ECLI:NL:GHSHE:2023:2116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.321.156_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie en zorgregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader en moeder met betrekking tot partneralimentatie en de zorgregeling voor hun kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Krijger, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2022, waarin de kinderalimentatie en de zorgregeling voor de kinderen zijn vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Ergec, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun huwelijk op 25 maart 2016 en de daaropvolgende echtscheiding op 10 maart 2020 gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun drie kinderen, die bij de moeder wonen. De vader heeft verzocht om een zorgregeling voor de kinderen, maar het hof heeft geoordeeld dat er momenteel geen zorgregeling kan worden vastgesteld voor de oudste twee kinderen, die zich uitdrukkelijk tegen contact met de vader hebben uitgesproken. Het hof heeft wel een raadsonderzoek gelast voor de zorgregeling met de jongste zoon, [minderjarige 3]. Daarnaast heeft het hof het verzoek van de moeder tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen, waarbij is bepaald dat de moeder de reeds geïnde bedragen moet terugbetalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof heeft een pro forma datum vastgesteld voor verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
afdeling familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.321.156/01
zaaknummer rechtbank : C/02/357788 / FA RK 19-2085
beschikking van de meervoudige kamer van 29 juni 2023
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Krijger te Goes,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
advocaat mr. F. Ergec te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 9 januari 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 oktober 2022.
2.2.
De moeder heeft op 8 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank d.d. 2 september 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de vader met bijlagen, ingekomen op 15 mei 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder met bijlagen, ingekomen op 16 maart 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de vader met bijlagen, ingekomen op 23 maart 2023.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hier gebruik van gemaakt en zijn op 22 mei 2023 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden en afzonderlijk van elkaar gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer het volgende staat vast.
3.2.
Partijen zijn op 25 maart 2016 in [plaats] gehuwd. Bij beschikking van 10 maart 2020 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 mei 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 (hierna: [minderjarige 2] ) en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 (hierna: [minderjarige 3] ),
(hierna samen ook: de kinderen).
3.4.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de moeder.
3.5.
De kinderen zijn op 3 januari 2019 onder toezicht gesteld van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd en per 3 juli 2022 geëindigd.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 september 2019, heeft de rechtbank op verzoek van de GI bepaald dat er geen begeleide dan wel onbegeleide omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze beslissing heeft dit hof bij beschikking van 26 maart 2020 bekrachtigd.
3.7.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 oktober 2019 is bij wege van voorlopige voorziening bepaald dat de vader aan de moeder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de kinderen voldoet van € 141,- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 10 oktober 2022 bepaald op € 151,- per kind per maand en de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de moeder (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 10 oktober 2022 op € 574,-.
Tussen de vader en [minderjarige 3] is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij – kort gezegd – [minderjarige 3] eenmaal per vier weken gedurende vier uren bij de vader verblijft, waarbij dit contactmoment wordt begeleid door [hulpverlening] , en dat zij daarnaast één keer per week met elkaar bellen.
Het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is afgewezen.
4.2.
De vader verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, doende wat de rechtbank had behoren te doen, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te bepalen dat de vader gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag om 17:00 uur tot zondagavond 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties de zorg draagt voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , dan wel een zodanige regeling te bepalen als het hof juist acht.
b. de door de vader ten behoeve van de minderjarige kinderen van partijen te betalen kinderalimentatie te bepalen op € 126,- per kind per maand, zulks bij wijze van vooruitbetaling door de vader aan de moeder te betalen en met ingang van de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde datum, en voorts;
c. de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, dan wel dit verzoek af te wijzen, zulks met vaststelling van de verplichting om hetgeen de moeder reeds op grond van de bestreden beschikking heeft geïncasseerd en nog zal incasseren – inclusief de op hem verhaalde inningskosten – aan de vader terug te betalen.
4.3.
