ECLI:NL:GHSHE:2023:2137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
20-002463-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte is geboren op [geboortedatum] en woont te [adres 1]. Het oorspronkelijke vonnis, gewezen op 24 juli 2018, heeft de verdachte een taakstraf van 90 uren opgelegd, subsidiair 45 dagen hechtenis, en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf omgezet in een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de jeugddetentie zal worden toegewezen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en de vordering tot tenuitvoerlegging is toegewezen in de vorm van een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft geen aanleiding gezien om tot strafmatiging over te gaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002463-18
Uitspraak : 16 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 24 juli 2018, parketnummer 02-162214-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-800283-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, heeft de politierechter beslist dat deze ten uitvoer zal worden gelegd in die zin dat de jeugddetentie wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging daarvan zal worden bevolen en de straf wordt omgezet in een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof dat anders mocht zien, heeft de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meest subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen en subsidiair dat deze vordering deels zal worden toegewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2017 te Breda openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten horecagelegenheid " [naam café] " (gelegen aan [adres 2] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (beveiliger) [aangever] , welk geweld bestond uit (een) trap(pen) en/of (een) sto(o)t(en) tegen het hoofd, althans het lichaam, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (een) schaafwond(en) en/of (een) zwelling(en) in het gezicht, althans op het lichaam, voor het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2017 te Breda openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten horecagelegenheid " [naam café] " (gelegen aan [adres 2] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen beveiliger
[aangever] , welk geweld bestond uit stoten tegen het lichaam.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de bewezenverklaring wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte door aangever [aangever] werd vastgepakt bij de armen, dat aangever de verdachte een klap op de linker kaak heeft gegeven, waarna de verdachte op de grond werd getrokken of gegooid, beiden op de grond terechtkwamen, waarna aangever bovenop de verdachte zat, verdachte vasthield bij de keel en de verdachte het gevoel kreeg dat hij werd gewurgd. De verdachte voelde zich genoodzaakt zichzelf te verdedigen en te bevrijden van de greep van aangever. Daarom heeft hij aangever een aantal stoten op het lichaam gegeven. De verdachte komt ter zake van die handelingen een beroep op noodweer toe. De reactie van de verdachte, het slaan van aangever [aangever] , nadat de verdachte was losgekomen, rechtvaardigt volgens de verdediging een beroep op noodweerexces, omdat die geweldshandelingen het gevolg waren van een hevige door die (eerdere) aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte samen met anderen, waaronder zijn broer en tevens medeverdachte [medeverdachte] , in de nacht van 27 februari 2017 te Breda in de horecagelegenheid “ [naam café] ” aanwezig was. Aangever [aangever] was op dat moment werkzaam als beveiliger bij dit café.
Uit de aangifte van aangever [aangever] volgt dat hij in de nacht van 27 februari 2017 werkzaam was als beveiliger bij “ [naam café] ” en tussen een groep probeerde te komen waar onrust heerste. Dat deed hij naar zijn zeggen om de rust weer te creëren. Hij heeft verklaard dat hij, toen hij dichter bij de groep kwam, zag dat een persoon (
het hof begrijpt: de verdachte) hem op het hoofd sloeg. Op dat moment voelde hij een stekende pijn. Bij de rechter-commissaris heeft aangever eveneens verklaard dat hij bij de groep aankwam, dat de verdachte geïrriteerd was en dat deze na het aanspreken gelijk begon met duwen en trekken, waardoor hij, aangever, op de grond viel. Aangever [aangever] heeft voorts verklaard dat hij op de grond meerdere keren met de vuisten werd geslagen, niet alleen door de verdachte, maar ook door medeverdachte [medeverdachte] .
Getuige [getuige] , die de bewuste nacht werkzaam was als portier bij het café, heeft verklaard dat hij zag dat er een opstootje plaatsvond, waarbij de verdachte op een gegeven moment aangever [aangever] aanviel. Hij heeft voorts verklaard dat hij, aangever en de verdachte op de grond lagen en dat er allerlei jongens bij kwamen die op hen hebben ingeslagen. Uit de getuigenverklaring volgt tevens dat aangever ook door de medeverdachte [medeverdachte] is geslagen.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [aangever] en getuige [getuige] . De verklaringen zijn kort na het incident afgelegd en komen op hoofdlijnen met elkaar overeen. Bovendien vinden de verklaringen steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de medische informatie met betrekking tot de verwondingen van aangever [aangever] , het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt naar aanleiding van de beschikbaar gestelde camerabeelden van het incident en de hierna opgenomen waarnemingen van het hof van wat op de camerabeelden is getoond ter terechtzitting van het hof.
