen 14.36 uur en 16.40 uur zich ophield in de zeer dichte nabijheid van de parkeerplaats bij het tankstation A58 te Bergen op Zoom (Wouwse Tol).
17.
Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden d.d. 22 maart 2018, dossierpagina’s 230-231, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 13]:
Op 15 maart 2018 zijn door mij de gevorderde camerabeelden opgehaald op de locatie tankstation De Tille te Oude Tonge. De vordering had betrekking op de beelden van 25 februari 2018 omstreeks 14.08 uur.
Als leidraad is de tijd vermeld op de kassabon van 25 februari 2018 aangehouden waarop staat dat deze bon om 14.08 uur is uitgedraaid. Deze bon is door de politie aangetroffen in de in beslag genomen Volkswagen Touareg.
Ik zag op de beelden het volgende.
Ik zag dat er een donker gekleurde Volkswagen Touareg het pomp eiland op kwam rijden. Ik zag dat er tenminste twee personen in de Volkswagen Touareg aanwezig waren. Ik zag dat de bestuurder zich na het tanken naar de bijbehorende Esso shop begaf. Ik zag dat de bestuurder de mij bekende [betrokkene] betrof. Ik zag en las dat het kenteken van de Volkswagen Touareg [kenteken 2] was.
18.
Het (losse) proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 september 2021, voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [medeverdachte 2]:
Op een gegeven moment zat ik best in de shit, met huis verlies. Toen kwam hij ( [verdachte] ) (
het hof begrijpt hierna telkens: de verdachte) op een gegeven moment met een voorstel van als je dat een keer doet dan krijg je dat bedrag ervoor.
[verdachte] (
het hof begrijpt hierna telkens: de verdachte) wist dat ik in de schulden zat, dat is een keer gevallen. [verdachte] heeft mij € 15.000,00 geboden. [verdachte] deed de afspraken en hij deed de ontmoetingen. Hij was degene die het regelde.
Ik wist de aanmeldprocedures, ik wist wie ik moest bellen, ik wist waar ik moest wezen, hoe het schip werkt en hoe het er uitziet. [verdachte] heeft dat toen doorgegeven. Toen heb ik twee mannen gezien, die gaven tassen en daar moest het in. Je krijgt een poppetje mee. Die weet waar het ligt en die haalt het eruit. Het ‘poppetje’, de Mexicaan, was die gozer die bij mij mee was in de auto. Hij is bij dat tankstation ingestapt bij mij. [verdachte] was daar ook toen die man werd afgeleverd. Hij was toen met [betrokkene] en ze reden met een andere auto dan ik.
Dat telefoontje dat ik bij mij had, had ik gekregen van [verdachte] . Mijn eigen telefoon lag bij de jongens (
het hof begrijpt: [verdachte] en [betrokkene]) in de auto. Ze hadden het er toen over dat je dan makkelijk te traceren bent. Dat zei [verdachte] .
Als alles gelukt was, was het de bedoeling dat ik terug zou rijden met die cocaïne naar de plek waar ik de Mexicaan had opgepikt. Zij zouden de rest regelen. De cocaïne zou weggebracht worden door weer een ander naar Rotterdam. Dat was de afspraak. Wat ik toen had begrepen was dat wij allemaal € 15.000,00 zouden krijgen.
19.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 5 juli 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [medeverdachte 2]:
[verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) is de aanstichter van het hele verhaal. Hij wist zeker waar het over ging.
U houdt mij voor dat ik onder andere verklaarde: “Ik kreeg via via te horen dat ik iemand mee moest nemen naar een boot in Vlissingen”. U vraagt mij van wie ik dit te horen kreeg. Ik kan u zeggen dat dat [verdachte] was en later [betrokkene] . Ik zat toen behoorlijk slecht, ook financieel. [verdachte] stelde aan mij voor dat ik iemand aan boord van een schip moest krijgen.
20.
Het (losse) proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 april 2021, voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [betrokkene]:
[verdachte] vertelde mij om zoiets te doen.