De vader heeft in de brief van 15 mei 2023 zijn verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie gewijzigd/aangevuld, zodat het petitum ten aanzien van de kinderalimentatie komt te luiden:
b. de door de vader ten behoeve van de minderjarige kinderen van partijen te bepalen bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud voor 2022 te bepalen op € 119,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2023 op € 114,- per kind per maand, zulks bij wijze van vooruitbetaling door de vader aan de moeder te betalen en met ingang van de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde datum, zulks met vaststelling van de verplichting om hetgeen de moeder reeds op grond van de bestreden beschikking teveel heeft geïncasseerd en nog zal incasseren – inclusief de op hem verhaalde inningskosten – aan de vader terug te betalen.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek tot een zorgregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2]5.1. De vader voert – samengevat – het volgende aan. Er is geen enkel zicht op contactherstel met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel de vader zich kan voorstellen dat de situatie alleen al door tijdsverloop ingewikkeld is geworden, kan het niet zo zijn dat deze situatie dan maar wordt gelaten voor wat het is. De GI is er van uitgegaan dat de vader zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag jegens [minderjarige 2] en heeft de vader altijd zo behandeld. De zittingsvertegenwoordiger van de raad en de rechtbank zijn er vanuit gegaan dat wat de GI in de laatste rapportage heeft geschreven een correcte weergave is van de feiten, hetgeen niet het geval is. Daarbij waren er ten aanzien van de moeder ten tijde van het beschermingsonderzoek veel zorgen. De raad had de indruk dat de moeder kampte met depressieve klachten en er waren grote zorgen over het feit dat de moeder haar wantrouwen jegens de vader op de kinderen overbracht, met meer afstand van de vader naar de kinderen tot gevolg. Concreet is de vader van mening dat de raad gehouden is een diepgaand nader onderzoek te doen. De moeder dient mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, met het doel meer zicht te krijgen op haar handelen als opvoeder en haar beeld van de vader dat zij projecteert op de kinderen. Verder dient er zicht te komen op haar persoonlijke stabiliteit in relatie tot de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden door het ontbreken van contact met de vader duurzaam in hun ontwikkeling geschaad. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient dezelfde zorgregeling vastgesteld te worden als ten aanzien van [minderjarige 3] , zodat er een duidelijk kader is waarnaar moet worden toegewerkt.
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige 1] wordt dit jaar 18 jaar en [minderjarige 2] 16 jaar. Beide kinderen zijn zeer uitgesproken in hun mening om geen contact te hebben met de vader. De vader neemt wederom geen enkele verantwoordelijkheid en schuift alles af op vermeend falen van de raad en de GI. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben recht op rust en zijn heel uitgesproken geweest over de beschuldigingen naar de vader toe en hun wens om geen contact te hebben met de vader. Het is van belang dat de vader deze wens respecteert. Voordat er eventueel contactherstel kan komen willen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] excuses van de vader. Zolang die excuses er niet zijn kan de moeder [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet verplichten naar de vader te gaan. De moeder wil [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wel de ruimte geven en hen steunen als ze het gesprek aan willen gaan met de vader, maar de moeder vindt dit ook moeilijk. De moeder meent dat er eerst oprechte excuses van de vader dienen te komen voordat er een deur open kan gaan bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
5.3.
De raad adviseert het hof als volgt. Uit de samenvatting die de voorzitter heeft gegeven van de kindgesprekken met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] blijkt dat zij zich enerzijds uitdrukkelijk hebben uitgesproken tegen het vaststellen van een zorgregeling met de vader. In het verleden zijn er zonder resultaat diverse pogingen gedaan om het contact te herstellen. In het geval er een zorgregeling wordt vastgesteld is het maar de vraag of deze daadwerkelijk uitvoerbaar is. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn tienermeisjes in verband waarmee je je kan afvragen of het raadzaam is om ze te dwingen tot contact waartegen ze zoveel verzet laten zien. Het is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] van belang dat er duidelijkheid komt over het al dan niet vaststellen van een zorgregeling met de vader.
Anderzijds lijken [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wel voorzichtige openingen te geven voor contactherstel, al dan niet op termijn. Deze openingen zullen nu waarschijnlijk niet direct leiden tot contactherstel met de vader, maar deze openingen moeten wel worden onderzocht. Bijvoorbeeld of het mogelijk is om een gesprek tussen [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en de vader te organiseren. Het lijkt vooral moeder te zijn die bezwaren heeft tegen een dergelijk gesprek. Het is nodig dat de moeder achter een dergelijk gesprek kan staan en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hiervoor emotionele toestemming kan geven. Dit is ook een uitdrukkelijke opdracht aan de moeder.
Ondanks deze voorzichtige opening die [minderjarige 2] en [minderjarige 1] lijken te geven en die zeker moet worden onderzocht, adviseert de raad toch om gelet op de duidelijkheid die nu nodig is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een eindbeslissing te geven waarin nu geen zorgregeling wordt vastgesteld en geen (nader) raadsonderzoek te gelasten.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Het is zorgelijk dat er tijdens de ruim drie jaar durende ondertoezichtstelling geen resultaten zijn bereikt in het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Belemmerend lijkt daarbij te zijn dat het onduidelijk is en blijft wat er al dan niet is gebeurd rondom het gestelde grensoverschrijdend gedrag van de vader. Het staat vast dat er strafrechtelijk geen nader onderzoek is gedaan en geen vervolging is ingesteld. Het is echter niet duidelijk dat, en zo ja hoe, de noodzakelijke hulpverlening is ingezet. Weliswaar is er individuele hulpverlening voor [minderjarige 2] , maar er is geen sprake van hulpverlening op gezinsniveau.