Het hof stelt voorts met betrekking tot de camerabeelden, mede gelet op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , de navolgende feiten en omstandigheden vast:
  • op de camerabeelden is te zien dat het incident zich afspeelt in een lang gangpad wat zich inpandig bevindt aan [adres 2] en toegang geeft tot café “ [naam café] ”;
  • de verdachte is te zien in een licht gekleurd T-shirt met korte mouwen en met een zeer kort donker kapsel;
  • bij de verdachte staan meerdere manspersonen, waaronder medeverdachte [medeverdachte] , die gekleed is in een zogenoemde priester toga. Medeverdachte [medeverdachte] praat in op de verdachte en probeert hem kennelijk mee te nemen richting de uitgang van het café. Hij pakt de arm van de verdachte op enig moment beet. De verdachte reageert hierop door zijn arm weg te trekken;
  • aangever [aangever] komt in beeld (03:55:11), komende uit de richting van het café, en mengt zich tussen het groepje mannen wat met elkaar in discussie is en hij plaatst zijn linkerarm tussen de groep (03:55:14). De verdachte verweert zich met zijn armen en duwt de mannen die hem rustig trachten te houden van zich af;
  • de verdachte pakt aangever [aangever] met twee handen vast bij zijn hals, ter hoogte van zijn kraag (03:55:18). Verdachte slaat zijn linker arm om de nek van aangever, waarna zij beiden op de grond vallen (03:55:22);
  • vervolgens is te zien dat aangever op de grond ligt en de verdachte boven hem hangt en aangever diverse malen slaat. Diverse mannen proberen de verdachte in bedwang te houden;
  • medeverdachte [medeverdachte] slaat vervolgens ook op aangever [aangever] in. Te zien is dat hij met zijn bovenlichaam telkens van boven naar beneden gaat, hierbij zijn rechterarm in- en uitstotend (03:55:25-03:55:32);
  • een toegesnelde beveiliger trekt medeverdachte [medeverdachte] weg (03:55:32-03:55:37);
  • verdachte komt actief bewegend in beeld, beweegt zich snel omhoog (03:55:36), waarna hij – staand op zijn voeten – meerdere slaande/stotende bewegingen maakt in de richting van het lichaam van aangever [aangever] , die zich lager half overeind gekomen op de grond bevindt; verdachte raakt aangever [aangever] daarbij meermalen;
  • medeverdachte [medeverdachte] komt terug en geeft aangever [aangever] een vuistslag. Aangever [aangever] bevindt zich op dat moment nog steeds half overeind gekomen op de grond, met op dat moment zijn hoofd ter hoogte van de linker heup van de verdachte (03:55:46);
  • de verdachte wordt op enig moment losgetrokken van aangever (03:55:53) en onder dwang richting de uitgang gebracht. Medeverdachte [medeverdachte] wordt door omstanders enige tijd fysiek tegengehouden. Daarna loopt hij het café in (03:56:20).
Het hof is van oordeel dat de verdachte, na een incident dat naar zijn zeggen in het café zelf zou hebben plaatsvonden en aan het onderhavige incident vooraf ging, de horecagelegenheid had kunnen verlaten. Dit werd hem ook bevolen door de beveiliging. De verdachte heeft hier echter geen gehoor aan gegeven, maar is in het gangpad richting de uitgang van het café blijven staan. Daar heeft hij vervolgens de confrontatie opgezocht met aangever [aangever] . Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van aangever [aangever] , inhoudende dat hij met zijn arm tussen de groep kwam en de verdachte kennelijk richting de uitgang trachtte te begeleiden, geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte. Voor zover door de verdediging is bepleit dat aangever [aangever] verdachte zou hebben geslagen tegen de linker kaak gaat het hof daaraan voorbij, nu dat niet is gebeurd, zo heeft het hof ook zelf waargenomen. De verdachte had zich naar de uitgang moeten laten begeleiden doch heeft ervoor gekozen dat niet te doen en volstrekt buiten proportioneel te reageren, door de aanval te kiezen, zich te richten op aangever, aangever met beide handen bij de hals te pakken bij zijn kraag en zeer kort daarna zijn linker arm om de nek van aangever te slaan, waarna zij beiden op de grond zijn gevallen. Verdachte heeft vervolgens aangever [aangever] tegen het lichaam gestoten. Ook de medeverdachte [medeverdachte] is, nadat hij was weggetrokken door omstanders, wederom teruggekomen en heeft aangever een vuistslag gegeven. Het hof is van oordeel dat de verdachte in de gehele situatie de agressor is geweest.
Het hof acht het, gezien de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, niet aannemelijk geworden dat de verdachte, terwijl hij op de grond lag, zodanig bij de keel is gepakt dat er sprake was van verwurging en hij zich daaruit heeft moeten bevrijden, waardoor hij, verdachte, als reactie aangever [aangever] heeft gestoten op het lichaam en hem een beroep op noodweer toekomt. Het hof schuift deze verklaring van de verdachte dan ook terzijde.
