ECLI:NL:GHSHE:2023:2142

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.292.913_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over financiële afwikkeling arbeidsovereenkomst, leaseauto en bonus

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een voormalig werknemer, aangeduid als [appellante], en haar werkgever, Essent N.V., over de financiële afwikkeling van de arbeidsovereenkomst. De kern van het geschil betreft de betaling van een eigen bijdrage wegens het vroegtijdig inleveren van een leaseauto en de hoogte van een bonus over het jaar 2019. De arbeidsovereenkomst van [appellante] eindigde op 31 januari 2020, waarna zij de leaseauto op 7 januari 2020 inleverde. Essent stelde dat [appellante] een overshoot-bedrag van € 19.623,24 verschuldigd was vanwege de voortijdige beëindiging van het leasecontract, en verrekende dit bedrag met de bonus die zij over 2019 had ontvangen. In eerste aanleg werd [appellante] in het ongelijk gesteld, maar zij ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat [appellante] geen overshoot verschuldigd was, omdat Essent een innameregeling had aangeboden zonder voorwaarden. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en kende [appellante] de gevorderde bedragen toe, inclusief de bonus over 2019 van € 13.950,75 bruto, en de wettelijke verhoging en rente. Essent werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.913/01
arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. G.J. Kessels te Leiden,
tegen
Essent N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Essent,
advocaat: mr. B. Leeuwestein te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 april 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 januari 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Essent als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8342718 \ CV EXPL 20-789)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met een productie;
  • de memorie van antwoord met een productie;
  • de mondelinge behandeling, waarbij de advocaten van partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij brief van 16 september 2022 door [appellante] toegezonden producties 85 t/m 88, die zij bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Inleiding

3.1.
Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. [appellante] is in dienst geweest van Essent. Tussen [appellante] en Essent bestaat een geschil over de financiële afwikkeling van de arbeidsovereenkomst, te weten over de betaling van een zogenaamd overshoot (eigen bijdrage) wegens het vroegtijdig inleveren van de leaseauto en over de bonus over 2019.
In hoger beroep
3.2
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1
[appellante] is op 12 oktober 2015 in dienst getreden van de rechtsvoorgangster van Essent en was werkzaam als Senior legal counsel, op basis van een arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde tijd, tegen een loon van € 6.710,40 bruto per maand exclusief emolumenten. De arbeidsovereenkomst is inmiddels geëindigd.
3.2.2
[appellante] heeft tijdens haar dienstverband gebruik gemaakt van een leaseauto. In de tussen partijen gesloten Berijdersovereenkomst leaseauto van 17 juli 2018 is overeengekomen dat het leasetarief van € 1.392,95 per maand zou worden gefinancierd door een mobiliteitsvergoeding van Essent van € 858,00 per maand en een aanvullende eigen bijdrage van [appellante] , een ‘overshoot’, van € 534,95 per maand. Op de Berijdersovereenkomst leaseauto is de Concernregeling Lease van toepassing verklaard.
3.2.3
In de Concernregeling Lease is bepaald:

8.4 Keuze van de auto(…)
d. Je betaalt de overshoot (inclusief BTW) terug via een maandelijkse eigen bijdrage, over een periode van maximaal 48 maanden. Als je leasecontract eerder eindigt dan voorzien en je de overschoot dan nog niet volledig hebt betaald, dien je het restant ineens te betalen.(….)
8.7
Wijzigingen of einde dienstbetrekking(…)
d. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens de leaseperiode(…),
wordt de som van de eigen bijdragen in verband met een overshoot voor de duur van de nog resterende normleaseperiode bij jou in rekening gebracht.’
3.2.4
De leaseauto is op 4 januari 2019 geleverd aan [appellante] . Zij heeft in een e-mail van 15 januari 2019 aan Essent geschreven dat de leaseauto, een Jaguar i-Pace SE, niet voldeed aan de verwachtingen die Jaguar vooraf had gewekt. Zij kon slechts 200 tot 250 kilometer rijden met een volle accu en het opladen van de accu duurde lang. [appellante] heeft verzocht om hierover te overleggen.
