ECLI:NL:GHSHE:2023:2134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
20-001253-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal door twee of meer verenigde personen met braak en inklimming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is vrijgesproken van een tenlastegelegd feit, maar wel is veroordeeld voor drie andere feiten die zijn gekwalificeerd als diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak en inklimming. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar niet tegen de vrijspraak van het vierde feit. Het hof heeft de zaak onderzocht en is van oordeel dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de woninginbraken, waarbij hij samen met een medeverdachte handelde. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen beoordeeld en de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer als niet ingediend beschouwd. Het hof heeft de opgelegde straf bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18, die is afgewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001253-22
Uitspraak : 25 mei 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 juni 2022, parketnummer 03-270902-21, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummer 03-700225-18 en parketnummer 03-700283-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard, die telkens gekwalificeerd als ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming’ en de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zijn algemene en bijzonderheden verbonden. Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer [benadeelde] als niet ingediend moet worden beschouwd. Ten aanzien van de in beslag genomen muntenverzameling heeft de rechtbank daarvan de teruggave aan de verdachte gelast. Tot slot heeft de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen (onder de parketnummers 03-700225-18 en 03-700283-18) toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde feit. Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 7 juni 2022 is het hoger beroep niet gericht tegen de vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde.
Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer [benadeelde] is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat die vordering als niet ingediend moet worden beschouwd, omdat er geen geldbedragen zijn gekoppeld aan de materiële schade. [benadeelde] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Evenmin zijn in het kader van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep van de zijde van [benadeelde] wel geldbedragen gekoppeld aan de materiële schade. De vordering tot schadevergoeding is derhalve in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18, alsmede met uitzondering van de onder c. opgenomen bijzondere voorwaarde, voor zover daarin is opgenomen dat aan de verdachte als voorwaarde is opgelegd: ‘
Bij terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt’.De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – in zoverre opnieuw rechtdoende – voornoemde vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen en dat de hierboven weergegeven passage zal worden geschrapt.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Voorts heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. In dat kader heeft de verdediging onder andere aangevoerd dat de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde dient te worden geschrapt. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18 heeft de verdediging bepleit dat die vordering zal worden afgewezen. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700283-18 heeft de verdediging primair bepleit dat die vordering zal worden afgewezen, subsidiair dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en met de gronden waarop dit berust en zal het vonnis derhalve bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18. In zoverre zal het vonnis van de rechtbank worden vernietigd. Voorts zal het hof het vonnis op de hierna te vermelden wijze aanvullen en verbeteren.
Aanvulling en verbetering van gronden
Aanvulling van gronden
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verschillende gedragingen (het gezamenlijk naar de woning gaan, het aangeven van een steen waarmee een ruit is ingeslagen, het daarna gezamenlijk naar de opkoper gaan en het ontvangen van € 50,00 van de opbrengst) geen medeplegen van een woninginbraak opleveren, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de inhoud van het dossier leidt het hof af dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 27 september 2021 op de scooter naar de woning gelegen aan [adres 2] zijn gegaan. Naar eigen zeggen wist de verdachte dat het de bedoeling was om in te breken. De verdachte heeft [medeverdachte] de steen aangegeven waarmee [medeverdachte] vervolgens een ruit van de woning heeft ingetikt. De verdachte heeft zich niet gedistantieerd, maar hij is buiten de woning blijven wachten totdat [medeverdachte] weer naar buiten kwam. Daarna hebben zij de eerder door hen in de struiken verstopte scooter gepakt en zijn zij samen naar Maastricht gereden. In Maastricht werden de weggenomen sieraden door [medeverdachte] bij een goudwisselkantoor ingeleverd, waarbij de verdachte buiten heeft gewacht. De verdachte heeft een gedeelte van de opbrengst (€ 50,00) gekregen.
Gelet op het vorenstaande is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de onder 1 tenlastegelegde woninginbraak en dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] .
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt verworpen.
Verbetering van gronden
De rechtbank heeft in voetnoot 2 verwezen naar: ‘Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 28 september 2021, p. 45-52’. Het hof verbetert deze verwijzing, in die zin dat wordt verwezen naar het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 28 september 2021, p. 45-46 en de bijlage goederen, p. 47-52.
In voetnoot 3 is verwezen naar: ‘Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte] d.d. 25 november 2021, p. 364-376’. Deze verwijzing wordt door het hof verbeterd, in die zin dat wordt verwezen naar het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 11 oktober 2021, p. 55-56.
