ECLI:NL:GHSHE:2023:2125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
20-002130-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor meerdere diefstallen van bankpassen en pinbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor andere feiten. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen die beslissing. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die voornamelijk ouderen waren. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van bankpassen en pinbedragen, waarbij hij en zijn medeverdachten gebruik maakten van afleidingsmanoeuvres en babbeltrucs. Het hof heeft de straf verhoogd ten opzichte van de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en geen blijk gaf van berouw. De overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak in hoger beroep werd in het voordeel van de verdachte verdisconteerd, wat leidde tot een vermindering van de straf met vijf maanden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevige straf voor de bescherming van kwetsbare slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002130-20
Uitspraak : 31 mei 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingslocatie Breda, van 29 september 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-118114-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de incidenten die in het dossier zijn aangemerkt als feit 4 en 14 en welke zijn tenlastegelegd onder feit 5 en 6. De rechtbank heeft het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde bewezen verklaard en de hiervoor genoemde feiten als volgt gekwalificeerd:
  • de voortgezette handeling van diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (
  • de voortgezette handeling van diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (
  • de voortgezette handeling van diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd (
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij algemene en bijzondere voorwaarden gesteld. Als bijzondere voorwaarden zijn gesteld -kort gezegd- dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, dat hij zich moet melden bij de reclassering, dat hij moet deelnemen aan een behandeling gericht op het verminderen/voorkomen van delict gedrag en het loskomen van zijn negatieve familie-/sociaal netwerk en dat hij inspanningsverplichtingen heeft gericht op het verkrijgen van dagbesteding, het volgen van een opleiding, vrijwillig of passend werk, het verkrijgen van een inkomen, het aflossen van schulden en het vinden van stabiele huisvesting.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 5, voor zover dit betrekking heeft op de incidenten die in het dossier zijn aangemerkt als feit 4 en 14, en onder feit 6, voor zover dit betrekking heeft op de incidenten die in het dossier zijn aangemerkt als feit 4 en 14, (
diefstal van een pinpas en een geldbedrag van € 2.800,- toebehorende aan [benadeelde 1] gepleegd op 8 september 2018 te Tilburg en diefstal van een pinpas en een geldbedrag van € 3.180,- toebehorende aan [benadeelde 2] gepleegd op 25 en/of 26 juli 2018 te Tilburg)cumulatief is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen die in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft derhalve uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
In de onderhavige zaak heeft het hof, na sluiting van het onderzoek 9 februari 2022, op 23 februari 2023 tussenarrest gewezen. Het onderzoek is heropend teneinde – kort gezegd – drie getuigen door de raadsheer-commissaris te doen horen, waartoe de stukken in handen van de raadsheer-commissaris in dit hof zijn gesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en is subsidiair een verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof zal het beroepen vonnis bevestigen, met uitzondering van de straf en met aanvulling en verbetering van de gronden.
Verbeterde lezing van de tenlastelegging en de bewezenverklaring van het feit onder 6 in zaak 13 en 15
Het hof stelt vast dat de rechtbank in het vonnis in de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde in zaak 13 als gevolg van een evidente misslag na de zinsnede ‘
een geldbedrag van in totaal € 1.100,-’de letter ‘t’ dat betrekking heeft op het woord ‘toebehorende’ heeft nagelaten te vermelden. Het hof leest het onder 6 in zaak 13 bewezenverklaarde verbeterd, in dier voege dat na de zinsnede ‘
een geldbedrag van in totaal € 1.100,-’, de zinsnede
‘oebehorende’wordt vervangen door ‘
toebehorende’.
Het hof is van oordeel dat de steller van de tenlastelegging, mede gelet op de nadere omschrijving van de tenlastelegging, kennelijk abusievelijk het euroteken niet heeft opgenomen voor de cijfers ‘2006’ in de tenlastelegging van het onder 6 in de zaak 15.
Het hof leest het onder 6 in zaak 15 tenlastegelegde en bewezenverklaarde verbeterd, in dier voege dat na de zinsnede "
(…) een geldbedrag van in totaal,", wordt ingelezen:
€ 2.006.
Aangezien de aard en de ernst van de tenlastelegging en het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast door voornoemde misslagen, behoeft deze verbeterde lezing van de tenlastelegging en bewezenverklaring niet tot vernietiging van het vonnis te leiden. Door de verbeterde lezing is de verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof is van oordeel dat de bewijsvoering voorts de volgende aanvulling behoeft.
Het door de rechtbank op pagina 18 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel XV., proces-verbaal aangifte van [benadeelde 3] , wordt aangevuld met:
'Op 2 september 2018 ging ik internetbankieren. Toen ik ingelogd zat vielen mij een aantal vreemde afschrijvingen op. Het zou gaan om een bedrag van 9,95 en 2,00 euro gepind in België. En een bedrag van 500 euro gepind bij de ABN Amro bank aan [adres 9] . Ik pakte mijn tasje waar mijn andere bankpas in zou moeten zitten. Ik keek in mijn portemonnee en zag dat andere bankpasje niet meer in de portemonnee zat.