V: Zoiets? U bedoelt om verdovende middelen binnen te halen.
A: [verdachte] wist daar iemand voor. Ik had kennis natuurlijk, omdat ik in de havens heb gewerkt. Op een gegeven moment heeft hij mij meegenomen en met iemand zitten praten. Dan ga je plannen en [verdachte] wist de contacten wat en hoe en ik had de kennis van de haven en wat voor schip je nodig had. Hij maakte een afspraak met die gasten.
[verdachte] stond bovenaan in de operatie. Ik was degene die het wist van het gebeuren in de havens. [medeverdachte 2] was meer een loopjongen.
Ik ben samen met [verdachte] naar de Wouwse Tol gereden.
V: Kun je vertellen hoe dat is gegaan tot het moment van de aanhouding?
A: Op een gegeven moment duurde het te lang. We kregen geen contact met [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]). Toen hebben we beslist om naar huis te gaan.
21.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 5 juli 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van getuige [betrokkene]:
U vraagt mij wat mijn rol was. Ik moest iemand aan boord van het schip krijgen om de drugs eruit te halen.
U vraagt mij wat de rol van [medeverdachte 2] was. Hij moest naar het schip toe om de spullen eruit te halen, samen met een Columbiaan.
U vraagt mij wat de rol van [verdachte] was. Hij regelde alles. Hij regelde de contacten enzovoort. Hij was echt de aanstuurder.
Ik ging mee naar de contactpersonen en daarna hebben wij met zijn drieën toen wij terugkwamen besproken hoe of wat.
Het was een afspraak wat wij zouden krijgen, dat was € 15.000,00. Afgesproken was 15.000 euro voor ieder, dus ook voor [verdachte] .
Bewijsoverwegingen
In hoger beroep zijn aan het dossier toegevoegd een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene] d.d. 13 april 2021 en een proces-verbaal van verhoor van de getuige [medeverdachte 2] d.d. 28 september 2021. Voorts zijn deze twee getuigen op verzoek van en in aanwezigheid van de verdediging door de raadsheer-commissaris als getuige gehoord op 5 juli 2022.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de voornoemde, voor de verdachte belastende, verklaringen van [betrokkene] en [medeverdachte 2] voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd. Maar ook als deze verklaringen niet tot het bewijs zouden worden gebezigd, is de advocaat-generaal van mening dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal vrijspreekt van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman in de eerste plaats betoogd dat voornoemde verklaringen van [betrokkene] en [medeverdachte 2] zijn aan te merken als onbetrouwbaar en dat deze als zodanig moeten worden uitgesloten van het bewijs. Als argument hiervoor heeft de raadsman allereerst opgegeven dat de betreffende getuigen vanwege allerlei zaken die tussen hen en de verdachte spelen motieven en aanmerkelijke belangen hebben om, in strijd met de waarheid, een voor de verdachte belastende verklaring af te leggen. Als tweede argument heeft de raadsman opgegeven dat de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en dat hun verklaringen bovendien 180 graden verschillen met de verklaringen die zij eerder in 2018 als verdachte hebben afgelegd.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat het bewijs van het tenlastegelegde (voorwaardelijk) opzet op het overtreden van de Opiumwet bij de verdachte ontbreekt bij beide tenlastegelegde feiten en dat hetzelfde geldt voor de tenlastegelegde deelnemingsvarianten.