Voor zover de verdachte heeft bedoeld te betogen dat hij boos was en niet hij, maar aangever de agressor was omdat hij ten tijde van het incident in het café zelf begon met het aan het oor vastpakken van de verdachte, is het hof van oordeel dat deze situatie zich reeds niet meer voordeed op het moment dat het geweldsincident in de gang bij het café plaatsvond. Dit eerdere incident, zo het al gebeurd zou zijn op de wijze als de verdachte stelt, vond plaats in het café en was al lang afgelopen toen de verdachte zich in het gangpad naar de uitgang bevond, zodat niet gesteld kan worden dat die situatie overliep in het geweldsincident wat in dit gangpad van het café plaatsvond.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie waarin de verdachte zich bevond. Het beroep op noodweer en daardoor ook het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daartoe heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop, het bepaalde in artikel 63 Sr en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen een beveiliger. De verdachte heeft samen met zijn broer een beveiliger van een café meermalen tegen het lichaam gestoten. Door deze handelswijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit incident heeft openlijk plaatsgevonden, waardoor personen ongewild getuige zijn geweest van (een deel van) van het gepleegde geweld. Bij hen en bij het slachtoffer kan door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een gevoel van onveiligheid ontstaan. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweld gerelateerde feiten. Voorts volgt uit genoemd uittreksel dat de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit nog in een proeftijd liep.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de inhoud van het door Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 22 juni 2017. Daaruit komt naar voren dat de verdachte een problematisch schoolverleden heeft en ook bij de opvoeding van de verdachte bestond problematiek. De verdachte komt uit een gebroken gezin. Zijn ouders hadden geen grip op hem. Hij ging zijn eigen gang, kon agressief zijn en sociale controle ontbrak. Hij is beïnvloedbaar en hij raakt in conflict met mensen. De verdachte doorziet situaties onvoldoende en kan vaardigheden onvoldoende aanpassen waardoor hij in de problemen komt. Voorts komt naar voren dat de verdachte in het verleden met meerdere hulpverleningsinstanties te maken heeft gehad, waaronder Bureau Jeugdzorg, Regionale Instellingen voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (Riagg) en de Raad voor de Kinderbescherming. Voorts zijn meerdere therapieën ingezet, onder meer voor de pedagogische vaardigheden en de agressie van de verdachte. Tevens komt uit voornoemd reclasseringsadvies naar voren dat de jarenlange hulpverlening lang onvoldoende grip had op de verdachte, maar dat hij volgens de meest recente bronnen wel een positieve opstelling had bij de Jeugdbescherming en het Dok (een forensisch psychiatrische polikliniek die behandeling biedt bij grensoverschrijdend gedrag). Ten slotte komt uit voornoemd verslag naar voren dat er geen inschatting op het recidiverisico kan worden gemaakt en dat de reclassering zich onthoudt van advies over sancties.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij een eigen onderneming heeft en fulltime werkt als behanger, dat hij kan rondkomen en dat hij schulden heeft die hij met hulp van een budgetcoach aan de hand van een betalingsregeling aan het aflossen is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof als volgt.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Namens de verdachte is op 24 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet heden bij arrest van 16 mei 2023 einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling in hoger beroep telkens dient te zijn afgerond binnen 2 jaren. Het hof concludeert dat het recht van de verdachte op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in hoger beroep derhalve is met ongeveer twee jaar en bijna tien maanden is overschreden. Hoewel er processuele bijzondere omstandigheden zijn die een deel van het tijdsverloop kunnen verklaren, zoals verhindering in verband met de coronapandemie en een aanhoudingsverzoek van de zijde van de verdediging, is het hof van oordeel dat die omstandigheden niet de redelijke termijnoverschrijding kunnen en mogen verklaren. Gelet op de aard en de hoogte van de op te leggen straf ziet het hof evenwel geen aanleiding om tot strafmatiging over te gaan (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.6.2., onder C). Het hof zal daarom volstaan met de constatering dat bij de strafvervolging van de verdachte sprake is geweest van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de verdediging is verzocht, doet naar het oordeel van het hof volstrekt geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, opgelegd bij (op 27 augustus 2015) onherroepelijk (geworden) vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 2 september 2014, gewezen onder parketnummer 02-800283-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging daarvan zal worden bevolen en de straf wordt omgezet in een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, omdat tenuitvoerlegging niet meer opportuun is, en subsidiair dat de vordering deels zal worden toegewezen.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de gehele tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 90 dagen op zijn plaats is. Echter op grond van hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf te geven, een taakstraf voor de duur van 180 uren gelasten, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof ziet geen ruimte voor hetgeen door de verdediging is bepleit en gaat daaraan voorbij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis;
gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 2 september 2014 met parketnummer 02-800283-14, te weten een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, de tenuitvoerlegging daarvan in de vorm van een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 16 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.