ECLI:NL:GHSHE:2023:2132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
K22/200423
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag over niet-vervolging wegens belediging, bedreiging en discriminatie

In deze beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 juli 2023 wordt het beklag van klaagsters afgewezen. Klaagsters, bijgestaan door hun gemachtigde D. Bekkering van stichting Radar, hebben geklaagd over de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen voor belediging, bedreiging en discriminatie. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking van 13 april 2023 de behandeling van het klaagschrift aangehouden om beklaagde in de gelegenheid te stellen zijn standpunt in raadkamer toe te lichten. Tijdens de behandeling op 6 juni 2023 heeft beklaagde, bijgestaan door zijn advocaat mr. K. Haak, zijn verweer gevoerd. De advocaat van beklaagde stelde dat niet alle uitingen die in de aangiften zijn gedaan door beklaagde zijn gedaan en dat er al een civielrechtelijke procedure heeft plaatsgevonden waarin beklaagde is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan klaagsters. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen, omdat er sinds het stopgesprek geen nieuwe incidenten meer hebben plaatsgevonden en er al een civielrechtelijk vonnis is. Het hof heeft de ernst van de feiten erkend, maar oordeelt dat vervolging niet opportuun is, gezien de omstandigheden en het civielrechtelijke vonnis. Het hof concludeert dat er geen strafrechtelijk relevante aanleiding is om de vervolging van beklaagde te bevelen en wijst het beklag af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Klachtnummer: K22/200423
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2023 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager 1] en [klager 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: klaagsters,
bijgestaan door de heer D. Bekkering, gemachtigde van stichting Radar,
over de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant tot het niet vervolgen van:

[beklaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: beklaagde,
bijgestaan door mr. K. Haak, advocaat bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand, kantoorhoudende te Zoetermeer,
wegens belediging, bedreiging en discriminatie.

De feitelijke gang van zaken.

Voor het verloop van de feitelijke gang van zaken en het verhandelde in raadkamer aan de zijde van klaagsters verwijst het hof naar hetgeen daarover is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 13 april 2023.
Het hof heeft bij voormelde tussenbeschikking de behandeling van het klaagschrift aangehouden, teneinde beklaagde op te roepen om hem in de gelegenheid te stellen om in raadkamer door het hof te worden gehoord over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust.
Op 6 juni 2023 is de behandeling van het klaagschrift in de raadkamer van het hof voortgezet.
Beklaagde is op die datum in raadkamer verschenen en door het hof gehoord, bijgestaan door zijn advocaat.

Het onderzoek in raadkamer

De advocaat van beklaagde heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de klacht dient te worden afgewezen op de navolgende punten. Allereerst zijn niet alle in de aangiftes gestelde uitingen door beklaagde gedaan. Voorts heeft de advocaat van beklaagde aangevoerd dat er al een civielrechtelijke procedure is geweest naar aanleiding van één van de aangiftes. Beklaagde is in deze procedure veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding. Derhalve heeft de inzet van het strafrecht in deze zaak geen toegevoegde waarde meer. Voorts stelt de advocaat van beklaagde tegen de achtergrond van de opportuniteitsvraag dat sprake is van een over-en-weer situatie, waarbij klaagsters zich ook niet behoorlijk hebben gedragen. Beklaagde staat open voor buurtbemiddeling, maar klaagsters willen hier niet aan meewerken. Daarbij komt dat sinds het stopgesprek er geen nieuwe incidenten meer hebben plaatsgevonden.
Namens beklaagde is dan ook verzocht het beklag ongegrond te verklaren.
De advocaat-generaal heeft het hof geadviseerd het beklag af te wijzen. Hoewel de uitingen van beklaagde veel leed hebben toegebracht bij klaagsters, acht de advocaat-generaal strafrechtelijke vervolging van beklaagde niet opportuun, nu er geen nieuwe strafrechtelijke incidenten meer hebben plaatsgevonden sinds het stopgesprek en er sprake is van een civielrechtelijk vonnis waarin beklaagde is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan klaagster.

De beoordeling.

