ECLI:NL:GHSHE:2023:2123

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
20-002364-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. O.A.J.M. Lavrijssen
  • mr. N.J.L.M. Tuijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een geldbedrag van € 10.200,00

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van schuldwitwassen van een geldbedrag van € 10.200,00. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. De zaak kwam aan het licht toen de verdachte op 29 september 2020 werd aangehouden op Eindhoven Airport met een aanzienlijk geldbedrag. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 1 week opgelegd, maar het hof oordeelde dat deze straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, en dat hij niet in staat was een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het geld. De verdachte had verklaard dat hij het geld had verkregen uit de verkoop van een auto, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet geloofwaardig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een zwaardere straf, rekening houdend met de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie. Daarnaast heeft het hof beslist over de teruggave van in beslag genomen goederen en geldbedragen, waarbij een deel van het geld verbeurd is verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002364-22
Uitspraak : 29 juni 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-251669-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘schuldwitwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Voorts is beslist tot verbeurdverklaring van de volgende inbeslaggenomen geldbedragen: € 9.800,00, € 400,00 en € 10,00.
Daarnaast heeft de politierechter de teruggave gelast van de volgende inbeslaggenomen goederen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon (de verdachte): één horloge, een ‘munteenheid Zwitserse frank’ en drie Gsm’s.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen, met inbegrip van de beslissing op de inbeslaggenomen goederen.
Namens de verdachte is integrale vrijspraak bepleit. Daarnaast is verzocht om te beslissen tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2020 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier bij de securitycheck) in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van
€ 10.200,00, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren, en/of voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf, en/of
- een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van
€ 10.200,00, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 september 2020 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier bij de securitycheck) in de gemeente Eindhoven, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van € 10.200,00, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep primair integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag, – kort gezegd – inhoudende dat de verdachte autohandelaar is en dat hij het geldbedrag voorhanden heeft gehad in verband met de opbrengst van de verkoop van een auto van het merk BMW.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de desbetreffende voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat de voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen, blijkt het navolgende.
Op dinsdag 29 september 2020, omstreeks 12:30 uur, kregen de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee te Eindhoven, de melding van de meldkamer dat er een passagier (de verdachte) was aangetroffen bij de securitycheck met groot geldbedrag. De verdachte werd door voornoemde medewerkers gevraagd om al het geld wat hij met zich meedroeg te tonen. Na telling is naar voren gekomen dat het een totaalbedrag van € 10.210,00 betrof, bestaande uit 49 coupures van € 200,00, 8 coupures van € 50,00 en 1 coupure van € 10,00 (proces-verbaal KVI pagina’s 91 tot en met 94, volgnummers 01, 02 en 03). Daarnaast troffen zij in de tas die de verdachte bij zich droeg twee extra telefoons aan: een Iphone 6 en een ouder type Nokia, die eveneens in beslag zijn genomen (proces-verbaal KVI pagina’s 86 tot en met 89, volgnummers 04 en 05).
Deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Immers, veel vormen van criminaliteit gaan gepaard met het bezit van grote hoeveelheden contant geld en het is voorts een feit van algemene bekendheid dat criminele (drugs)transacties met dergelijke coupures/biljetten plegen te worden afgewikkeld. Bovendien brengt het fysiek vervoeren van grote hoeveelheden contant geld een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft de volgende verklaringen afgelegd. De verdachte heeft blijkens een proces-verbaal van verhoor d.d. 29 september 2020 verklaard dat hij in Nederland was om een auto te kopen en dat hij zijn oom heeft bezocht in [plaatsnaam] . Hij werkt daarvoor samen met zijn neef, die een eigen bedrijf heeft genaamd ‘ [bedrijf 1] ’. Bij het tweede verhoor van de verdachte heeft hij verklaard dat hij en zijn neef een BMW hebben verkocht in Italië en dat hij dit geld (het hof begrijpt: de verkoopopbrengst of een deel hiervan) contant heeft meegenomen naar Nederland. Hij verklaarde voorts niet mét zijn oom (genaamd [betrokkene 1] ) een auto te gaan kopen, maar voor deze oom een auto te gaan kopen. Het contact met deze oom liep via Facebook Messenger.
Kennelijk ter (nadere) adstructie voor de herkomst van het geldbedrag heeft de verdachte in oktober en december 2020 nadere stukken overgelegd. Daaruit blijkt, voor zover in dit verband relevant, het volgende. De eigenaresse van het autobedrijf [bedrijf 2] genaamd [betrokkene 2] , heeft volgens een door de verdachte verstrekt document € 10.000,00 aan de verdachte overhandigd ten behoeve van de aankoop van een auto in Nederland. Uit een verstrekt bankafschrift van het bedrijf [bedrijf 2] blijkt voorts dat op 5 augustus 2020 (met als begunstigde ‘ [bedrijf 2] ’) per bank een bedrag van
€ 13.600,00 is overgemaakt met als beschrijving ‘aankoop BMW [kenteken] [betrokkene 3] ’.
Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogt onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt. De door de verdachte afgelegde verklaring blijkt immers niet verifieerbaar te zijn nu door de verdediging niet aannemelijk is gemaakt dat het door de verdachte genoemde bedrijf ‘ [bedrijf 1] ’ een daadwerkelijk bestaand bedrijf betreft. Daarnaast worden de persoon [betrokkene 2] en het bedrijf [bedrijf 2] in de verhoren van de verdachte bij de Koninklijke Marechaussee niet genoemd. Kennelijk zijn de desbetreffende nadere stukken bedoeld om een verklaring te geven voor de herkomst van het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van € 10.200,00. De van deze stukken deel uitmakende verklaring van [betrokkene 2] houdt echter in dat aan de verdachte een geldbedrag ter beschikking is gesteld ten behoeve van de aankoop van een auto, hetgeen iets wezenlijk anders is dan de verdachte in zijn tweede verhoor heeft verklaard, te weten dat het bedrag de opbrengst was van een reeds verkochte auto. Ook van voormeld bankafschrift ziet het hof niet in hoe dit de verklaring van de verdachte voor de herkomst van het geld ondersteunt. De verdachte heeft nadien ook nagelaten om een nadere toelichting te geven op de stukken met betrekking tot [betrokkene 2] of anderszins nadere uitleg te geven over de herkomst van het geldbedrag. Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft ook onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geldbedrag te geven. Daarbij is met name van belang dat de door hem in zijn tweede verhoor gegeven verklaring voor de herkomst in wezen wordt weersproken door de inhoud van de overgelegde verklaring van [betrokkene 2] . Derhalve kan het niet anders zijn dan dat het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 10.200,00 onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist. Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. In het bijzonder biedt het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het bewezenverklaarde geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf van de verdachte. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 29 september 2020 schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van in totaal € 10.200,00. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf voorts acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt ter zake van fraude bij een geldbedrag ter hoogte van € 10.000,00 tot € 70.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden of een taakstraf. Het hof zal dit oriëntatiepunt ook tot uitgangspunt nemen bij witwassen zoals bewezenverklaard. Een taakstraf acht het hof niet passend. Nu bewezen is verklaard dat de verdachte een geldbedrag van € 10.200,00 voorhanden heeft gehad, zal het hof voor wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf voorts aansluiting zoeken bij de ondergrens van dit oriëntatiepunt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld.
Ook overigens zijn geen strafverzwarende of strafmatigende feiten of omstandigheden aannemelijk geworden.
Alles afwegende, acht het hof passend en geboden om de verdachte te veroordelen tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 maanden.
Naar het oordeel van het hof kan aldus niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd of in eerste aanleg opgelegd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde - opleverende een zwaarder feit dan door de politierechter en de advocaat-generaal tot uitgangspunt is genomen - in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Schending redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in eerste aanleg nog het volgende.
De hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Deze termijn is naar het oordeel van het hof aangevangen op 29 september 2020, de dag waarop de verdachte is aangehouden en verhoord door de Koninklijke Marechaussee. Het hof stelt vast dat in de onderhavige strafzaak de termijn van berechting in eerste aanleg 2 jaar en ongeveer één week heeft geduurd. De redelijke termijn in die fase is daardoor met ongeveer één week overschreden.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een beperkte overschrijding, die in voldoende mate wordt gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. Immers, in hoger beroep is de zaak binnen negen maanden afgedaan, waardoor de procedures in eerste aanleg en hoger beroep tezamen niet meer dan vier jaar hebben belopen. Vanwege deze geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Beslag
Bij beschikking op het beklag omtrent in beslag genomen goederen ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van de raadkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
d.d. 12 juni 2023 is reeds de teruggave aan (destijds: klager, nu) de verdachte gelast van de volgende voorwerpen:
  • een Zwitserse Frank, goednummer PL2700-20-075505-4;
  • een horloge van het merk Audemars Piguet, goednummer PL2700-20-075505-5;
  • een mobiele telefoon van het merk Nokia, type 105, goednummer PL2700-20-075 505-6;
  • een mobiele telefoon van het merk Apple, type Iphone 6, goednummer PL2700-20-075505-7;
  • een mobiele telefoon van het merk Apple, type Iphone 11, goednummer PL2700-20-075505-8.
Het hof zal op voormelde voorwerpen daarom geen beslissing meer nemen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 10,00 met goednummer PL2700-20-075505-3 terug kan worden gegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten de verdachte.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van € 9.800,00 (goednummer PL2700-20-075505-1) en van € 400,00 (goednummer PL2700-20-075505-2), volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, zijn naar het oordeel van het hof vatbaar voor verbeurdverklaring. Het betreffen immers voorwerpen met betrekking tot welke het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een geldbedrag van € 9.800,00, goednummer PL2700-20-075505-1;
  • een geldbedrag van € 400,00, goednummer PL2700-20-075505-2.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 10,00, goednummer PL2700-20-075505-3.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 29 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N.J.L.M. Tuijn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.