Het door de rechtbank op pagina 24 van het vonnis opgenomen bewijsmiddel XXXI., proces-verbaal van bevindingen, wordt aangevuld met:
15 november 2018 te 10.38.08 uur
Als aangever aan de beurt is bij de kassa, blijkt dat de onbekende vrouw achter aangever in de rij staat. [verdachte] komt vanaf de servicebalie naar de kassa gelopen via de achterzijde van de kassa.
15 november 2018 te 10.38.58 uur
Op het moment dat aangever zijn pincode intoetst, staat [verdachte] achter hem en ziet op deze manier waarschijnlijk de pincode van aangever.
15 november 2018 te 10.39.46 uur
Nadat aangever zijn boodschappen betaald heeft, loopt [verdachte] weer weg bij de kassa.
Het hof vervangt de inhoud van het door de politierechter opgenomen bewijsmiddel XXXXXXI ‘het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, (pg. 1371 t/m 1377)’ op pagina 32 en 33 van het vonnis door:

Pagina’s 1371-1372 procesdossier

Uit onderzoek van de tapgesprekken bleek dat er gedurende de getapte periode op
5 en 6 december 2018 gesprekken over de taplijn TA004 werden gevoerd die gezien
de inhoud, de datum/tijd en of locatie overeenkwamen met de gekwalificeerde
diefstal gepleegd op 5 december 2018 bij de Aldi aan het palletplein te Tilburg.

Pagina’s 1372 en 1375 procesdossier

TA004 sessienummer 884
Beller: [telefoonnummer 1] Datum: 05-12-2018 10:45:40 Gebelde: [telefoonnummer 2]
5 december 2018 te 10.45.40 uur NNM 7190 burn NNV 8281
Locatie beller mast [adres 1] .
V: Wat is er?
M: Is er iemand binnen?
V: Zo... een oude vrouw en die andere.
M: Is goed., maar die .. (ntv) bij de kassa is met autootje . als ... (M valt weg)
V: Abba
M: heeft iets gekocht of?
V: Ik weet het niet. even kijken....ik denk het wel...
M: Heeft iets al gekocht
V: Ik denk het., hij is naar de andere kant gegaan., zo te zien heeft iets gekocht.
M: Is goed dan., kijk maar (bedoel, zoek maar) zoiets
V: 0, ja, ja, ja .. heb ik net goed gezien., heeft gekocht.... Er zijn niet zo veel..
M: Hier zijn de betere, binnen
V: Ja, er zijn twee a drie oudje
M: Is goed dan
V: Is goed., hang op..
Uit de verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] blijkt dat de
telefoon tijdens dit gesprek aanstraalt op de mast [adres 1] .

Pagina’s 1373 en 1376 procesdossier

TA004 sessienummer 885
Beller: [telefoonnummer 2] Datum: 05-12-2018 10:51:02 Gebelde: [telefoonnummer 1]
5 december2018 te 10.51.02 NNM 7I90 wgd NNV 8281
Locatie mast gebelde; [adres 1] .
M: Ja?
V: Kom naar binnen.

Pagina’s 1373 en 1377 procesdossier

TA004 sessienummer 911
Beller: [telefoonnummer 1] Datum: 06-12-2018 10:16:48 Gebelde: [telefoonnummer 3] december 2018 te 10.16.48 uur NNM 7I90 BUM NNV 8281
Locatie mast beller [adres 2]
Nnman vraagt hoe het gaat.
NNvrouw zegt [ntv] [pingeluiden]....
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de bewijsmiddelen zoals hierna weergegeven.
Zaak 1 (feit 1 in het procesdossier)
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2018 (pg. 362) voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 1]:
Ik had telefonisch contact met [betrokkene 1] . Mevrouw [betrokkene 1] is de dochter van aangeefster [benadeelde 4] . Mevrouw [betrokkene 1] vertelde mij dat het bankrekeningnummer van de betaalrekening van haar moeder het volgende betrof: [rekeningnummer]
- Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden pintransactie Rabobank d.d. 29 augustus 2018 (pg. 364) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 1]:
Ik was belast met het uitkijken van de camerabeelden van de pintransactie bij de Rabobank aan [adres 3] .
Ik zag dat de volgende tijdstippen en handelingen werden weergegeven:
25-08-2018 11:56:17 uur. TR Begin EMV REK [rekeningnummer]
25-08-2018 11:56:22 uur: Saldo opvragen
25-08-2018 11:56:29 uur: Resultaat verstuurd
25-08-2018 11:56:36 uur: Geldopname, gekozen bedrag EUR 1.250,00
De pintransactie werden uitgevoerd door een vrouw met een blanke huidskleur, normaal postuur en lang blond haar. De vrouw was gekleed in een zwarte trui met een zilver/grijze tekst opdruk: ‘NOIR’ en een witte broek. De vrouw droeg een zwart met roze pet met de tekst: ‘Style’ op de voorzijde en bloemetjes op de cap, witte sneakers en had een zwart schoudertasje om met een witte draagband.
