ECLI:NL:GHSHE:2023:2150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
20-002464-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], heeft samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte], een beveiliger, [aangever], in een horecagelegenheid in Breda aangevallen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002464-18
Uitspraak : 16 mei 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 24 juli 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-162389-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2017 te Breda openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten horecagelegenheid " [naam café] " (gelegen aan [adres] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (beveiliger) [aangever] , welk geweld bestond uit (een) trap(pen) en/of (een) sto(o)t(en) tegen het hoofd, althans het lichaam, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) schaafwond(en) en/of (een) zwelling(en) in het gezicht, althans op het lichaam, voor het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2017 te Breda openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten horecagelegenheid " [naam café] " (gelegen aan [adres] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen beveiliger
[aangever] , welk geweld bestond uit stoten tegen het lichaam.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe is in de kern aangevoerd dat aangever [aangever] , die samen met het broertje van verdachte en tevens medeverdachte [medeverdachte] ten val was gekomen, medeverdachte [medeverdachte] om de keel heeft vastgepakt en diens keel heeft dichtgeknepen. Dat is aan te merken als een aanval van aangever [aangever] op medeverdachte [medeverdachte] . Daarop heeft verdachte aangever [aangever] in paniek geslagen. Nadat medeverdachte [medeverdachte] weer omhoog was gekrabbeld, is de verdachte volledig in paniek geraakt. Medeverdachte [medeverdachte] sloeg op dat moment in de richting van aangever [aangever] , die [medeverdachte] nog vast had bij zijn been en zich vast klemde aan [medeverdachte] . Daarop is een hevige gemoedsbeweging ontstaan bij de verdachte.
De verdachte voelde zich genoodzaakt zijn broertje uit de handen van aangever te trekken, waarop hij aangever opnieuw heeft geslagen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte samen met anderen, waaronder zijn broertje en tevens medeverdachte [medeverdachte] , in de nacht van 27 februari 2017 te Breda in de horecagelegenheid “ [naam café] ” aanwezig was. Aangever [aangever] was op dat moment werkzaam als beveiliger bij dit café.
Uit de aangifte van aangever [aangever] volgt dat hij in de nacht van 27 februari 2017 werkzaam was als beveiliger bij “ [naam café] ” en tussen een groep probeerde te komen waar onrust heerste. Dat deed hij naar zijn zeggen om de rust weer te creëren. Hij heeft verklaard dat hij, toen hij dichter bij de groep kwam, zag dat een persoon (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) hem op het hoofd sloeg. Op dat moment voelde hij een stekende pijn. Bij de rechter-commissaris heeft aangever eveneens verklaard dat hij bij de groep aankwam, dat de medeverdachte geïrriteerd was en dat deze na het aanspreken gelijk begon met duwen en trekken, waardoor hij, aangever, op de grond viel. Aangever [aangever] heeft voorts verklaard dat hij op de grond meerdere keren met de vuisten werd geslagen, niet alleen door de medeverdachte [medeverdachte] , maar ook door verdachte.
Getuige [getuige] , die de bewuste nacht werkzaam was als portier bij het café, heeft verklaard dat hij zag dat er een opstootje plaatsvond, waarbij de medeverdachte op een gegeven moment aangever [aangever] aanviel. Hij heeft voorts verklaard dat hij, aangever en de medeverdachte op de grond lagen en dat er allerlei jongens bij kwamen die op hen hebben ingeslagen. Uit de getuigenverklaring volgt tevens dat aangever ook door verdachte is geslagen.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [aangever] en getuige [getuige] . De verklaringen zijn kort na het incident afgelegd en komen op hoofdlijnen met elkaar overeen. Bovendien vinden de verklaringen steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de medische informatie met betrekking tot de verwondingen van aangever [aangever] , het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van de beschikbaar gestelde camerabeelden van het incident en de hierna opgenomen waarnemingen van het hof van wat op de camerabeelden is getoond ter terechtzitting van het hof.