De vader heeft laten zien niet altijd adequaat en passend bij de behoeftes van de kinderen te hebben gehandeld. Tegelijkertijd heeft het hof ook veel zorgen over de houding en rol van de moeder in dezen en de invloed die dat op de mogelijkheden tot contactherstel heeft. In de kindgesprekken hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , afzonderlijk van elkaar, nadrukkelijk kenbaar gemaakt op dit moment geen contact te willen met hun vader. Gelet op deze omstandigheden, de leeftijd van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en hun nadrukkelijke standpunt in dezen, is het thans niet in hun belang de raad te verzoeken (opnieuw) onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot contactherstel met de vader, nog los van het feit dat een dergelijk onderzoek ten aanzien van [minderjarige 1] en haar naderende meerderjarigheid naar alle waarschijnlijkheid geen toegevoegde waarde meer gaat hebben. Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal bekrachtigen. Het hof heeft de hoop dat deze beslissing rust zal geven en dat er in die rust op enig moment een opening zal ontstaan voor het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
Zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 3]
5.5.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft een minimumregeling vastgesteld, die de vader geen enkel reëel zicht op uitbreiding biedt. In het verleden had de vader eens per twee weken op zaterdag een contactmoment met [minderjarige 3] . Deze regeling is destijds met hulp van [begeleiding] tot stand gekomen. De moeder werkte onder protest mee aan deze regeling, maar weigerde de door [begeleiding] voorgestelde overnachting. Toen de kinderen onder toezicht werden gesteld, heeft de GI de zorgregeling direct stopgezet. De GI heeft destijds forse schade toegebracht aan de kinderen en de vader, door iedere vorm van contact te beletten. Het is uitsluitend aan de moed van [minderjarige 3] en de volharding van de vader te danken geweest dat het contact tussen hen is blijven bestaan. Er zijn geen contra-indicaties die aan onbegeleid zorgcontact tussen de vader en [minderjarige 3] in de weg staan. De vader evalueert ieder contactmoment na afloop met [hulpverlening] . Ook [minderjarige 3] moet aan [hulpverlening] , buiten aanwezigheid van de vader, een cijfer geven aan de contactmomenten. [minderjarige 3] geeft de contactmomenten meestal een 10 of een 10+.
heeft zelf de wens geuit om meer contact met de vader te hebben dan de huidige regeling biedt. Het had dan ook op de weg van de rechtbank gelegen om een doelregeling op te nemen, waarnaar – al dan niet met hulpverlening – dient te worden toegewerkt. Zonder een dergelijk kader zal de hulpverlening weinig anders kunnen doen dan de status quo handhaven of de zorgregeling met instemming van beide ouders gaan uitbreiden. Dat laatste zal, zo heeft het verleden uitgewezen, niet gebeuren nu de moeder hieraan niet wenst mee te werken.
5.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Er is op dit moment vier jaar verstreken sinds het eerste verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen. In die jaren is het niet mogelijk gebleken om de zorgregeling uit te breiden. Dat de vader dit niet schijnt te willen accepteren is exemplarisch voor zijn strubbelingen in de afgelopen jaren om medewerking te verlenen aan de bevoegde instanties. Een verdere uitbreiding kan niet aan de orde zijn en [minderjarige 3] heeft na al deze jaren ook behoefte aan duidelijkheid.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd kenbaar gemaakt dat het voor [minderjarige 3] als jongen van belang is dat hij contact heeft met zijn vader. De moeder stelt daar wel als voorwaarde aan dat dit contact in een veilige setting plaatsvindt, zoals nu onder begeleiding van [hulpverlening] het geval is. [hulpverlening] maakt rapportages van de contactmomenten tussen [minderjarige 3] en de vader. [hulpverlening] heeft geconcludeerd dat [minderjarige 3] het op dit moment niet aankan om de contactmomenten uit te breiden.
5.7.
De raad adviseert het hof als volgt. Het is te betreuren dat geen van beide ouders in deze procedures de verslagen van [hulpverlening] heeft overgelegd waaruit opgemaakt kan worden hoe de contactmomenten verlopen. Elke organisatie die belast is met de begeleiding van contactmomenten zal blijvend onderzoeken hoe de frequentie van de contactmomenten kan worden verhoogd en heeft doorgaans als doel om toe te werken naar onbegeleide contactmomenten. Nu deze verslagen niet zijn overgelegd kunnen de uiteenlopende visies van de ouders over het al dan niet uitbreiden van de contactmomenten niet worden geverifieerd. Gelet hierop kan de raad het hof niet adviseren over het verzoek van de vader. De raad adviseert het hof de raad opdracht te geven een (beperkt) onderzoek te doen naar de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 3] . In dit onderzoek kan de raad dan contact opnemen met [hulpverlening] , gesprekken voeren met in ieder geval beide ouders en vervolgens het hof adviseren welke zorgregeling in het belang van [minderjarige 3] wordt geacht.