Gedurende de pintransactie had de vrouw een zwarte mobiele telefoon vast in haar linkerhand en die zij voor haar mond hield. Ik zag dat de vrouw handelingen uitvoerde gelijkend op het intoetsen van toetsen op een pinautomaat.
- Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden ijssalon Matteo d.d. 3 september 2018 (pg. 367) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 1]:
Op 25 augustus 2018 omstreeks 11.12 uur is aangeefster op de beelden te zien. Om 11.14 uur is een blanke vrouw met lang blond haar te zien, gekleed in witte broek, zwarte trui, witte sneakers, een zwart met roze pet en een zwart schoudertasje met witte draagband. Zij kwam uit de richting van de naastgelegen supermarkt Lidl.
Ik zag dat de vrouw sterke gelijkenissen vertoonde met de vrouw op de camerabeelden van de pintransactie bij de Rabobank aan [adres 3] ,
- Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden gepoogde pintransactie Rabobank d.d. 14 september 2018 (pg. 369-370) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 1]:
Ik was belast met het uitkijken van de camerabeelden van de gepoogde pintransactie bij de Rabobank aan [adres 3]
Ik zag dat de volgende tijdstippen en handelingen werden weergegeven:25-08-2018 12:02:41 uur: TR begin EMV REK: [rekeningnummer]25-08-2018 12:02:42 uur: Geldopname, Gekozen bedrag EUR 3.400,0025-08-2018 12:02:45 uur: Gekozen bedrag boven limiet25-08-2018 12:02:48 uur: Resultaat verstuurd
Ik zag dat een man de pintransactie uitvoerde. De man had een blanke huidskleur en had een normaal postuur. De man was gekleed in een grijze trui met daarover een zwarte bodywarmer, een donkergrijze broek en zwarte sneakers. De man droeg een zwart met grijze pet met een tekst in witte letters op de voorzijde en een zwarte cap.Ik zag dat de man zijn gezicht met zijn linkerhand bedekte.
- Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden gepoogde pintransactie Rabobank d.d. 14 september 2018 (pg. 373-374) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 1]:
Ik was belast met het uitkijken van de camerabeelden van de gepoogde pintransactie bij de Rabobank aan [adres 4] .
Ik zag dat de volgende tijdstippen en handelingen werden weergegeven:25-08-2018 12:16:49 uur: TR begin EMV Rek [rekeningnummer]25-08-2018 12:18:59 uur: Saldo opvragen25-08-2018 12:19:06 uur: Resultaat verstuurd25-08-2018 12:19:15 uur: TR Einde
Ik zag dat een vrouw de pintransactie uitvoerde. Ik herkende de vrouw als zijnde de vrouw op de camerabeelden van de pintransactie bij de Rabobank aan de [adres 3] van 25 augustus 2018 om 11:56 uur, waarvan proces-verbaal is opgemaakt onder nummer 18.
Ik zag dat op het beeld opnieuw tijdstippen en handelingen werden weergegeven:25-08-2018 12:17:17 uur: EMV REK [rekeningnummer]28-08-2018 12:19:30 uur: Geldopname, gekozen bedrag EUR 2.000,00 (het hof gaat hierbij uit van een kennelijke verschrijving nu evident is dat dit 25-08-2018 moet zijn)
25-08-2018 12:19:33 uur: Gekozen bedrag te hoog25-08-2018 12:19:36 uur: Resultaat verstuurd25-08-2018 12:19:40 uur: Geldopname, gekozen bedrag EUR 2.000,0025-08-2018 12:19:43 uur: Gekozen bedrag te hoog
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2018 (pg. 428 t/m 435) voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 2]:
Op 16 oktober 2018 was ik, verbalisant [verbalisant 2] , belast met het onderzoek genaamd [naam] ZB4R018101, waar drie gekwalificeerde diefstallen werden gepleegd door mogelijk dezelfde verdachten.
Door de verdachten, een man en een vrouw, werd tijdens het betalen van boodschappen de pincode afgekeken. Later werden de aangeefsters naar huis gevolgd en werd er thuis middels een ‘babbeltruc’ hun pinpas ontvreemd, waarna binnen afzienbare tijd geld werd opgenomen of getracht werd op te nemen. Gezien de beelden van de (gepoogde) pintransacties zijn het zeer waarschijnlijk drie maal dezelfde man en vrouw.
Data en locaties van deze gekwalificeerde diefstallen:- Zaterdag 25 augustus 2018 tussen 11.15 uur en 11.45 uur aan [adres 5] ;- Vrijdag 31 augustus 2018 tussen 12.30 uur en 13.30 uur aan [adres 6] ;- Zaterdag 1 september 2018 tussen 10.30 uur en 11.00 uur aan [adres 7] .