Het hof stelt voorts met betrekking tot de camerabeelden, mede gelet op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , de navolgende feiten en omstandigheden vast:
  • op de camerabeelden is te zien dat het incident zich afspeelt in een lang gangpad wat zich inpandig bevindt aan [adres] en toegang geeft tot café “ [naam café] ”;
  • medeverdachte [medeverdachte] is te zien in een licht gekleurd T-shirt met korte mouwen en met een zeer kort donker kapsel;
  • bij medeverdachte [medeverdachte] staan meerdere manspersonen, waaronder de verdachte, die gekleed is in een zogenoemde priester toga. Verdachte praat in op de medeverdachte [medeverdachte] en probeert hem kennelijk mee te nemen richting de uitgang van het café. Hij pakt de arm van de medeverdachte op enig moment beet. De medeverdachte reageert hierop door zijn arm weg te trekken;
  • aangever [aangever] komt in beeld (03:55:11), komende uit de richting van het café, en mengt zich tussen het groepje mannen wat met elkaar in discussie is en hij plaatst zijn linkerarm tussen de groep (03:55:14). Medeverdachte [medeverdachte] verweert zich met zijn armen en duwt de mannen die hem rustig trachten te houden van zich af;
  • medeverdachte [medeverdachte] pakt aangever [aangever] met twee handen vast bij zijn hals, ter hoogte van zijn kraag (03:55:18). Medeverdachte [medeverdachte] slaat zijn linker arm om de nek van aangever, waarna zij beiden op de grond vallen (03:55:22);
  • vervolgens is te zien dat aangever op de grond ligt en medeverdachte [medeverdachte] boven hem hangt en aangever diverse malen slaat. Diverse mannen proberen medeverdachte [medeverdachte] in bedwang te houden;
  • verdachte slaat vervolgens ook op aangever [aangever] in. Te zien is dat hij met zijn bovenlichaam telkens van boven naar beneden gaat, hierbij zijn rechterarm in- en uitstotend (03:55:25-03:55:32);
  • een toegesnelde beveiliger trekt de verdachte weg (03:55:32-03:55:37);
  • medeverdachte [medeverdachte] komt actief bewegend in beeld, beweegt zich snel omhoog (03:55:36), waarna hij – staand op zijn voeten – meerdere slaande/stotende bewegingen maakt in de richting van het lichaam van aangever [aangever] , die zich lager half overeind gekomen op de grond bevindt; medeverdachte [medeverdachte] raakt aangever [aangever] daarbij meermalen;
  • de verdachte komt terug en geeft aangever [aangever] een vuistslag. Aangever [aangever] bevindt zich op dat moment nog steeds half overeind gekomen op de grond, met op dat moment zijn hoofd ter hoogte van de linker heup van medeverdachte [medeverdachte] (03:55:46);
  • medeverdachte [medeverdachte] wordt op enig moment losgetrokken van aangever (03:55:53) en onder dwang richting de uitgang gebracht. De verdachte wordt door omstanders enige tijd fysiek tegengehouden. Daarna loopt hij het café in (03:56:20).
Het hof acht het, gezien de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, niet aannemelijk geworden dat de medeverdachte [medeverdachte] , terwijl hij op de grond lag, zodanig bij de keel is gepakt dat er sprake was van verwurging en de verdachte de medeverdachte daaruit heeft moeten bevrijden. Het hof acht het daarom niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van medeverdachte [medeverdachte] , waardoor de verdachte als reactie aangever stoten tegen het lichaam heeft gegeven en hem een beroep op noodweer toekomt. Het hof schuift deze verklaring van de verdachte dan ook terzijde.
Naar het oordeel van het hof was er voor de verdachte geen enkele aanleiding om in te grijpen en geweld te gebruiken tegen aangever [aangever] . De verdachte heeft volstrekt buitenproportioneel gereageerd. Uit de camerabeelden volgt bovendien dat de verdachte, zelfs nadat hij door een beveiliger was weggetrokken uit de situatie, nogmaals terugkwam en een vuistslag heeft gegeven aan aangever [aangever] . Op dat moment stond medeverdachte [medeverdachte] op zijn voeten en maakte meerdere slaande/stotende bewegingen in de richting van het lichaam van aangever [aangever] , die zich half overeind gekomen op de grond bevond, met zijn hoofd ter hoogte van de linker heup van medeverdachte [medeverdachte] .
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie waarin de medeverdachte zich bevond. Het beroep op noodweer en daardoor ook het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daartoe heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop, het bepaalde in artikel 63 Sr en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke straf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen een beveiliger. De verdachte heeft samen met zijn broer een beveiliger van een café geslagen. Door deze handelswijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit incident heeft openlijk plaatsgevonden, waardoor personen ongewild getuige zijn geweest van (een deel van) van het gepleegde geweld. Bij hen en bij het slachtoffer kan door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een gevoel van onveiligheid ontstaan. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweld gerelateerde feiten. Uit voornoemd uittreksel volgt voorts dat de verdachte recentelijk, na onderhavige zaak, meermalen is veroordeeld ter zake van verschillende delicten, maar het hof zal daar uitsluitend in het kader van het bepaalde in artikel 63 Sr rekening mee houden en niet ten bezware van de verdachte.
Voorts heeft het hof gelet op de overige omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de verdachte als gevolg van een incident in 2018 ernstig gewond is geraakt en dat hij werkt als schilder.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof als volgt.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Namens de verdachte is op 24 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet heden bij arrest van 16 mei 2023 einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling in hoger beroep telkens dient te zijn afgerond binnen 2 jaren. Het hof concludeert dat het recht van de verdachte op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in hoger beroep derhalve is met twee jaar en bijna tien maanden is overschreden. Hoewel er processuele bijzondere omstandigheden zijn die een deel van het tijdsverloop kunnen verklaren, zoals verhindering in verband met de coronapandemie en een aanhoudingsverzoek van de zijde van de verdediging, is het hof van oordeel dat die omstandigheden niet de redelijke termijnoverschrijding kunnen en mogen verklaren. Gelet op de aard en de hoogte van de op te leggen straf ziet het hof evenwel geen aanleiding om tot strafmatiging over te gaan (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.6.2., onder C). Het hof zal daarom volstaan met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de verdediging is verzocht, dan wel een geheel voorwaardelijke straf, doet naar het oordeel van het hof volstrekt geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit, zodat het hof daartoe niet al overgaan.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 16 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.