Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
Het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is afgewezen.
a. te bepalen dat de vader gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag om 17:00 uur tot zondagavond 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties de zorg draagt voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , dan wel een zodanige regeling te bepalen als het hof juist acht.
5.De motivering van de beslissing
Ondanks deze voorzichtige opening die [minderjarige 2] en [minderjarige 1] lijken te geven en die zeker moet worden onderzocht, adviseert de raad toch om gelet op de duidelijkheid die nu nodig is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een eindbeslissing te geven waarin nu geen zorgregeling wordt vastgesteld en geen (nader) raadsonderzoek te gelasten.
De vader heeft laten zien niet altijd adequaat en passend bij de behoeftes van de kinderen te hebben gehandeld. Tegelijkertijd heeft het hof ook veel zorgen over de houding en rol van de moeder in dezen en de invloed die dat op de mogelijkheden tot contactherstel heeft. In de kindgesprekken hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , afzonderlijk van elkaar, nadrukkelijk kenbaar gemaakt op dit moment geen contact te willen met hun vader. Gelet op deze omstandigheden, de leeftijd van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en hun nadrukkelijke standpunt in dezen, is het thans niet in hun belang de raad te verzoeken (opnieuw) onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot contactherstel met de vader, nog los van het feit dat een dergelijk onderzoek ten aanzien van [minderjarige 1] en haar naderende meerderjarigheid naar alle waarschijnlijkheid geen toegevoegde waarde meer gaat hebben. Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal bekrachtigen. Het hof heeft de hoop dat deze beslissing rust zal geven en dat er in die rust op enig moment een opening zal ontstaan voor het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
heeft zelf de wens geuit om meer contact met de vader te hebben dan de huidige regeling biedt. Het had dan ook op de weg van de rechtbank gelegen om een doelregeling op te nemen, waarnaar – al dan niet met hulpverlening – dient te worden toegewerkt. Zonder een dergelijk kader zal de hulpverlening weinig anders kunnen doen dan de status quo handhaven of de zorgregeling met instemming van beide ouders gaan uitbreiden. Dat laatste zal, zo heeft het verleden uitgewezen, niet gebeuren nu de moeder hieraan niet wenst mee te werken.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd kenbaar gemaakt dat het voor [minderjarige 3] als jongen van belang is dat hij contact heeft met zijn vader. De moeder stelt daar wel als voorwaarde aan dat dit contact in een veilige setting plaatsvindt, zoals nu onder begeleiding van [hulpverlening] het geval is. [hulpverlening] maakt rapportages van de contactmomenten tussen [minderjarige 3] en de vader. [hulpverlening] heeft geconcludeerd dat [minderjarige 3] het op dit moment niet aankan om de contactmomenten uit te breiden.
- welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 3] en hoe dient die regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
- is hulpverlening nodig? Zo ja, welke, ten behoeve van wie en met welk doel?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en advies te vermelden?