Na het analyseren van de historische belgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 1] bleek dat dit telefoonnummer tijdens de gepleegde feiten telefoonmasten aanstraalde in de gebieden waar ook de gepleegde feiten waren gepleegd, dan wel waar gelukte en mislukte pintransacties waren geweest.
Daarnaast bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] rondom de ‘babbeltrucs’ en pintransacties veelvuldig contact had met twee andere telefoonnummers, namelijk [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] .
De telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] zijn bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) bevraagd. Uit dit onderzoek bleek dat alle drie nummers geregistreerd zijn als een prepaid kaart van Lebara (KPN) zonder tenaamstelling.
Op 25 augustus 2018 om 11.56.45 uur belt [telefoonnummer 1] uit met [telefoonnummer 4] waarbij de KPN- [nummer] mast in Oisterwijk werd aangestraald. In onderstaand overzicht is met de groene speldenknoppen [adres 3] weergegeven. Tevens is te zien dat dit binnen het gebied van bovengenoemde mast valt. Om 11.56 uur werd bij de Rabobank aan [adres 3] een bedrag gepind van € 1250,--.
Op 25 augustus 2018 om 12.18.30 uur werd [telefoonnummer 1] gebeld door [telefoonnummer 4] waarbij de KPN- [nummer] mast werd aangestraald. In onderstaand overzicht is met de groene speldenknop de Rabobank aan [adres 4] weergegeven. Tussen 12.16 uur en 12.19 uur werd hier getracht geld op te nemen. Te zien is dat de Rabobank binnen het gebied van de gebelde mast valt.
Zaak 3 (feit 3 in het procesdossier)
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2018 (pg. 608 t/m 611) voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 3]:
Ik kreeg het verzoek de camerabeelden te bekijken die door de ABN AMRO bank waren verstrekt van de pinautomaten aan [adres 9] . De beelden waren afkomstig van 3 camera’s. Op de alle drie de camera’s waren beelden te zien van 1 september 2018, tussen 11:02:19 en 11.03:20 uur. Ik zag op deze camerabeelden het volgende:
Camera 005, camera pinautomaat11:02:30 uur: Van rechts (gezien vanuit de camera) kwam een meisje aangelopen. Ambtshalve weet ik verbalisant dat dit de richting van het NS-plein is. Zij was gekleed in een roze trui, type sweater. Hier overheen droeg zij een grijze bodywarmer van nep bont. Zij droeg een pet en had lang blond haar wat onder de pet uitkwam. Het haar was in 2 vlechten gevlochten. Schuin over haar borst/buik was een witte riem zichtbaar, zoals een riem van een tas. Het meisje had een getinte huidskleur en donkere ogen.
11:02:45 uur: Het meisje voerde enkele handelingen met haar linkerhand uit en hield daarbij haar rechterhand gedeeltelijk voor de camera, waardoor haar gezicht maar voor een deel te zien was op dat moment11:03:04 uur: Het meisje haalde haar rechterhand voor de camera weg en ging verder met de handelingen met haar rechterhand te verrichten.11:03:11 uur: Tijdens de handelingen die ze verrichtte om te pinnen haalde ze meerdere keren haar linker hand over haar gezicht.11:03:18 uur: Het meisje was klaar met pinnen en liep naar rechts, weg van de camera en de pinautomaat in de zelfde richting als waaruit ze was gekomen. Dit is de richting van het NS-plein.
Camera 022, camera “buitenzijde deur/GEA”11:02:30 uur: Van uit de camera gezien kwam het meisje van onderaf aanlopen, uit de richting van het NS-plein. Van bovenaf was te zien dat, in aanvulling op de omschrijving bij camera 005, de pet zwart was met aan de bovenzijde groepjes witte kralen. Vanuit deze camerapositie was ook te zien dat de achterzijde van de bodywarmer gebreid was en grijs van kleur. Over haar rug was de riem van een witte tas zichtbaar, die ze schuin over haar rechterschouder droeg.
- Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, zijnde een rapport gelaat vergelijkend onderzoek d.d. 23 november 2018, ondertekend door [naam 3] , Operationeel Specialist Biometrie (pg. 625-626)
Op 31-10-2018 hebben wij van u het verzoek ontvangen om de door u aangeboden opsporingsafbeelding, met bestandsnaam ‘2l’, te vergelijken met de eveneens door u aangeboden referentie-afbeelding, met bestandsnaam ‘ [betrokkene 2] ’.Twee onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar beide afbeeldingen met elkaar vergeleken op basis van morfologische kenmerken.
De conclusie van het onderzoek luidt als volgt:Er zijn aanwijzingen dat het gelaat op de opsporingsafbeelding van dezelfde persoon is als het gelaat op de referentie-afbeelding.
-
De eigen waarneming van het hofdat de vrouw die te zien is op camera 5 (pagina 608) dezelfde vrouw is die afgebeeld staat op de foto, met bestandnaam 2l (pagina 626).