Oordeel van het hof
Het hof stelt allereerst vast dat [medeverdachte 2] in het vooronderzoek in 2018 meerdere verklaringen met betrekking tot de tenlastegelegde feiten heeft afgelegd. Bij deze gelegenheden heeft hij onder meer verklaard over de ontmoetingen die hebben plaatsgevonden bij restaurants van McDonalds, waarbij met name de verdachte en [betrokkene] hebben gesproken met een man die mensen aan boord van een schip probeerde te krijgen, om – zo begrijpt het hof –hier cocaïne vanaf te halen. Vanwege zijn kennis als surveyor is [medeverdachte 2] er door [betrokkene] bij gehaald en was hij eveneens aanwezig bij deze ontmoetingen. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat op 25 februari 2018 de medeverdachte [medeverdachte 1] op het parkeerterrein “de Wouwse Tol” bij hem in de auto is gestapt. Deze auto had hij geleend van de verdachte. Bij deze ontmoeting waren ook de verdachte en [betrokkene] aanwezig. Zij zouden volgens [medeverdachte 2] daar wachten en ze zouden onderling contact blijven houden. Na de klus zouden zij weer samenkomen, omdat ze dan weer een afspraak hadden met de man uit McDonalds en hij voor hen weer een volgende klus zou hebben. Alvorens [medeverdachte 2] naar Vlissingen is weggereden, heeft hij zijn telefoon achter gelaten bij [betrokkene] en de verdachte. Deze verklaringen van [medeverdachte 2] over de ontmoetingen op 25 februari 2018 bij het McDonalds restaurant en het parkeerterrein “de Wouwse Tol” vinden met name in de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachte, [betrokkene] en [medeverdachte 2] bevestiging.
Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [betrokkene] , aanwezig is geweest bij de eerdere ontmoetingen met de man bij McDonalds, waarbij gesproken is over het uithalen van de cocaïne van een schip. Voorts is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte, met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [betrokkene] , op 25 februari 2018 aanwezig is geweest bij de ontmoeting op het parkeerterrein “de Wouwse Tol”, alwaar de medeverdachte [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 2] in de auto is gestapt. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens met de auto van de verdachte naar het schip [schip 1] gereden en hebben daar de cocaïne uit dat schip gehaald. In de tussentijd is de verdachte met [betrokkene] op het parkeerterrein “de Wouwse Tol” blijven wachten en waren zij in het bezit van de telefoon van [medeverdachte 2] .
Over de reden waarom de verdachte bij deze ontmoetingen/besprekingen aanwezig is geweest en wat daarbij zijn rol was, heeft [medeverdachte 2] noch [betrokkene] bij hun eerdere verklaringen in 2018 een duidelijke uitleg gegeven. Pas in hun verklaringen in 2021 bij de politie en in 2022 bij de raadsheer-commissaris hebben zij hierover een duidelijke, voor de verdachte zeer belastende, verklaring gegeven. De vraag die thans voorligt is of deze verklaringen voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen bezigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof onderkent het gegeven dat [medeverdachte 2] en [betrokkene] aanmerkelijke belangen en motieven hebben om een voor de verdachte, in strijd met de waarheid, belastende verklaring af te leggen. Ook heeft het hof de ogen niet gesloten voor het feit dat [medeverdachte 2] en [betrokkene] in voornoemde verklaringen op verschillende punten anders dan wel tegenstrijdig hebben verklaard ten opzichte van de verklaringen die zij als verdachte in 2018 hebben afgelegd. Dit doet echter naar het oordeel van het hof niet per definitie een zodanige afbreuk aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van deze verklaringen dat deze reeds om die reden integraal van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten. Omdat het hier tevens gaat om doorslaggevende belastende verklaringen, zal het hof de verklaringen kritisch en met de nodige behoedzaamheid tegemoet treden.
Die behoedzaamheid in acht nemend, is het hof van oordeel dat de voornoemde verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene] op de tot bewijs gebezigde onderdelen voldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te worden gebezigd en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat gevoelens van wrok en/of haat niet per definitie leiden tot het afleggen van een, voor de verdachte belastende, verklaring die in strijd is met de waarheid. Deze gevoelens kunnen er ook voor zorgen dat een persoon die eerder zweeg of er voor koos om niet conform de waarheid te verklaren, over gaat tot het afleggen van een verklaring en het geven van openheid van zaken. Blijkens diens verklaring afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 5 juli 2022 is dit ook het geval geweest bij [betrokkene] . Zo heeft hij – zakelijk weergeven – verklaard dat zij elkaar in die tijd niet zo maar zouden verraden, maar vanwege zaken die er zijn gebeurd in de tijd dat hij in detentie zat, heeft besloten om openheid van zaken te geven. Ook [medeverdachte 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat er door de verdachte bepaalde acties zijn uitgevoerd waardoor hij dacht “als je deze acties uitvoert, dan bekijk het maar”.