3.2.5
Essent (in de persoon van [persoon A] , Advisor compensation & benefits) heeft in een e-mail van 28 januari 2019 aan [appellante] geantwoord:
‘(…)
Inleveren leaseautoWe hopen dat je jezelf nog iets meer tijd gunt om te bekijken wat de actieradius in het voorjaar en de zomer gaat doen en eventuele optimalisaties toe te kunnen passen die de actieradius ten goede komen. Indien je echter ontevreden blijft over jouw Jaguar I-Pace zijn wij in het uiterste geval bereid jouw auto terug te nemen en in onze pool van stilstaande auto’s te plaatsen. We kunnen echter niet garanderen dat er dan weer een fiscaal gunstige auto voor jou beschikbaar is.(…)’.
3.2.6
[appellante] heeft in de daarop volgende maanden nog met Essent gemaild over de leaseauto en in een e-mail van 23 oktober 2019 aan [persoon A] geschreven dat zij de leaseauto wilde inleveren. Diezelfde dag heeft zij met haar mobiele telefoon van Essent gebeld naar een recruiter, over een vacature elders.
3.2.7
[persoon A] heeft in een e-mail van 29 oktober 2019 aan [appellante] geschreven:
‘(…)
Ik heb jouw situatie intern besproken en wij kunnen je de volgende oplossing bieden. Wij zetten jouw auto administratief in de pool van stilstaande auto’s. Zodra zich een geschikte leaserijder aandient voor overname van jouw auto, ga je je auto inleveren. In de tussentijd rij je gewoon door met je I-Pace. Indien zich op 1 jan. 2020 nog geen geschikte kandidaat heeft aangediend, kun je je auto desondanks inleveren. Na inlevering krijg je het bij jouw functieniveau (Hay 18) horende mobiliteitsbudget van € 808,- per maand.
Ik hoor graag wat je van dit aanbod vindt.’
3.2.8
[appellante] heeft in een e-mail van 31 oktober 2019 aan [persoon A] geschreven dat het prima is om de leaseauto in de pool van stilstaande auto’s te zetten en dat zij de leaseauto kan inleveren als zij privé een vervangende oplossing heeft gevonden.
3.2.9
[persoon A] heeft in een e-mail van 4 november 2019 geantwoord dat [appellante] in haar leaseauto mocht blijven rijden totdat zij privé een vervangende oplossing had gevonden.
3.2.10
[appellante] heeft haar arbeidsovereenkomst op 28 november 2019 opgezegd per 31 januari 2020. Zij heeft de leaseauto op 7 januari 2020 ingeleverd.
3.2.11
Essent heeft in een brief van 13 januari 2020 aan [appellante] geschreven:
‘(…)
Omdat je leasecontract voortijdig eindigt, is er sprake van een resterend ‘overshoot-bedrag’ Tevens dien je een boete (…) te betalen. Het totale te vorderen bedrag komt hiermee op € 33.710,92. Dit bedrag wordt verrekend en vind je terug op je eindafrekening.(…)’
3.2.12
[appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Essent heeft in een e-mail van 24 januari 2020 aan [appellante] geschreven dat Essent ervan uitging dat zij op redelijk korte termijn een nieuwe berijder voor de leaseauto zou hebben, dat zij bereid was om de afkoopboete te laten vervallen en haar vordering met betrekking tot de resterende overshoot termijnen zou vaststellen op € 19.623,24.
3.2.13
Essent heeft de bonus van [appellante] over 2019 vastgesteld op € 13.950,75 bruto, horende bij een individuele bonus score van 100%. Essent heeft deze bonus niet aan [appellante] betaald, maar verrekend met het bedrag aan de volgens haar nog verschuldigde overshoot termijnen van € 19.623,24.
De procedure bij de kantonrechter
3.3.1
[appellante] vorderde in eerste aanleg, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verkort weergegeven, te verklaren voor recht dat zij geen overshoot is verschuldigd en veroordeling van Essent tot betaling van het restant van het salaris inclusief vakantiebijslag, vakantiedagen, mobiliteitsvergoeding en bonus over 2019, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, een werkgeversbijdrage Zvw over januari 2020 van € 30,00 bruto te vermeerderen met wettelijke rente, tot verstrekking van deugdelijke specificaties en veroordeling van Essent in de buitengerechtelijke kosten en de proces- en nakosten.