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2018 (pg. 428 t/m 435) voor zover inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 2]:
Op 16 oktober 2018 was ik, verbalisant [verbalisant 2] , belast met het onderzoek genaamd [naam] [nummer] , waar drie gekwalificeerde diefstallen werden gepleegd door mogelijk dezelfde verdachten.
Door de verdachten, een man en een vrouw, werd tijdens het betalen van boodschappen de pincode afgekeken. Later werden de aangeefsters naar huis gevolgd en werd er thuis middels een ‘babbeltruc’ hun pinpas ontvreemd, waarna binnen afzienbare tijd geld werd opgenomen of getracht werd op te nemen. Gezien de beelden van de (gepoogde) pintransacties zijn het zeer waarschijnlijk drie maal dezelfde man en vrouw.
Data en locaties van deze gekwalificeerde diefstallen:- Zaterdag 25 augustus 2018 tussen 11.15 uur en 11.45 uur aan [adres 5] ;- Vrijdag 31 augustus 2018 tussen 12.30 uur en 13.30 uur aan [adres 6] ;- Zaterdag 1 september 2018 tussen 10.30 uur en 11.00 uur aan [adres 7] .
Op onderstaand overzicht is te zien dat er op 1 september 2018 tussen 10.00 uur en 12.30 uur regelmatig telefonisch contact is tussen het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en de telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] .
Op 1 september 2018 10.01.00 uur werd [telefoonnummer 1] gebeld door [telefoonnummer 4] waarbij de [nummer] -mast werd aangestraald. Op onderstaand overzicht is met de groene speldenknop de Jumbo aan [adres 8] weergegeven waar de aangeefster haar boodschappen had gedaan. Te zien is dat de Jumbo binnen het gebied valt van de gebelde mast.
Op onderstaand overzicht is met de groene speldenknop de ABN AMRO bank aan [adres 9] weergegeven. Hier werd op 1 september 2018 om 11.03 uur een bedrag van € 500,- gepind.Op 1 september 2018 om 11.08.01 belde [telefoonnummer 1] met [telefoonnummer 4] en om 11.09.24 uur werd [telefoonnummer 4] gebeld door [telefoonnummer 5] waarbij de [nummer] -mast werd aangestraald. Te zien is dat de ABN AMRO bank binnen de gebelde mast valt.
Zaak 5 (feit 5 in het procesdossier)
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2018 (pg. 728) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 4]:
Naar aanleiding van een diefstal van een pinpas, gepleegd op 8 augustus
2018, heb ik, de camerabeelden uitgekeken van de Rabobank, gevestigd aan [adres 10] . Met de weggenomen pinpas was een geldbedrag van 1250 euro gepind.
Op 08 augustus 2018 omstreeks 11.20 uur zag ik een vrouw met een geschatte leeftijd van circa 20/30 jaar, gekleed in een zwart/wit gestreept vest, lichtkleurig petje en zwarte broek/ zwarte schoenen lopen kennelijk in de richting van de pinautomaat. Ik zag dat deze vrouw op enkele meters afstand gevolgd werd door een andere vrouw, die gekleed was in een beigekleurig jas/broek en lichtkleurig petje.
Zaak 9 (feit 9 in het dossier)
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2018 (pg. 1027) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 5]:
Gesprek met sessienummer 389:
21 november 2018 te 11.07.19 uur. NNman [telefoonnummer 1] belt uit met Nnvrouw [telefoonnummer 7]
Locatie beller: [adres 12]
Zaak 13 (feit 13 in het dossier)
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2018 (pg. 1236-1237) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 6]:
Ik bekeek de camerabeelden afkomstig van de ING-bank aan [adres 11] .
De beelden zijn van 10 augustus 2018.
Tijd 12.58.16 uur:
De verdachte vrouw komt aanlopen richting de pinautomaat van de ING. De verdachte heeft een normaal postuur, getinte huidkleur en heeft een lichte grijze/blauwe broek aan met witte sportschoenen en een lichte jas. Zij heeft donker half lang haar gedragen in een paardenstraat met flinke blonde uitgroei, waarvan de staart licht kleurt. Zij draagt een zwarte schoudertas met witte hengsel, een sjaal om haar nek, met de kleuren breed gestreept in, wit, zwarte en roze en een donkere zonnebril.
Tijd: 12.59.52 uur: Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte iets uit
haar schoudertas pakt met haar linkerhand en dit voorwerp naar haar linkeroor brengt. Ik zie dat de verdachte vrouw een oranje pas in haar rechterhand heeft en naar de pinautomaat loopt.
Tijd 13.00.04 uur: Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte vrouw het voorwerp in haar tas stopt en de pas in de pinautomaat stopt.
Tijd 13.01.02 uur: Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte vrouw wegloopt bij het pinapparaat, rechtsaf gaat en het beeld uitloopt.
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2018 (pg. 1241-1242) voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als
relaas verbalisant [verbalisant 6]:
Ik bekeek de camerabeelden afkomstig van de Rabobank [plaats] .