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt onderkent het hof het gegeven dat [medeverdachte 2] in zijn later afgelegde verklaringen als getuige bepaalde handelingen, die hij in zijn verklaringen in 2018 toeschreef aan [betrokkene] , nu aan de verdachte toeschrijft. Anders dan de verdediging is het hof echter niet van oordeel dat [medeverdachte 2] in zijn verklaringen 180 graden is gekeerd. Het is namelijk niet zo, zoals gesteld door de verdediging, dat [medeverdachte 2] consistent heeft verklaard dat de verdachte geen rol had. Op grond van de verklaringen ontstaat eerder het beeld dat [medeverdachte 2] niet heeft willen verklaren over de rol van de verdachte en dat hij hem uit de wind heeft willen houden. Dat hij bij deze eerdere verhoren wel belastend over [betrokkene] heeft verklaard, is mogelijk ingegeven door het feit dat [medeverdachte 2] van de verhorende verbalisanten had gehoord dat [betrokkene] hem, [medeverdachte 2] , in verband had gebracht met een gestolen auto. Op vragen naar de rol van de verdachte heeft [medeverdachte 2] in zijn in 2018 afgelegde verklaringen vooral ontwijkend geantwoord door te zeggen dat hij dit niet wist, omdat de verdachte en [betrokkene]
(hof: [betrokkene] )onderling hadden afgesproken wie wat zou doen en dit ook onderling bespraken. Wel heeft hij toen verklaard dat [betrokkene] en de verdachte vaker dingen samen deden. Tot slot heeft [medeverdachte 2] ook verklaard dat de verdachte wel geweten zou hebben waarvoor hij, [medeverdachte 2] , de auto wilde lenen.
Het hof is dan ook van oordeel dat [medeverdachte 2] in zijn latere verklaringen meer openheid heeft willen geven over de rol van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten. Zoals gezegd onderkent het hof, met de verdediging, dat [medeverdachte 2] in zijn latere verklaringen een aantal handelingen die hij eerder aan [betrokkene] toeschreef, thans aan de verdachte toeschrijft, doch gezien het geheel van de verklaringen van [medeverdachte 2] , alsook gezien de rol van [betrokkene] , leidt het hof hieruit af dat de rol van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten min of meer gelijk is geweest aan de rol van [betrokkene] daarbij en dat hun rollen inwisselbaar zijn geweest.
Anders dan de raadsman is het hof voorts van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 2] dat de verdachte er niet bij was toen [betrokkene] en [medeverdachte 2] de (botenvolg-)systemen raadpleegden, en dat de verdachte toen bij de pomp was en binnen iets te eten was gaan halen (p. 566 van het politiedossier), niet ontlastend voor de verdachte meeweegt.
Voorts heeft het hof bij het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene] betrokken dat het feit dat zijn verklaringen afwijken van dan wel tegenstrijdig zijn met de verklaringen die hij in 2018 als verdachte heeft afgelegd, geen verbazing wekt. Immers heeft [betrokkene] in zijn verklaringen als verdachte niet enkel de betrokkenheid van de verdachte, maar ook zijn eigen betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten ontkent. Ten behoeve van deze ontkenning heeft hij in deze eerdere in 2018 afgelegde verklaringen – gezien de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen – aantoonbaar in strijd met de waarheid verklaard. Wel onderkent het hof dat [betrokkene] ook bij zijn latere verklaringen zijn rol bij de tenlastegelegde feiten verkleint, doch dit doet weinig tot niets af aan hetgeen hij heeft verklaard over de rol van de verdachte.