3.3.2
[appellante] heeft aan deze vordering, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Met betrekking tot de leaseauto is zij primair op basis van de toezeggingen van [persoon A] in de e-mails van 28 januari 2019 en 29 oktober 2019 geen overshoot aan Essent verschuldigd. Subsidiair betwist zij dat Essent schade heeft geleden door het inleveren van de leaseauto en voor zover Essent wel schade zou hebben geleden, dan komt dit voor haar risico. Meer subsidiair handelt Essent in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap. Met betrekking tot de bonus heeft Essent over 2019 ten onrechte een bonus op basis van een bonusrange van slechts 100% toegekend (bonussscore 3), terwijl de drie jaren ervoor respectievelijk 120, 140 en 125% (bonusscores 4 en 5) is toegekend en zij naar tevredenheid van Essent is door blijven werken. Aan haar moet tenminste een bonusscore 4 worden toegekend zodat de bonus over 2019 € 17.018,45 bruto bedraagt, aldus [appellante] .
3.3.3
Essent heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Essent heeft in reconventie, na vermindering van eis, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] te veroordelen tot betaling van € 6.142,38 netto, bestaande uit de resterende overshoot die zij niet heeft kunnen verrekenen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [appellante] in de proces- en nakosten.
3.3.4
In het vonnis van 21 januari 2021 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] niet te goeder trouw was toen zij [persoon A] op 23 oktober 2019 berichtte dat zij de leaseauto wilde inleveren, gebruik makend van het aanbod van 28 januari 2019. [appellante] heeft niet mogen verwachten dat zij gebruik mocht maken van het aanbod van 28 januari 2019 om de leaseauto zonder kosten in te leveren, als zij haar arbeidsovereenkomst zou opzeggen. [appellante] is daarom de resterende overshoot van € 19.623,24 verschuldigd (art. 8.7 sub d van de Concernregeling Lease). Met betrekking tot de bonus over 2019 is overwogen dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat de door Essent opgestelde beoordeling in redelijkheid niet aan haar had kunnen worden toegekend. De kantonrechter heeft de bonus over 2019 vastgesteld op het door Essent berekende bedrag van € 13.950,75 bruto.
De vorderingen van [appellante] in conventie zijn afgewezen. [appellante] is in reconventie veroordeeld tot betaling aan Essent van het door haar nog aan Essent verschuldigde bedrag van € 6.142,38 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na de datum van het vonnis tot de dag van voldoening. [appellante] is in de proces- en nakosten aan de zijde van Essent veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De procedure in hoger beroep
3.4
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd.
[appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verkort weergegeven, niet-ontvankelijk verklaren van Essent in haar vorderingen, althans om deze haar te ontzeggen en gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat zij Essent geen (beëindiging)kosten en/of overshoot is verschuldigd in verband met de inlevering van de leaseauto of anderszins;
en Essent te veroordelen tot betaling van:
II. het bruto equivalent van het salaris inclusief vakantiebijslag over januari 2020 van € 2.714,55 netto;
III. een vergoeding voor 17 vakantie-uren en 117,50 bovenwettelijke verlofuren, van in totaal € 5.925,98 bruto;
IV. € 606,00 netto als mobiliteitsvergoeding van 7 januari 2020 tot 1 februari 2020;
V. primair de bonus over 2019 van € 17.018,45 bruto en subsidiair € 13.950,75 bruto;
VI. een werkgeversbijdrage Zvw over januari 2020 van € 30,00 bruto;
VII. onder verstrekking van deugdelijke specificaties;
VIII. en te vermeerderen met de wettelijke rente en wettelijke verhoging;
IX. en betaling van € 971,23 aan buitengerechtelijke incassokosten, met wettelijke rente;
en met veroordeling van Essent in de proceskosten van beide instanties.
