ECLI:NL:GHSHE:2023:2131

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
20-002497-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1969 en voormalig eigenaar van een coffeeshop, was in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het eerste feit en zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof voor het tweede feit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wist van de aanwezigheid van hennep in de auto van zijn medeverdachte, en heeft hem vrijgesproken van het opzettelijk vervoeren van deze middelen. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een taakstraf van 180 uren en een geldboete van € 2.265,00, met teruggave van het in beslag genomen geldbedrag. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002497-21
Uitspraak : 24 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-116187-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het onder feit 1 (medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod) en het onder feit 2 (opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een geldboete van € 2.265,00 subsidiair 32 dagen hechtenis. Voorts is de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte gelast.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde en zich aan het oordeel van het hof gerefereerd ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 11,841 kilogram (bruto) hennep en/of 10,394 kilogram (bruto) hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj, een middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 96 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging wordt ook de datum van het onder feit 2 tenlastegelegde verbeterd gelezen. De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Uit het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de dozen met hennep die in de kofferbak van de auto van zijn medeverdachte zijn aangetroffen, en die zich in zijn machtssfeer hebben bevonden, zodat de verdachte van het opzettelijk vervoeren, althans het opzettelijk aanwezig hebben daarvan, zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 31 januari 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en 10.394 kilogram (bruto) hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij op 31 januari 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 96 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de bigshoppers op de achterbank van de auto, omdat dit voor de verdachte niet (direct) waarneembaar was.
Voorts is aangevoerd dat de door de verbalisant waargenomen geur kan worden verklaard door de in de auto aangetroffen (opgerookte) joints.
Bij de verdachte ontbreekt aldus zowel de wetenschap als beschikkingsmacht over deze hasjiesj, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren of aanwezig hebben van deze verdovende middelen. De verdediging heeft voorts betoogd dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en aldus geen sprake was van het medeplegen van dit feit.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het navolgende vast:
- op 31 januari 2020 bevond de verdachte zich als bijrijder in een auto die werd bestuurd door de medeverdachte [medeverdachte] . Zij zijn ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staande gehouden;
- verbalisant [verbalisant 1] rook direct de hem ambtshalve bekende hennepgeur in de auto;
- verbalisanten zagen op de achterbank van het voertuig twee bigshoppers liggen, met daarin dikke gevulde plastic tassen, en verbalisant [verbalisant 1] zag in één van de bigshoppers een zilverkleurige strijkzak;
- uit onderzoek is gebleken dat zich in één van de bigshoppers 10 pakketten hasjiesj bevonden met een totaalgewicht van 10,394 kilogram en 1.078 gram hennep. De andere bigshopper bevatte 1.090 gram hennep;
- in de fouillering van de verdachte (in diens jaszak) werd een blok hasjiesj aangetroffen van ongeveer 96 gram;
- de medeverdachte heeft tegen de verbalisanten verklaard dat hij als koerier optrad;
- de verdachte is voormalig eigenaar van een coffeeshop.
Uit vorenstaande volgt aldus dat het ook voor de verdachte waarneembaar moet zijn geweest dat op de achterbank van de auto twee gevulde bigshoppers stonden en dat in één van de bigshoppers een strijkzak lag. Ook moet hij de hennepgeur in de auto geroken hebben. Van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is het hof niet gebleken.
De verdachte moet, als voormalig eigenaar van een coffeeshop, bekend worden geacht met het (criminele) doel waarvoor strijkzakken doorgaans worden gebruikt, te weten als verpakking van verdovende middelen, en met de penetrante geur van hennep.
De verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de inhoud van de bigshoppers acht het hof in het licht van het vorenstaande ongeloofwaardig.
Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat in de bigshoppers verdovende middelen zaten en dat deze middelen zich in de machtssfeer van de verdachte en zijn mededader bevonden. Dat er sprake is van medeplegen volgt, naar het oordeel van het hof, uit de hiervoor weergegeven verklaring van de medeverdachte, die overigens inmiddels onherroepelijk ter zake is veroordeeld. Het andersluidende verweer wordt verworpen.
In hetgeen de verdediging overigens naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid van ruim 10 kilo hasjiesj en 2.168 gram hennep, en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 96 gram hasjiesj.
Het bewezenverklaarde handelen staat in relatie tot de productie en handel in softdrugs, hetgeen allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich brengt. Hennep en hasjiesj kunnen niet alleen gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar de handel daarin gaat ook steeds vaker gepaard met andere (ook zware) vormen van criminaliteit. Door zijn handelwijze heeft verdachte daaraan bijgedragen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwet feiten, doch langere tijd geleden (2011 en 2014), zodat het hof dit niet ten nadele van de verdachte bij de straftoemeting zal betrekken.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis passend en geboden. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het hierna in het dictum genoemde geldbedrag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 2,265,00.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 24 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.