Concluderend is het hof van oordeel dat de later afgelegde verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene] weliswaar op punten afwijkend dan wel tegenstrijdig zijn met eerder door hen afgelegde verklaringen, maar dat dit verklaarbaar is en niets afdoet aan de juistheid van hetgeen zij thans over het daderschap van de verdachte verklaren. Daarnaast geven deze verklaringen een duidelijke en nadere invulling van de aanwezigheid van de verdachte bij de ontmoetingen bij McDonalds waar de voorbesprekingen hebben plaatsgevonden, zijn aanwezigheid op het parkeerterrein bij de Wouwse Tol, alsook waarom hij al daar, nadat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] was weggereden richting de haven van Vlissingen, heeft gewacht met [betrokkene] . De verdachte daarentegen heeft ervoor gekozen om geen uitleg te geven over zijn aanwezigheid bij deze ontmoetingen en heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Dit alles bij elkaar maakt dat het hof de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene] , voor zover tot het bewijs gebezigd, betrouwbaar en geloofwaardig acht.
Hetgeen de raadsman overigens en dan met name ten aanzien van het ontbreken van het (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte heeft betoogd ter onderbouwing van de bepleite vrijspraak, vindt weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en behoeft derhalve geen bespreking.
Het hof verwerpt derhalve het verweer in alle onderdelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2018, in de gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 18.947,75 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 19 februari 2018 tot en met 25 februari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 18.947,75 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (telkens) zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
immers hebben verdachte en zijn mededaders, tezamen en in vereniging
- mededaders in contact met elkaar gebracht en
- besprekingen en ontmoetingen gehad en inlichtingen ingewonnen met betrekking tot het uithalen van die cocaïne en
- daartoe een auto (Citroën Berlingo) ter beschikking gesteld aan zijn mededader en
- telefonisch contact opgenomen met de bewaking van de haven, alwaar het schip de [schip 1] lag, met de mededeling dat hij surveyor was en aan boord van het schip [schip 1] diende te/wilde zijn, althans een mededeling van gelijke aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft het hof primair verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijk deel. Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht een gevangenisstraf van een zo kort mogelijke duur op te leggen. Tot slot heeft de verdediging nog aangevoerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, hetgeen dient te leiden tot strafmatiging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van bijna negentien kilo cocaïne en daartoe voorbereidingshandelingen verricht. Door de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen en een belangrijke bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit en een markt voor cocaïne in Europa, in het bijzonder in Nederland. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel dit in de invoer- en uitvoerlanden veelal gepaard gaat met criminaliteit, waarbij geweld vaak niet wordt geschuwd. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf neemt het hof in het bijzonder in aanmerking de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd, de rol van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten en het strafrechtelijk justitieel verleden van de verdachte.
Het hof acht de rol die de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten heeft gehad van bovengemiddeld gewicht. Het hof betrekt hierbij dat in ieder geval de verdachte degene is geweest die contacten had met de leverende dan wel afnemende partij en die één van de uithalers, zijnde [medeverdachte 2] , heeft geregeld. Het hof is van oordeel dat in ieder geval de verdachte een belangrijke schakel is geweest bij de (verlengde) invoer van de cocaïne in Nederland.
Het hof weegt verder mee dat de verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2023 voorafgaand aan het bewezenverklaarde meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld, doch dat dit met name vermogensdelicten zijn en geen overtredingen van de Opiumwet.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest passend is.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Voorts heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden dat het hof binnen twee jaren na het instellen van appel arrest wijst. Nu door de officier van justitie op 6 november 2018 appel is ingesteld en het hof meer dan 2 jaren later, te weten op 17 mei 2023, in deze zaak uitspraak zal doen, is de redelijke termijn bij de behandeling in hoger beroep geschonden en wel met een periode van meer dan 2,5 jaar.
Nu slechts een beperkt deel van de vertraging in hoger beroep te wijten is aan verzoeken zijdens de verdediging, voortkomend uit in een laat stadium in de procedure door het openbaar ministerie ingebrachte voor de verdachte belastende verklaringen, is het hof van oordeel dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in hoger beroep is geschonden.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 17 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.