De leaseauto
3.5
Vast staat dat [appellante] en Essent een berijdersovereenkomst voor de leaseauto hebben gesloten waarop de Concernregeling Lease van toepassing is. Op grond van deze regeling komt als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens de leaseperiode de som van de overshoot voor de resterende leaseperiode voor rekening van [appellante] (art. 8.7 sub d van de Concernregeling Lease). Dit betekent dat [appellante] in beginsel de overshoot voor de resterende leaseperiode aan Essent verschuldigd is.
3.6
Volgens [appellante] hoeft zij desalniettemin geen overshoot voor de resterende leaseperiode te betalen omdat Essent haar een innameregeling heeft aangeboden, onvoorwaardelijk en zonder verplichtingen met betrekking tot een boete of andere kosten. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld mag Essent daarom geen beroep meer doen op de Concernregeling Lease, aldus [appellante] in haar toelichting op grief 1. Dit betoog slaagt.
3.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de leaseauto direct vanaf de levering op 4 januari 2019 niet voldeed aan de verwachtingen die [appellante] had. [appellante] heeft hierover op 15 januari 2019 geklaagd bij [persoon A] , die in reactie daarop in zijn e-mail van 28 januari 2019 aan [appellante] heeft geschreven dat Essent hoopte dat zij zich nog iets meer tijd zou gunnen om te bekijken wat de actieradius in het voorjaar en zomer ging doen en eventuele optimalisaties toe te kunnen passen die de actieradius ten goede zouden komen. Als [appellante] nog ontevreden zou blijven, was Essent in het uiterste geval bereid om de leaseauto terug te nemen en in de pool van stilstaande auto’s te plaatsen. Dit heeft zich daadwerkelijk voorgedaan. [appellante] is in haar e-mail van 23 oktober 2019 teruggekomen op de e-mail van [persoon A] van 28 januari 2019 en heeft geschreven dat zij intussen een goed beeld had van de leaseauto en de auto wilde inleveren. [persoon A] heeft haar in zijn e-mail van 29 oktober 2019 geantwoord dat hij de situatie intern had besproken, dat de leaseauto administratief in de pool van stilstaande auto’s gezet werd en dat [appellante] de leaseauto mocht blijven gebruiken totdat een geschikte leaserijder zich zou aandienen. Verder heeft [persoon A] geschreven dat als er voor 1 januari 2020 nog geen geschikte leaserijder zou zijn, [appellante] desondanks de auto kon inleveren waarna zij haar mobiliteitsbudget van € 808,00 per maand zou ontvangen. Op de vraag wat zij van dit aanbod vond heeft [appellante] in haar e-mail van 31 oktober 2019een reactie gegeven die erop neerkwam dat zij hiermee akkoord was. [appellante] en [persoon A] hebben op 4 november 2019 per e-mail afspraken over de verdere afhandeling gemaakt.
3.8
Essent heeft erkend dat zij op voornoemde wijze in oktober 2019 heeft meegewerkt aan een innameregeling die afweek van de leaseregelingen en geen enkele verplichting inhield tot het betalen van een vergoeding of afkoopsom wegens het openbreken van de lease. Het hof is van oordeel dat dit betekent dat partijen zijn overeengekomen af te wijken van de Berijdersovereenkomst en de daarop gebaseerde nadere regelingen.
3.9
Essent heeft echter betoogd dat in redelijkheid niet van haar kan worden verwacht dat zij zich aan de innameregeling houdt, nu [appellante] geen openheid van zaken heeft gegeven bij het aangaan hiervan. [appellante] had in de periode van 23 oktober 2019 tot en met 4 november 2019, toen zij de innameregeling overeenkwam met [persoon A] , aan hem moeten aangeven dat zij oriënterende gesprekken voerde met een recruiter en eraan dacht om Essent te verlaten. [appellante] heeft dit niet gedaan en daardoor ‘te kwader trouw’ gehandeld. [persoon A] had deze informatie intern kunnen bespreken en dit had meegewogen kunnen worden bij beantwoording van de vraag of Essent in dat geval nog steeds dergelijke ongeclausuleerde afspraken met [appellante] wilde maken, hetgeen niet het geval zou zijn geweest, aldus Essent.