I. De klacht
Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen ter zake van discriminatie en bedreiging. Klaagsters kunnen zich niet verenigen met het standpunt van de officier van justitie dat anders dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert. Het stopgesprek met beklaagde is niet voldoende geweest, omdat zij zich nog steeds geïntimideerd voelen. Voorts stellen klaagsters dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Namens klaagsters is verzocht te bevelen dat alsnog tot vervolging van beklaagde wordt overgegaan.
II. De stukken in het dossier
Het hof heeft kennisgenomen van stukken in het dossier, waaronder in het bijzonder de stukken die feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van het beklag, te weten:
i. een proces-verbaal van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende de aangifte van klaagster [klager 1] d.d. 28 oktober 2021;
ii. een proces-verbaal van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende de aangifte van klaagster [klager 1] d.d. 28 december 2021;
iii. een proces-verbaal van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende de aangifte van klaagster [klager 2] d.d. 27 oktober 2021, met aanpassingen d.d. 1 november 2021;
iv. een proces-verbaal van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende de aangifte van klaagster [klager 2] d.d. 29 november 2021;
v. een proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 28 oktober 2021;
vi. een proces-verbaal van bevindingen van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 6 januari 2022.
Klaagsters hebben beiden in hun aangiften verklaard dat zij sinds maart 2021 problemen met hun buurman [
het hof begrijpt: beklaagde] ondervinden. Klaagsters stellen dat sindsdien verschillende incidenten zijn voorgevallen waarin beklaagde hen heeft bedreigd, beledigd en gediscrimineerd. Klaagsters hebben van deze incidenten meerdere opnames en beeldmateriaal.
III. Het oordeel van het hof
Om te kunnen komen tot de gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende aanwijzingen zijn of dat door middel van nader onderzoek voldoende aanwijzingen kunnen worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten, behalve de belangen van klaagsters, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagde, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin er voldoende aanwijzingen lijken te zijn of mogelijk zouden kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Aan de hand van dit toetsingskader overweegt het hof als volgt.
De gemachtigde van klaagster heeft in het klaagschrift en tijdens het verhandelde in raadkamer van het hof op 16 maart 2023 uiteen gezet waarvoor beklaagde in de ogen van klaagsters vervolgd dient te worden.
Het hof stelt voorop dat uit de behandeling in raadkamer de aard en ernst van onderhavige feiten is gebleken. Derhalve heeft het hof begrip voor de redenen die ertoe hebben geleid dat klaagsters aangifte hebben gedaan en het onderhavige beklag hebben ingediend. Het hof is van oordeel dat het zeer kwalijk is dat klaagsters meermaals zijn aangesproken met discriminerende opmerkingen, waardoor zij zich terecht beledigd voelen. Het krenken van anderen vanwege onder andere hun ras, godsdienst, seksuele geaardheid enzovoorts - kortom de kern van een persoon - acht hof uiterst verwerpelijk. Het hof is dan ook van oordeel dat de onderhavige feiten in zoverre de inzet van het strafrecht zeker zouden rechtvaardigen en dat toewijzing van het beklag in de rede zou kunnen liggen.
Echter, zonder de ernst van onderhavige feiten te miskennen, acht het hof de vervolging van beklaagde niet opportuun. Het hof wijst erop dat uit de voorhanden stukken van het dossier, alsmede op het verhandelde in raadkamer, is gebleken dat een stopgesprek heeft plaatsgevonden met beklaagde. Zowel klaagsters als beklaagde hebben daarbij in raadkamer van het hof verklaard dat sinds dit gesprek geen nieuwe strafrechtelijke incidenten meer hebben plaatsgevonden. Beklaagde heeft in raadkamer naar voren gebracht dat hij sindsdien afstand heeft bewaard tot klaagsters om nieuwe confrontaties te vermijden.
Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op het door beklaagde ter zitting overgelegde civiele vonnis d.d. 31 mei 2023, waarbij het gaat om hetzelfde feitencomplex en waarbij met betrekking tot de beledigingen ook het discriminatoire karakter aan de orde is geweest. Hieruit volgt dat beklaagde door de kantonrechter is veroordeeld tot betaling aan klaagster voor de door klaagster geleden immateriële schade als gevolg van de door beklaagde gepleegde gedragingen. Het feit dat beklaagde in de civiele procedure is veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klaagster, draagt bij aan het oordeel van het hof dat strafvervolging ter zake van deze en oudere soortgelijke feiten niet langer opportuun is.
Het hof ziet dus geen strafrechtelijk relevante aanleiding om de vervolging van beklaagde te bevelen. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat het beklag dient te worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.

Aldus gegeven door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.C. Bos en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van L. van Harskamp, griffier,
op 4 juli 2023.
Mr. N.J.L.M. Tuijn is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.