ECLI:NL:GHSHE:2023:2119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.321.690_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de kantonrechter om de proceskosten van de bewindvoerder in rekening te brengen bij de rechthebbende. De bewindvoerder had verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij had gemaakt in het hoger beroep dat door de rechthebbende was ingesteld. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, wat de bewindvoerder niet kon accepteren. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en geoordeeld dat de bewindvoerder niet verplicht was om zich in de procedure te laten bijstaan door een advocaat. Het hof concludeerde dat de bewindvoerder niet in rechte de rechthebbende had vertegenwoordigd en dat de kosten van de bewindvoerder niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De bewindvoerder had weliswaar verweer gevoerd, maar dit rechtvaardigde niet dat de rechthebbende ook de kosten van de bewindvoerder zou moeten dragen. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 juni 2023
Zaaknummer: 200.321.690/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10136710 UE VERZ 22-4596
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder]gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. L.A.M. van den Eeden.
met betrekking tot
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2023, heeft de bewindvoerder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, zelf rechtdoende, te bepalen dat de door de bewindvoerder gemaakte proceskosten op vergoeding van welke kosten zij in eerste aanleg aanspraak maakte, zijnde een bedrag ad € 1561,17,- excl BTW, door [verweerster] moeten worden vergoed, alsook de kosten vallende op dit hoger beroep dienen door [verweerster] te worden vergoed althans vergoeding van de kosten van dit hoger beroep dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
2.2.
[verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2023. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [de bewindvoerder] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger bewindvoerderskantoor] en bijgestaan door mr. Van den Eeden.
2.3.1.
[verweerster] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier d.d. 31 januari 2023, met bijlagen
,van de zijde van [de bewindvoerder]

3.De feiten

3.1.
Bij beschikking van 13 augustus 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant over de goederen die [verweerster] toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [de bewindvoerder] als bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van dit hof van 2 juni 2022 heeft het hof – voor zover hier relevant – de beschikking van 13 augustus 2021 bekrachtigd. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de bewindvoerder om de proceskosten die zij heeft gemaakt vanwege het hoger beroep dat [verweerster] heeft ingesteld (zie 3.2) bij [verweerster] in rekening te mogen brengen, afgewezen.
4.2.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De bewindvoerder voert - samengevat - het volgende aan. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de bewindvoerder niet verplicht was om zich in de procedure bij te laten staan door een gemachtigde. Uit de brief van – naar het hof begrijpt – het hof van 19 november 2021 blijkt dat de bewindvoerder gehouden was zich bij te laten staan door een gemachtigde zijnde een advocaat. Daarnaast heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de aard van de procedure zich verzet tegen vergoeding van de proceskosten door [verweerster] . De bewindvoerder is op verzoek van [verweerster] tot bewindvoerder benoemd omdat [verweerster] niet in staat werd geacht haar belangen zelf te behartigen. Kennelijk is [verweerster] later van gedachten veranderd en is tegen de benoeming in hoger beroep gegaan. De bewindvoerder had zorgen over het verzoek van [verweerster] , nu [verweerster] haar woning verder ver onder de verkoopwaarde had verkocht en [verweerster] vervolgens verzocht om een familielid van de koper als bewindvoerder te benoemen. Het was noodzakelijk dat de bewindvoerder zich in de hoger beroepsprocedure zou stellen om zo goed mogelijk de financiële belangen van [verweerster] te waarborgen. De bewindvoerder maakt dan ook terecht aanspraak op de vergoeding van de kosten die zij juist ten behoeve van [verweerster] heeft gemaakt. Het zou onredelijk zijn indien een bewindvoerder in een dergelijk geval met de kosten van de procedure blijft zitten. In de jurisprudentie zijn situaties bekend waarin is geoordeeld dat werkzaamheden die buiten de normale werkzaamheden vielen, worden vergoed (ECLI:NL:GHARL:2020:4943). In de voornoemde uitspraak zijn daarnaast de proceskosten ten laste van de staat gebracht. De grondslag hiervan is dat de staat in de hoedanigheid van de kantonrechter een verzoek heeft afgewezen en omdat die afwijzing niet rechtmatig was, zijn de proceskosten ten laste van de staat gebracht. Indien het hof van oordeel is dat de kosten niet ten laste van [verweerster] mogen worden gebracht, dan dienen deze kosten dan ook ten laste van de staat te komen.