3.1
Het hof volgt Essent hierin niet. [appellante] heeft kort na levering van de leaseauto in januari 2019 kenbaar gemaakt dat de auto niet voldeed aan haar verwachtingen. Essent heeft haar al op 29 oktober 2019 een aanbod gedaan om de auto tijdens de leaseperiode in te leveren, zonder voorwaarden. [appellante] heeft dit aanbod op 31 oktober 2019 aanvaard. Het stond haar dan ook vrij om de leaseauto in te leveren, zonder een bedrag aan overshoot verschuldigd te zijn. De omstandigheid dat Essent bij het aangaan van deze innameregeling in de veronderstelling verkeerde dat [appellante] het dienstverband zou voortzetten terwijl zij nog geen maand later haar arbeidsovereenkomst al opzegde, leidt niet tot een ander oordeel. [appellante] heeft eind oktober 2019 weliswaar contact gehad met een recruiter over een vacature buiten Essent, maar volgens [appellante] had zij bij haar manager al aangegeven dat zij zich oriënteerde op een andere functie, had haar vertrek nog maanden kunnen duren en had zij ook binnen Essent kunnen wisselen van baan. Daarbij komt dat niet gebleken is dat [appellante] in oktober 2019, ten tijde van haar contact met [persoon A] , al wist dat zij haar arbeidsovereenkomst met Essent eind november 2019 zou opzeggen.
De omstandigheid dat [appellante] al in januari 2019 had geklaagd over de leaseauto en zich pas in oktober 2019 opnieuw bij [persoon A] meldde, baat Essent ook niet. Essent had [appellante] gevraagd om te bekijken wat de auto in het voorjaar en de zomer van 2019 zou doen en zij kon daarna alsnog de auto inleveren, zoals zij heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is dat Essent vervolgens een voorwaarde heeft willen verbinden aan het inleveren van de leaseauto, anders dan dat [appellante] na inlevering een maandelijks mobiliteitsbudget zou ontvangen. Essent is in die zin afgeweken van de berijdersovereenkomst en de Concernregeling Lease, waar haar aldus geen beroep meer op toekomt. Evenmin zijn de omstandigheden zodanig dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellante] zich beroept op de nadere overeenkomst met betrekking tot de inlevering van de auto. Het betoog van Essent dat zij met deze regelingen wil voorkomen dat zij met door werknemers gekozen dure auto’s achterblijft baat haar ook niet. [appellante] heeft onweersproken naar voren gebracht dat de leaseauto per 28 januari 2020 is overgenomen door een financieel directeur van een dochtermaatschappij van Essent. De omstandigheid dat de financieel directeur geen overshoot betaalt en een volgende berijder daartoe volgens Essent ook niet verplicht zal zijn, komt in de gegeven omstandigheden ook voor rekening en risico van Essent. De slotsom is dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid er niet aan de in de weg staan dat [appellante] geen overshoot voor de resterende leaseperiode aan Essent hoeft te betalen.
Voor zover Essent heeft bedoeld een beroep te doen op dwaling slaagt dat evenmin, nu de onderbouwing daarvan op dezelfde feiten en omstandigheden is gebaseerd als hiervoor vermeld. Daarbij komt dat [appellante] terecht naar voren heeft gebracht dat Essent geen beroep heeft gedaan op vernietiging van de innameregeling wegens dwaling (art. 3:49 BW).
3.11
Grief 1 van [appellante] slaagt. Aan een bespreking van grief 2, die zich richt tegen het oordeel van de kantonrechter over het beroep van [appellante] op dwaling met betrekking tot de artikelen 8.4 d en 8.7 d van de Concernregeling Lease, wordt niet toegekomen wegens gebrek aan belang en [appellante] heeft tijdens de zitting in hoger beroep bevestigd dat zij geen beroep op dwaling (meer) doet met betrekking tot de berijdersovereenkomst. Ook aan grief 3 (beroep op goed werkgeverschap) en grief 4 (mogelijke overname van de leaseauto) wordt niet meer toegekomen wegens gebrek aan belang. Het hof zal de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht, kort gezegd inhoudende dat [appellante] geen (beëindiging)kosten en/of overshoot verschuldigd is in verband met het inleveren van de leaseauto, dan ook toewijzen zoals hierna te vermelden. Hieruit volgt dat Essent ten onrechte tot verrekening van een bedrag aan overshoot is overgegaan.
