ECLI:NL:GHSHE:2023:2115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.318.645_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader; wijziging zorgregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2010. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, verzoekt de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, verzoekt de beschikking te bekrachtigen en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot de zorgregeling tijdens vakanties en feestdagen. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, en dat de zorgregeling voor de vakanties en feestdagen als volgt was vastgesteld: de minderjarige verblijft bij de moeder in de even jaren tijdens Pasen en Pinksteren, en bij de vader in de oneven jaren. De vader heeft echter verzocht om wijzigingen in deze regeling, onder andere om de verblijfsduur bij de moeder te verkorten en om de zorgregeling voor de zomervakantie aan te passen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige de gelegenheid gegeven zijn mening kenbaar te maken. Het hof heeft de zorgen van de raad over de opvoedsituatie bij de moeder en de communicatie tussen de ouders overwogen. Uiteindelijk heeft het hof de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader bekrachtigd, maar heeft het ook enkele wijzigingen in de zorgregeling doorgevoerd, waaronder de regeling voor Pasen, Pinksteren en de zomervakantie. De beslissing is genomen met het oog op het belang van de minderjarige en de noodzaak voor de ouders om een traject te volgen om hun ouderschap na scheiding vorm te geven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 juni 2023
Zaaknummer: 200.318.645/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/361238 FA RK 20-3622
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Knopper,
tegen
[de vader]
wonende te [woonplaats vader] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P. Adema.
Deze zaak gaat over
[minderjarige]( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost- Brabant van 11 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de bestreden beschikking te wijzigen in die zin dat het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] alsnog wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2023, heeft de vader verzocht om de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, al dan niet onder aanvulling van de gronden, te bekrachtigen.
Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de door de rechtbank bepaalde zorgregeling waar het gaat om de voorjaars-, mei- en herfstvakantie, Pasen en Pinksteren en de zomervakantie, alsmede waar het betreft het halen en brengen, en, in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- als [minderjarige] in de voorjaars- mei- en/of herfstvakantie bij de moeder verblijft, dit verblijf loopt van vrijdag 18.00 uur tot de volgende vrijdag 18.00 uur;
- [minderjarige] in de even jaren het hele pinksterweekend bij de moeder is en het hele paasweekend bij de vader (en in de oneven jaren andersom);
- [minderjarige] het laatste weekend van de zomervakantie in [woonplaats vader] verblijft;
- de moeder [minderjarige] ophaalt op vrijdag om 18.00 uur (of wanneer het omgangsmoment ook maar begint) op het station van [woonplaats vader] en dat de vader [minderjarige] op zondag ophaalt bij de moeder in [woonplaats moeder] .
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 3 april 2023 heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door de vader ingestelde incidenteel hoger beroep, althans het incidenteel hoger beroep van de vader af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Knopper;
  • de vader, bijgestaan door mr. Adema;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 19 mei 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter partijen een samenvatting van de brief voorgehouden, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 augustus 2022;
  • het V6-formulier d.d. 2 januari 2023, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 3 januari 2023, met bijlagen, van de zijde van de moeder.

3.De feiten in principaal en incidenteel hoger beroep

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die in 2012 is beëindigd. De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over hem.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost- Brabant van 6 maart 2015 is tussen de vader en [minderjarige] een zorgregeling vastgesteld.
3.3.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Oost- Brabant van 19 oktober 2015 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals die is vastgesteld in de beschikking van 6 maart 2015.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost- Brabant van 15 april 2019 zijn de beschikking van 6 maart 2015 en het vonnis van 19 oktober 2015 gewijzigd en is er een gewijzigde zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] .
3.5.
Bij (tussen-)beschikking van de rechtbank Oost- Brabant van 2 april 2021 zijn de ouders in het kader van het Uniform Hulpaanbod verwezen naar [hulpverlening] met het doel deel te nemen aan het traject [traject] . Indien het traject bij [hulpverlening] niet positief verloopt, is de raad verzocht om de rechtbank te informeren of de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt.
3.6.
Naar aanleiding van een melding van de gemeente [woonplaats moeder] van 2 juni 2021 en een rapportage van [hulpverlening] waarin is aangegeven dat het hulpverleningstraject niet van de grond is gekomen, heeft de raad besloten onderzoek te doen omdat ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van [minderjarige] en omdat het niet lukt om deze zorgen met vrijwillige hulpverlening weg te nemen.