5.2.
[verweerster] heeft geen verweer gevoerd.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. De kantonrechter heeft terecht en op goede gronden, die gronden het hof na een eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld dat het verzoek van de bewindvoerder dient te worden afgewezen. In aanvulling op dit oordeel van de kantonrechter overweegt het hof als volgt.
5.4.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt zonder meer dat de bewindvoerder het beste voorheeft met [verweerster] en dat zij de belangen van [verweerster] in haar hoedanigheid van bewindvoerder zo goed mogelijk wil behartigen. Het hof twijfelt er dan ook niet aan dat vanuit die intentie de bewindvoerder de keuze heeft gemaakt om verweer te voeren in het door [verweerster] ingestelde hoger beroep tegen de beschikking waarbij de bewindvoerder als zodanig is benoemd. In die hoger beroepsprocedure heeft de bewindvoerder echter [verweerster] niet in rechte vertegenwoordigd. Weliswaar heeft de bewindvoerder verweer gevoerd omdat zij ervan overtuigd was dat dit in het belang van [verweerster] was, maar dat betekent niet dat zij formeel [verweerster] in rechte heeft vertegenwoordigd. [verweerster] heeft pro se, gemachtigd door een advocaat, hoger beroep in gesteld. Gelet hierop valt niet in te zien dat waar de bewindvoerder [verweerster] niet heeft vertegenwoordigd in die procedure, [verweerster] , naast de kosten van haar eigen raadsman, ook de proceskosten van de bewindvoerder zou dienen te voldoen.
De omstandigheid dat de bewindvoerder in die procedure verweer heeft gevoerd en zich heeft laten vertegenwoordigen door een advocaat, rechtvaardigt evenmin die conclusie. Anders dan bewindvoerder stelt, volgt uit de brief van het hof van 19 november 2021 niet dat zij verplicht was verweer te voeren en dat bijstand door een advocaat in deze procedure verplicht was. Het hof heeft de bewindvoerder in deze brief geïnformeerd dat alleen een advocaat een verweerschrift kan indienen. Het stond de bewindvoerder vrij om een informatieve brief naar het hof te sturen dan wel tijdens de mondelinge behandeling in persoon mondeling verweer te voeren. Voor deze handeling(en) is bijstand door een advocaat niet vereist. Dat de bewindvoerder deze brief kennelijk anders heeft geïnterpreteerd dan wel zich om haar moverende redenen desondanks heeft laten bijstaan door een advocaat, maakt niet dat het oordeel van de kantonrechter dat zij niet verplicht was zich in hoger beroep te laten bijstaan door een advocaat, onjuist was.
Evenmin slaagt het beroep van de bewindvoerder, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat de proceskosten vanwege uitzonderlijke omstandigheden dienen te worden vergoed. De door de bewindvoerder genoemde jurisprudentie ziet enerzijds op andere gevallen. Anderzijds kan in dit geval niet worden vastgesteld dat sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden dat dit een proceskostenvergoeding ten laste van [verweerster] rechtvaardigt. Voor zover de bewindvoerder onder verwijzing naar deze jurisprudentie heeft willen betogen dat de proceskosten van het onderhavige hoger beroep ten laste van de staat dienen te komen, wordt dit betoog niet gevolgd. Niet valt in te zien op welke grondslag een dergelijke beslissing moet worden gebaseerd, te meer nu niet valt in te zien dat van een onjuiste beslissing van de kantonrechter sprake is geweest. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter terecht het verzoek van de bewindvoerder heeft afgewezen waardoor van een proceskostenvergoeding, al dan niet ten laste van de staat, geen sprake kan zijn.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.6.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom - Van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.