Verrekening van een bedrag aan overshoot
3.12
De kantonrechter heeft onder 4.22 en 4.23 van het bestreden vonnis vastgesteld dat
Essent voldoende heeft onderbouwd dat de overshoot € 19.623,24 netto bedraagt en heeft verrekend met de volgende netto bedragen:
€ 2.714,55 van de loonstrook van januari 2020;
€ 3.100,09 van de loonstrook van februari 2020;
€ 15,09 van de loonstrook van maart 2020 (bijdrage Zvw);
€ 7.045,13 van de loonstrook van april 2020 (de bonus over 2019);
€ 606,00 ter zake de mobiliteitsvergoeding van januari 2020;
ofwel een totaalbedrag van € 13.480,86 netto.
Partijen hebben hiertegen geen grief opgeworpen zodat het hof ervan uitgaat dat Essent dit bedrag aan [appellante] dient terug te betalen. [appellante] heeft in hoger beroep van de sub a, b, c en d genoemde bedragen betaling van het bruto equivalent gevorderd. Uit het door [appellante] in eerste aanleg gemaakt overzicht volgt dat het volgens haar gaat om:
Sub
Bruto
netto
a. Rest salaris + vakantiebijslag januari 2020
?
€ 2.714,55
b. Vergoeding verlof-urensaldo
€ 5.925,98
€ 3.100,09
c. Bijdrage Zvw
€ 30,00
€ 15,09
d. Bonus (subsidiaire vordering)
€ 13.950,75
€ 7.045,13
e. Mobiliteitsvergoeding
€ 606,00
3.13
Essent heeft hiertegen geen verweer gevoerd zodat het hof het bruto equivalent van de netto zal toewijzen zoals door [appellante] is gevorderd.
De hoogte van het sub d genoemde bedrag, te weten de door Essent toegekende bonus over 2019 komt hierna aan de orde.
Bonus over 2019
3.14
[appellante] stelt in grief 5 dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de bonus over 2019 € 13.950,75 bruto bedraagt en niet € 17.018,45 bruto. Zij voert hiertoe aan dat zij drie jaar op rij een bonusvergoeding van ruim boven de 100% heeft gekregen, het jaar voorafgaand aan haar ontslag zelfs een beoordeling met de score 5 (uitmuntend). Over 2019, nadat bekend was dat zij wegging bij Essent, heeft zij een beoordelingsscore van 3 met een bonuspercentage van 100% gekregen, terwijl haar functioneren niet wezenlijk anders was en zij in 2019 geen beoordelingsgesprek heeft gehad. Volgens [appellante] heeft het er alle schijn van dat dit voornamelijk is gebaseerd op haar vertrek.
3.15
Het hof volgt [appellante] hierin niet. Essent heeft naar voren gebracht dat de vaststelling van de jaarlijkse bonusscore ter discretie is van de manager, waarna het wordt afgestemd met de raad van bestuur en het directieteam. Uit een door Essent in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van de manager van [appellante] volgt dat zij in 2019 niet is opgevallen doordat zij hoger dan ‘goed’ zou hebben gescoord op één of meer van de objectives. Bij eerdere hogere scores heeft zij blijk gegeven van een prestatie boven verwachtingen, zoals bij een project in 2016, maar dat is niet het geval geweest in 2019. Deze beoordeling (goed, 3 en 100%) mag volgens hem als adequaat worden gezien, aldus de manager van [appellante] .