De beelden zijn van 10 augustus 2018.
Beeld 1:
Tijd 12.33.47 uur: Op de camerabeelden is te zien dat er een vrouw in beeld komt met donker haar, licht blonde uitgroei en een paardentaart die blond van kleur is.
Tijd 12.35.58 uur: Op de camerabeelden is te zien dat de vrouw een lichte jas draagt.
Beeld 2:
Op de camerabeelden is te zien dat er en vrouw naar de pinautomaat loopt en een
oranje pas in haar hand heeft.
Ik kan de vrouw in het geheel zien en herken de vrouw van de camerabeelden van de
pintransacties bij de ING-bank in [plaats] op dezelfde dag. Ik herken de vrouw aan haar kleding, tas en haardracht. Deze is precies hetzelfde als de beelden van de ING-bank.
De vrouw heeft een sjaal om die dik gestreept is met de kleuren, rood/roze, zwart en wit, een lichtgrijze/blauwe spijkerbroek en witte gympen. Zij draagt een zwarte schoudertas met witte hengsels en een dronkere zonnebril.
Aanvulling bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat het niet uitgesloten kan worden dat niet de verdachte, maar een ander de telefoon van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde diefstallen heeft gebruikt. De verklaring van de verdachte dat hij niet de enige was die van de telefoon gebruik maakte en de telefoon geregeld uitleende, vindt bevestiging in de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] afgelegde ten overstaan van de raadsheer-commissaris, aldus de raadsman. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de voornoemde getuigenverklaringen eveneens bevestigen dat de verdachte niet de manspersoon is die betrokken was bij het plegen van de diefstallen. Voorts verwijst de raadsman in zijn pleitnota naar diverse gesprekken, waaruit, volgens de verdediging, eveneens zou blijken dat ook anderen dan de verdachte gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen, overweegt het hof dienaangaande als volgt.
De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de tenlastegelegde diefstallen. De verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bij hem in gebruik is geweest. Ook heeft hij toen verklaard dat hij zijn telefoon regelmatig, ook voor een langere periode, uitleende aan familieleden en dat het daarom mogelijk is dat een van hen de strafbare feiten heeft gepleegd. Nadat de verdachte in dat verband tijdens de terechtzitting in eerste aanleg hieromtrent nader is bevraagd, kon hij de gestelde vragen niet goed beantwoorden en heeft hij geen namen willen verstrekken van de familieleden aan wie hij de telefoon zou hebben uitgeleend.
Het hof neemt het volgende in overweging. De verdachte is gedurende het onderzoek naar de feiten die in het dossier worden aangeduid als ‘feit 7’ (pleegdatum 15 november 2018 te Heteren), ‘feit 9’ (pleegdatum 21 november 2018 te [plaats] ) en ‘feit 10’ (pleegdatum 6 december 2018 te [plaats] ) door verbalisanten herkend op de camerabeelden van de supermarkten alwaar de slachtoffers boodschappen hadden gedaan voordat hun pinpassen werden weggenomen. Ten aanzien van deze feiten blijkt uit de zendmastgegevens dat dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] tijdens, kort voor en/of na de diefstal van de betreffende bankpassen en het daaropvolgende pinnen aanstraalt op een zendmast die het dekkingsgebied van het plaats delict bestrijkt, of daar althans zeer nabijgelegen is. Ten aanzien van het feit dat in het dossier wordt aangeduid als ‘feit 10’ wordt de verdachte herkend op de camerabeelden van de ABN AMBO bank te [plaats] als degene die de pintransactie met gestolen pinpas uitvoert. Bovendien blijkt uit de tap dat op 6 december 2018 om 13.50 uur een gesprek plaatsvindt tussen [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 6] waarbij het in dat gesprek gaat over [betrokkene 4] , dat hij goed heeft gegeten en dat zij elkaar thuis spreken. Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] straalt op dat moment aan op een zendmast in [plaats] . Uit het dossier blijkt dat de verdachte een zoontje heeft die [betrokkene 4] heet. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de verdachte op dat moment de gebruiker was van de betreffende telefoon.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat uit het proces-verbaal van observatie blijkt dat de verdachte op 23 november 2018 samen met medeverdachte [betrokkene 2] en (naar later blijkt:) [betrokkene 2] met de auto naar [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] is gereden. Uit de zendmastgegevens werd gezien dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] nagenoeg dezelfde route aflegde als de verdachte.
Gelet op het voorgaande alsmede uit de inhoud van de tapgesprekken, acht het hof de verklaring van de verdachte niet aannemelijk. Het hof acht daarbij voorts van belang dat de verdachte niet onmiddellijk na zijn aanhouding bij de politie heeft verklaard dat hij zijn telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] geregeld heeft uitgeleend aan verschillende personen en dat een van hen mogelijk de strafbare feiten heeft gepleegd,
en dat hij pas na lange tijd, terwijl hij zich al die tijd in voorlopige hechtenis bevond, heeft verklaard dat hij zijn telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] geregeld heeft uitgeleend.