5.8.
Het hof overweegt als volgt. [minderjarige 3] heeft sinds de scheiding van de ouders een andere positie dan [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Na de scheiding heeft [minderjarige 3] contact gehouden met de vader en heeft dat nog steeds. De ouders zijn echter niet in staat om met elkaar te communiceren over de contactmomenten tussen [minderjarige 3] en de vader, laat staan over het al dan niet uitbreiden van deze contactmomenten. De visies van de ouders staan haaks op elkaar: de moeder stelt dat geen enkele uitbreiding mogelijk is en dat de contactmomenten onder begeleiding dienen plaats te vinden, terwijl de vader stelt dat de contactmomenten goed verlopen en er geen contra-indicaties zijn voor uitbreiding en onbegeleid contact. Beide ouders hebben echter nagelaten om in deze procedure rapportages van de contactmomenten van [hulpverlening] te overleggen zodat de standpunten van partijen niet kunnen worden geverifieerd. Gelet hierop acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen op het voorliggende verzoek van de vader met betrekking tot de zorgregeling tussen hem en [minderjarige 3] . Het hof zal daarom de raad verzoeken een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 3] en hoe dient die regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
- is hulpverlening nodig? Zo ja, welke, ten behoeve van wie en met welk doel?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en advies te vermelden?
5.9.
Het hof zal de beslissing op het verzoek van de vader met betrekking tot de zorgregeling tussen hem en [minderjarige 3] vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad eerder een terugkoppeling aan het hof geven. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Kinderalimentatie
5.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader toegelicht dat hij de door de rechtbank berekende kinderalimentatie niet betwist, maar dat hij enkel opkomt tegen de hoogte van de zorgkorting. Nu de vader in hoger beroep heeft verzocht om een toekomstbestendige zorgregeling vast te stellen ten aanzien van alle drie de kinderen, verzoekt de vader het hof om de daarbij behorende zorgkorting toe te passen. De vader acht het redelijk dat het hof een zorgkorting toepast van € 26,- per kind per maand.
5.11.
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de grief van de vader ten aanzien van de zorgkorting.
5.12.
Het hof overweegt als volgt. Nu het hof ook in hoger beroep geen zorgregeling zal vaststellen tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , bestaat er geen aanleiding om op de kinderalimentatie die de vader voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal betalen een zorgkorting toe te passen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover het de kinderalimentatie voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] betreft. Gelet op het feit dat de beslissing met betrekking tot de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 3] zal worden aangehouden, wordt ook de beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie voor [minderjarige 3] aangehouden.
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt dat de vader vanaf de datum van de mondelinge behandeling de in de bestreden beschikking bepaalde kinderalimentatie alvast zal gaan voldoen. Tot op heden voldeed de vader nog de kinderalimentatie die in de beschikking voorlopige voorzieningen was bepaald (zie 3.7.).
Partneralimentatie
5.14.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt aldus dat het inleidend verzoek van de moeder tot het vaststellen van partneralimentatie alsnog dient te worden afgewezen. Voorts hebben partijen afgesproken dat de moeder de inning die zij via het [bedrijf] is gestart, staakt en dat de bedragen die reeds zijn geïnd met betrekking tot de partneralimentatie worden verrekend met de achterstand die de vader heeft met betrekking tot de kinderalimentatie. Als daaruit een restant overblijft dat teveel is betaald c.q. verhaald is de moeder verplicht deze teveel betaalde c.q. verhaalde bijdragen terug te betalen.
5.15.
Gelet op de bereikte overeenstemming komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de grieven van de vader met betrekking tot de partneralimentatie en zal het hof gelet op de bereikte overeenstemming beslissen dat de bestreden beschikking op dit punt zal worden vernietigd en het inleidend verzoek van de moeder tot het vaststellen van de partneralimentatie alsnog wordt afgewezen.
5.16.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 oktober 2022, doch uitsluitend voor zover het de partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het inleidend verzoek van de moeder tot vaststelling van partneralimentatie;
bepaalt dat de moeder de tot op heden betaalde en/of verhaalde partneralimentatie gehouden is terug te betalen, zulks met inachtneming van de tussen partijen gemaakte afspraak zoals is opgenomen onder 5.14 van deze beschikking;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de zorgregeling en kinderalimentatie betreft ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de raad waar het de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 3] betreft een onderzoek in te stellen conform hetgeen hierover onder rechtsoverweging 5.8 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan tot 29 november 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-van Drunick, bijgestaan door mr. T. Kuijs als griffier, en is op 29 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.