4.De omvang van het hoger beroep in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn.
Daarnaast heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Oost- Brabant van 15 april 2019 gewijzigd voor wat betreft de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en deze als volgt bepaald:
- [minderjarige] is een keer in de twee weken een weekend bij de moeder (in de even weken) van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- Voorjaarsvakantie: [minderjarige] is in de oneven jaren in de week voor of na het omgangsweekend met de moeder bij de moeder van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de even jaren bij de vader;
- Pasen: [minderjarige] is in de oneven jaren van eerste paasdag 18.00 uur tot tweede paasdag 18.00 uur en in de even jaren bij de vader;
- Hemelvaartsdag en Goede vrijdag: indien deze dagen voor het even weekend vallen, is [minderjarige] vanaf de avond voorafgaand aan die feestdag/vrije dag vanaf 18.00 uur bij de moeder tot zondag 18.00 uur;
- Meivakantie (indien twee weken): [minderjarige] is de week voor of na het omgangsweekend met de moeder bij de moeder van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de andere week bij de vader;
- Meivakantie (indien één week): [minderjarige] is in de even jaren in de week voor of na het omgangsmoment met de moeder bij de moeder van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven jaren bij de vader;
- Pinksteren: [minderjarige] is in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder van 18.00 uur tot tweede pinksterdag 18.00 uur;
- Zomervakantie: [minderjarige] is de eerste drie weken van de zomervakantie van vrijdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de moeder en de laatste drie weken van vrijdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de vader. Het laatste weekend van de zomervakantie verblijft hij bij de ouders bij wie hij op dat moment volgens de reguliere weekendregeling is;
- Herfstvakantie: [minderjarige] is in de even jaren in de week voor of na het omgangsweekend met de moeder bij de moeder van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven jaren bij de vader;
- Kerst en Oud en Nieuw: [minderjarige] is in de oneven jaren bij de moeder van Tweede Kerstdag 10.00 uur tot 2 januari 17:00 uur;
- de vader moet [minderjarige] steeds halen en brengen.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] betreft.
4.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen waar het gaat om de zorgregeling in de voorjaars-, mei- en herfstvakantie, Pasen en Pinksteren en de zomervakantie, alsmede waar het betreft het halen en brengen van [minderjarige] .