Met de rechtbank acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte in een periode van ruim vijf maanden zijn telefoon telkens gedurende langere periodes aan anderen heeft uitgeleend, precies op de dagen dat de bewezenverklaarde diefstallen hebben plaatsgevonden.
Voor zover er al een sprake is van een overdacht van de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan [betrokkene 5] , gaat het hof ervan uit, mede gelet op het voorgaande en de verklaring van [betrokkene 2] , dat dit heeft plaatsgevonden na 6 december 2018. Door de raadsheer-commissaris is immers aan de getuige voorgehouden dat uit het vonnis blijkt dat zij in de periode 20 juli 2019 tot en met 6 december 2018 zes keer een pinpas heeft weggenomen, en dat dat telkens is geweest met een of meer anderen. Op de vraag van de raadsheer-commissaris wanneer de telefoon van de verdachte via haar of [betrokkene 6] aan [betrokkene 5] is overgegaan, verklaart zij dat dit was aan het einde van de periode, de laatste dag, zo’n vier jaar geleden (
opmerking hof: de tenlastegelegde periode 20 juli 2019 tot en met 6 december 2018).De inhoud van de tapgesprekken waar de raadsman naar verwijst, evenals de andere tapgesprekken in het dossier, bieden bovendien geen aanknopingspunten voor de stelling dat [betrokkene 5] de gebruiker was van de telefoon van de verdachte met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in de periode, en in het bijzonder op de dagen, dat de tenlastegelegde diefstallen hebben plaatsgevonden.
Het hof gaat er op grond van het voorgaande van uit dat de verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in de tenlastegelegde periode (in ieder geval tot en met 6 december 2018). Het hof gaat evenals de rechtbank ervan uit dat de verdachte ook degene is geweest, die op de momenten dat de strafbare feiten werden gepleegd, van dit nummer gebruik maakte.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen die langer is dan de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het strafdoel van preventie een optelling van een aantal maanden per feit op enig moment niet rechtvaardigt. De raadsman heeft verzocht om de omstandigheid dat de verdachte na afloop van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet is teruggekeerd in de penitentiaire inrichting niet ten nadele van de verdachte mee te wegen in de strafmaat. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte de tijd die hij in voorlopige hechtenis verbleef als zwaar heeft ervaren, mede gelet op het feit dat hij in detentie zwaar is mishandeld waarbij (al) zijn tanden uit zijn mond zijn geslagen en omdat hij vader is geworden gedurende zijn detentie maar door deze detentie de eerste fase van het leven van zijn kind niet heeft kunnen meemaken.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende. De verdachte heeft zich samen met een (of meer) ander(en) schuldig gemaakt aan elf diefstallen van een bankpas/pinpas, waarna aanzienlijke geldbedragen zijn gepind met de buitgemaakte pinpassen en de afgekeken pincodes, tot een bedrag van in totaal € 10.888,50. De verdachte ging bij de (gekwalificeerde) diefstallen gestructureerd en gewiekst te werk, waarbij er een taakverdeling was tussen de verdachten die betrokken waren bij het afkijken van de pincode en bij de latere diefstal van het geld, het daadwerkelijke pinnen. Als slachtoffers werden op hoge leeftijd zijnde personen, behorend tot een bijzonder kwetsbare doelgroep, uitgekozen. Zij vormden kennelijk voor de verdachte en de medeverdachte(n) een gemakkelijk doelwit als zij bezig waren met het doen van de dagelijks boodschappen. Verdachte en zijn mededader(s) wisten op een slinkse wijze vervolgens de bankpas te stelen en de bijbehorende pincode te ontfutselen, veelal zonder dat de slachtoffers iets in de gaten hadden. Hierbij werd gebruik gemaakt van afleidingsmanoeuvres en zogenaamde babbeltrucs. Een aantal keren zijn de slachtoffers zelfs tot in hun woning gevolgd en hebben verdachte en zijn mededader(s) misbruik gemaakt van de goedgelovigheid en behulpzaamheid van deze kwetsbare ouderen. Dit alles met het doel om de bankrekeningen van de slachtoffers zoveel mogelijk te plunderen. Zij schroomden niet om deze personen bedragen van 504,50 euro oplopend tot 3180,- euro afhandig te maken uit louter winstbejag. Ook hebben zij zich middels de gestolen bankpas en afgekeken pincode de toegang tot de rekening van het slachtoffer [benadeelde 4] verschaft om aldaar het geld van de spaarrekening op de lopende rekening te plaatsen en de dag limiet op de pinpas te verhogen. Het is slechts aan het snelle optreden van de bankmedewerker te danken, die de rekening inmiddels had geblokkeerd, dat niet meer geld is buitgemaakt. De slachtoffers hebben als gevolg van de gestolen bankpassen niet alleen financieel nadeel geleden, maar ook is inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Hun gevoel van veiligheid, dat men bij uitstek in en rond de eigen woning moet kunnen ervaren, maar ook tijdens het boodschappen doen, is daardoor aangetast. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
De feiten zijn gepleegd in een relatief korte periode en in diverse plaatsen in Nederland. Dat duidt erop dat de verdachte structureel te werk ging. Dat sprake is van een professionele werkwijze blijkt uit de nauwe samenwerking met (een) ander(en), het feit dat bijna niemand van de slachtoffers iets van het wegnemen van de bankpas heeft gemerkt en de keuze voor de (hoog)bejaarde slachtoffers. Het heeft bij deze kwetsbare personen, die juist bescherming behoeven, ernstige gevoelens van angst, onveiligheid en onrust veroorzaakt.