De rechtbank heeft in voetnoot 6 verwezen naar: ‘Het proces-verbaal van aangifte
van [aangever 2] d.d. 5 oktober 2021, p. 198-200’. Het hof verbetert deze verwijzing, in die zin dat wordt verwezen naar het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 5 oktober 2021, p. 198-199 en de bijlage goederen, p. 200.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte een Wajong-uitkering ontvangt, dat sprake is van bewindvoering en dat hij samenwoont met zijn partner. De verdediging heeft bepleit dat een gedeelte van de onder c. genoemde bijzondere voorwaarde – gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad – onjuist is geformuleerd en dat die passage derhalve dient te worden geschrapt. Het gaat hierbij om de volgende passage: ‘
Bij terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt’.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] in een periode van twee weken schuldig gemaakt aan drie woninginbraken. Een woninginbraak veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar maakt ook forse inbreuk op de privacy van de bewoners en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid. Het is voor slachtoffers vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning of op hun erf is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Daarbij is de verdachte zeer brutaal te werk gegaan en heeft hij, samen met zijn mededader, steeds op klaarlichte dag, als de eigenaar de woning voor een paar uur verliet, zijn slag geslagen en de inbraken gepleegd. Vaak betrof de buit sieraden, die voor de verdachte een paar tientjes opleverden, maar voor de slachtoffers juist grote emotionele waarde hadden. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt ter zake van woninginbraak geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. In het onderhavige geval heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2023. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld. De meest recente veroordeling ter zake van een soortgelijk strafbaar feit dateert evenwel van 23 augustus 2016 zodat het hof die omstandigheid niet in het nadeel van de verdachte bij de strafoplegging meeweegt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies van 18 mei 2022. Volgens de reclassering heeft de verdachte als gevolg van een ernstig cognitieve beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis weinig tot geen grip op zichzelf en beschikt hij niet over voldoende vaardigheden om zich in de maatschappij staande te houden. De verdachte is om die reden in hoge mate afhankelijk van hulpverlenende instanties. Voorts zijn er op vrijwel alle leefgebieden problemen. De kans op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Voorts blijkt uit het reclasseringsadvies dat de verdachte in de penitentiaire inrichting tweemaal een positieve urinecontrole op cannabis heeft gehad. In het reclasseringsadvies van 20 oktober 2021 is onder het kopje ‘Middelengebruik en verslaving’ het navolgende opgenomen.
‘Betrokkene gebruikt sinds vijftienjarige leeftijd dagelijks softdrugs en vanaf zijn twintigste gebruikte betrokkene cocaïne. Met name het cocaïnegebruik zorgt voor verhoogd risico op het plegen van gewelds- en vermogensdelicten Bij aanvang van het toezicht (augustus 2018) gebruikte betrokkene nog overmatig cocaïne, maar al naar gelang het toezicht vorderde lukte het betrokkene om abstinentie te bewerkstelligen en behouden. Sinds april 2021 is betrokkene echter weer cocaïne aan het gebruiken. Betrokkene heeft sindsdien verschillende positieve UC's afgegeven en is verschillende keren niet verschenen bij de UC's. Bij de toezichthouder bagatelliseert betrokkene zijn gebruik en geeft hij aan dat enkel het gebruik van cocaïne zou helpen tegen zijn kaakpijn. Tegen rapporteur geeft betrokkene aan dat hij slechts eenmaal zou hebben gebruikt tijdens een feestje. Betrokkene heeft de afgelopen maanden verschillende waarschuwingen ontvangen van de toezichthouder omtrent zijn middelengebruik.’
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van de feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 62 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorts acht het hof het aangewezen aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden te verbinden. Gelet op de inhoud van voormelde reclasseringsadviezen ziet het hof daartoe in het bijzonder aanleiding.
Ten aanzien van de door de rechtbank onder c. opgenomen bijzondere voorwaarde overweegt het hof het navolgende.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van een veroordeelde in een zorginstelling, en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. Indien en voor zover deze beslissing – geformuleerd als bijzondere voorwaarde – in handen wordt gelegd van een organisatie, zoals Reclassering Nederland, dan is een dergelijke bijzondere voorwaarde onverenigbaar met artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 10º van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal met inachtneming van het vorenstaande de door de rechtbank onder c. opgenomen bijzondere voorwaarde op de hieronder weer te geven wijze formuleren.
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 14 september 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met een proeftijd van 3 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de advocaat-generaal en de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf reeds heeft plaatsgehad.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2023 heeft de politierechter in de rechtbank Limburg op 12 januari 2023 de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18 toegewezen. In de per 12 januari 2023 onherroepelijk geworden beslissing staat vermeld: ‘200 uren Taakstraf subsidiair 100 Dagen hechtenis’. Gelet hierop stelt het hof vast dat de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18 reeds is toegewezen, waarbij de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is omgezet naar een taakstraf. Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18 derhalve afwijzen.
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700283-18
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 29 oktober 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat de verdachte de aan hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten en dat, indien en voor zover het hof het standpunt van de verdediging volgt dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken, een lagere strafoplegging op zijn plaats zou zijn geweest. Dit kan worden verdisconteerd door de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700283-18 af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet naar een taakstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de geheel voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Anders dan de verdediging is het hof niet tot het oordeel gekomen dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, zodat het hof in die door de verdediging genoemde omstandigheid geen reden ziet om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof ook anderszins niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. In de door de verdediging genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenmin aanleiding om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-700225-18, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
62 (tweeënzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden, waaraan de verdachte gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a. de verdachte zal zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd melden bij GGZ Reclassering Limburg Mondriaan op het adres [adres 3] (telefoonnummer [telefoonnummer] ). De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
b. de verdachte zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie Cova plus, waar hij reeds in detentie mee is gestart, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
c. de verdachte laat zich behandelen door STEVIG of een soortgelijke zorgverlener, wanneer de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich, na rechterlijke toetsing, opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken;
d. de verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan urineonderzoek om dit drugsverbod te controleren. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
e. de verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
f. de verdachte volgt dagbesteding in overleg met Probe en de reclassering;
g. de verdachte werkt mee aan de ambulante begeleiding van Probe zo lang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 27 januari 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Limburg van 14 september 2018, parketnummer 03-700225-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met een proeftijd van 3 jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 25 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Wiel-Rammeloo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.