3.16
Gelet op deze gemotiveerde toelichting van (de manager van) Essent acht het hof de toelichting op de grief onvoldoende. Volgens Essent heeft [appellante] in 2019 ‘goed’ gefunctioneerd (bonusscore 3, bonusrange 100%), maar niet meer boven die norm. Het argument van [appellante] dat zij de doelstellingen heeft gehaald, heeft dus geleid tot de score 3. [appellante] heeft onvoldoende toegelicht dat of waarom zij méér heeft gedaan dan het halen van de doelstellingen. De omstandigheid dat volgens [appellante] een lagere beoordeling niet voor de hand ligt als tussentijds geen signaal is geweest dat het functioneren minder was en er geen eindbeoordelingsgesprek is gehouden, leidt niet tot een ander oordeel. Het was aan Essent om te beoordelen of [appellante] voor een bonus in aanmerking kwam en tot welk bedrag. Het hof kan niet concluderen dat Essent heeft gehandeld in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap door niet een hogere bonus toe te kennen. Grief 5 slaagt daarom niet. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
3.17
Uit het voorgaande volgt dat [appellante] recht heeft op een bonus over 2019 van € 13.950,75 bruto.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.18
Het hof zal de door [appellante] gevorderde wettelijke verhoging toewijzen over het achterstallige loon en vakantiebijslag (sub a), de vergoeding voor niet genoten vakantie- en verlofuren (sub b) en bonus over 2019 (sub d), nu in zoverre sprake is van in geld vastgesteld loon als bedoeld in art. 7:625 BW. In hetgeen Essent heeft aangevoerd ziet het hof aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%. Het hof oordeelt het weliswaar onjuist dat Essent niet tot betaling is overgegaan, maar Essent achtte dit verdedigbaar gelet op de volgens haar tussen partijen gemaakte afspraken over de leaseauto.
3.19
De door [appellante] gevorderde wettelijke rente over de door Essent aan haar verschuldigde bedragen zal worden toegewezen zoals hierna te vermelden, vanaf de eerste dag van de maand nadat Essent de verrekende bedragen aan [appellante] had moeten betalen. De door [appellante] gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de eerste dag na het verbeuren van de wettelijke verhoging.
Buitengerechtelijke kosten
3.2
[appellante] heeft € 971,23 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd.
Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn.
[appellante] heeft in het geheel niet toegelicht dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [appellante] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten - in de regel - een vergoeding plegen in te houden.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen dan ook worden afgewezen.
Slotsom
3.21
Op grond van het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis vernietigen, de vorderingen van [appellante] , zoals hiervoor besproken, alsnog toewijzen zoals hierna te vermelden en de vorderingen van Essent alsnog afwijzen, met veroordeling van Essent als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van beide instanties. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals onweersproken gevorderd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
I. verklaart voor recht dat [appellante] geen (beëindigings)kosten en/of overshoot is verschuldigd in verband met de inlevering van de leaseauto of anderszins;
veroordeelt Essent tot betaling aan [appellante] van:
II. het bruto equivalent van het restant van het salaris inclusief de vakantiebijslag over de maand januari 2020 ad € 2.714,55 netto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020, tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW met een maximum van 20%;
III. de bruto vergoeding ten titel van 17 wettelijke vakantie-uren en 117,50 bovenwettelijke verlofuren, in totaal 134,50 verlofuren, ten bedrage van € 5.925,98 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020, tot aan de dag der algehele vergoeding en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW met een maximum van 20%;
IV. € 606,00 netto ten titel van mobiliteitsvergoeding over de periode 7 januari 2020 tot 1 februari 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. de bonus over het jaar 2019 ad € 13.950,75 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2020, tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van art. 7:625 BW met een maximum van 20%;
VI. de werkgeversbijdrage Zvw over januari 2020 ad € 30,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020, tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. onder verstrekking van een of meer deugdelijke specificaties van de aan [appellante] verschuldigde betalingen en/of onterechte verrekeningen;
VIII. en veroordeelt Essent tot betaling aan [appellante] van de wettelijke rente over de wettelijke verhogingen van art. 7:625 BW vanaf de dag nadat de wettelijke verhoging telkens is verbeurd;
veroordeelt Essent in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 106,47 aan dagvaardingskosten, op € 236,00 aan griffierecht en op € 1.920,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 109,71 aan dagvaardingskosten, op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.366,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, M.E. Smorenburg en A.W. Rutten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juli 2023.
griffier rolraadsheer