Reeds vanwege de ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Deze veroordeling uit 2015, die ook heeft geleid tot een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, heeft de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Voor het bepalen van de straf heeft het hof voorts gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Voor het aan het bewezenverklaarde verwante feit ‘zakkenrollerij’ nemen deze oriëntatiepunten, afhankelijk van de mate van recidive, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 of 4 maanden per feit tot uitgangspunt.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheid dat de verdachte eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld, alsmede hetgeen het hof als uitgangspunt neemt zoals hiervoor overwogen, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt van aanzienlijke duur.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts gelet op de rapporten van de Reclassering Nederland van 7 april 2020 en 26 augustus 2020. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
In strafverzwarende zin heeft het hof voorts nog rekening gehouden met het volgende.
Het hof neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt en op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van enig berouw. Voorts heeft het hof in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij iedere verantwoordelijkheid voor zijn handelen uit de weg gaat.
Nu sprake is van een professionele, brutale en doortrapte wijze van zakkenrollerij en diefstal op grote schaal, en gelet op de impact die dit heeft voor de (hoog)bejaarde slachtoffers, kan het hof niet anders dan een aanzienlijke gevangenisstraf opleggen zoals hieronder vermeld, zowel ter vergelding als ter bescherming van de (kwetsbaren in de) maatschappij.
Al het vorenstaande afwegende is het hof, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, in beginsel van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden is.
Het hof zal derhalve, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur opleggen dan door de rechtbank is opgelegd, nu het hof van oordeel is dat een andere straf of een gevangenisstraf voor een kortere duur de ernst en aard van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Het hof ziet geen aanleiding voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, nu de verdachte zich heeft onttrokken aan de verdere berechting en daardoor en daarmee er geen blijk van heeft gegeven een andere wending aan zijn leven te willen geven.
In hetgeen de verdediging naar voren hebben gebracht, ziet het hof geen aanleiding de straf anders te bepalen.
Schending redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke betrokkene recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een betrokkene langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft tevens in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 6 oktober 2020. Het einde van de termijn stelt het hof op 31 mei 2023, de datum waarop het hof arrest zal wijzen. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus ruim twee jaar en ruim zeven maanden, waarmee arrest wordt gewezen na het verstrijken van voornoemde tweejaarstermijn. Derhalve is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ruim zeven maanden, welk tijdsverloop niet aan de verdachte valt te wijten.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn derhalve ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf met vijf maanden zal worden verminderd.
Het hof komt tot de slotsom dat, alles afwegend, verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden.
Voorlopige hechtenis
Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting d.d. 9 februari 2022 bij pleitnota verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 mei 2023, wordt op verzoek van de raadsman de door hem in hoger beroep d.d. 9 februari 2022 overgelegde pleitnota, als herhaald en ingelast beschouwd.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting d.d. 17 mei 2023 gepersisteerd bij het requisitoir en repliek zoals uiteengezet op de terechtzitting van 9 februari 2022 en zich daarmee op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat zij tot bevestiging van het vonnis heeft geconcludeerd. De ernstige bezwaren en de gronden die tot het laatst verleende bevel tot verlenging van de gevangenhouding hebben geleid zijn nog onverkort aanwezig, aldus de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft verder aangevoerd dat de omstandigheid dat de verdachte aan het einde van de schorsing van de voorlopige hechtenis op 4 mei 2020 niet is teruggekeerd naar de penitentiaire inrichting, maar sindsdien is ontvlucht, eveneens als contra-indicatie voor het opheffen van de voorlopige hechtenis geldt.
Het hof is van oordeel, dat, gelet op de duur van de gevangenisstraf die aan de verdachte zal worden opgelegd, opheffing van de voorlopige hechtenis niet aan de orde is. Daarmee wordt het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op grond van het bepaalde in artikel 67a, derde lid, Sv afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 56, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van de rechtbank ter zake van het cumulatief tenlastegelegde feit 5, voor zover betrekking hebbende op de incidenten die in het dossier zijn aangemerkt als feit
4 en 14, en van feit 6, voor zover betrekking hebbende op de incidenten die in het dossier zijn aangemerkt als feit 4 en 14.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
43 (drieënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 31 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.F. Dekking en mr. O.A.J.M. Lavrijssen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.