5.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

Hoofdverblijfplaats (principaal hoger beroep)
5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder betwist het advies van de raad dat het noodzakelijk is om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen nu er bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en het de verwachting is dat deze bedreiging bij de vader zal afnemen. [minderjarige] is in behandeling geweest bij psychologiepraktijk [psychologiepraktijk] . Uit de bevindingen van de psycholoog komt naar voren dat er enige kenmerken van ADHD zijn, maar er komt geen beeld naar voren dat [minderjarige] ernstige kind eigen problematiek ervaart of dat hij zich niet leeftijdsadequaat ontwikkelt. Wel is vastgesteld dat de gebeurtenissen in het verleden van invloed kunnen zijn op zijn aandachts- en concentratievermogen. Er wordt echter geen specifieke oorzaak van het gedrag van [minderjarige] gevonden in de opvoedsituatie bij de moeder. De vrijere opvoeding van de moeder wordt evenmin als ontwikkelingsbedreiging gezien. De moeder stelt alles in het werk om het welzijn van [minderjarige] te waarborgen. De moeder is bereid hulpverlening in te zetten en ziet ook de toegevoegde waarde van deze hulpverlening. De huidige hulpverlening bestaat uit begeleiding door het [begeleiders] en ziet met name op praktische zaken. De moeder staat, indien nodig, open voor opvoedondersteuning.
Gelet op de resultaten van het onderzoek bij [minderjarige] en de inzet van de moeder met betrekking tot de hulpverlening, kan het oordeel van de rechtbank dat de moeder onvoldoende inziet en begrijpt dat [minderjarige] meer begeleiding en sturing nodig heeft, niet worden gehandhaafd. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats heeft geen verbetering in de situatie van [minderjarige] gebracht. De ouders praten nog steeds niet met elkaar en [minderjarige] heeft daar last van. De vader wenst deze situatie niet te wijzigen, zodat ook de vader geen blijk geeft te zien van wat [minderjarige] nodig heeft. Daarbij is [minderjarige] volledig uit zijn sociale omgeving gehaald. Hij heeft in [woonplaats moeder] veel sociale contacten die hij nu moet missen.
5.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De relevantie van het rapport van [psychologiepraktijk] dat de moeder aanhaalt is kwestieus. Over de mogelijkheden en beperkingen van [minderjarige] wordt nauwelijks iets opgemerkt in deze rapportages. Uit het rapport wordt hooguit duidelijk dat er geen sprake is van ADHD, althans laat [minderjarige] daarvan slechts enkele kenmerken zien. Het rapport bevat geen duidelijke conclusie over het sociaal-emotioneel functioneren van [minderjarige] . De vader meent dat de moeder miskent dat naast kind eigen factoren ook andere zaken een grote rol spelen in de ontwikkeling van [minderjarige] . In dat verband noemt de raad het onzekere woonperspectief, de gebrekkige communicatie tussen de ouders en het leven in twee werelden. Deze factoren, samen met de kind eigen factoren, culmineren in de situatie zoals die al jaren bestaat: een situatie die niet in het belang van [minderjarige] is. Dat voor het gedrag van [minderjarige] geen specifieke oorzaak is gevonden in de opvoedsituatie van de moeder doet daar niets aan af. [minderjarige] heeft in zijn opvoeding ondersteuning nodig die de moeder hem niet kan bieden. De vader kan meer tegemoet komen aan de ondersteuning die [minderjarige] nodig heeft. Dat de communicatie tussen partijen te wensen overlaat, maakt dit niet anders. De stelling van de moeder dat zij de inzet van hulpverlening heeft omarmd is niet onderbouwd. Van intrinsieke motivatie voor hulpverlening is in eerste aanleg niets gebleken. Er kwam geen opvoedondersteuning en de gezinscoach stuitte op een moeder die slechts voor de bühne mee wilde werken. De stelling van de moeder in hoger beroep doet gelet daarop ongeloofwaardig aan.
5.3.
De raad adviseert het hof als volgt. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is een ingrijpende beslissing geweest. De raad heeft destijds de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder onderzocht. In dat onderzoek is geconstateerd dat er een patroon is van het niet accepteren van hulpverlening door de moeder. De moeder heeft geen intrinsieke motivatie voor hulpverlening en heeft de hulpverlening meermaals de deur gewezen. Voor zover de moeder stelt nu wel open te staan voor hulpverlening is deze stelling niet onderbouwd. De raad heeft voorts in het onderzoek geconcludeerd dat het [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder ontbrak aan allerlei facetten. [minderjarige] is een jongen die bovengemiddelde aandacht nodig heeft in vergelijking met andere kinderen. De vader kan [minderjarige] wel bieden wat hij nodig heeft. De raad beseft goed dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] een ingrijpende beslissing is en over dit advies is dan ook goed nagedacht. Terugkijkend en reflecterend staat de raad nog steeds achter het advies om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzen van de moeder naar de vader. Wel maakt de raad zich zorgen over de verstandhouding tussen de ouders. [minderjarige] zit ernstig klem tussen de ouders en als gevolg hiervan is er sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Het is van belang dat ouders een traject gaan volgen om hun ouderschap vorm te geven, bijvoorbeeld een traject solo parallel ouderschap. Als blijkt dat ouders een dergelijk traject in een vrijwillig kader niet kunnen vormgeven en volhouden, kan dat voor de raad aanleiding te zijn om (ambtshalve) onderzoek te doen naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader dient te worden bepaald. In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
5.4.2.
Het hof stelt voorop dat er ten tijde van de bestreden beschikking voldoende aanleiding was, zoals de rechtbank zorgvuldig heeft overwogen in de bestreden beschikking, om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen. Op grond van deze beslissing woont [minderjarige] inmiddels sinds de zomer van 2022 bij de vader in [woonplaats vader] en gaat hier naar school en korfbal. [minderjarige] heeft het hof laten weten dat hij het fijn vindt bij zijn vader. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is echter gebleken dat de situatie van de vader en [minderjarige] sinds kort is gewijzigd, in die zin dat de relatie van de vader is beëindigd en de vader en [minderjarige] inmiddels zijn verhuisd naar een andere woning in [woonplaats vader] waar zij met zijn tweeën wonen. De vader is zelfstandig ondernemer en moet voor zijn werk vroeg in de ochtend vertrekken. Als gevolg daarvan is [minderjarige] zowel vóór als ná schooltijd een periode alleen thuis. Het hof heeft zorgen over deze gewijzigde feitelijke situatie. De zorgen vormen echter nu onvoldoende aanleiding om [minderjarige] terug te laten verhuizen naar de moeder. De zorgen over de (opvoed-)situatie bij de moeder zijn immers ook onverminderd aanwezig waardoor het niet in het belang van [minderjarige] is dat hij weer zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder krijgt. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bekrachtigen.
Deze beslissing laat onverlet dat het hof, net als de raad, forse zorgen heeft over de verstandhouding tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders elkaar als opvoeder van [minderjarige] ernstig gediskwalificeerd. Net als de raad acht het hof het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de ouders een traject gaan volgen om hun ouderschap na scheiding vorm te geven. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan een dergelijk traject. Het hof gaat er dan ook van uit dat de ouders zich wenden tot de gemeente om een dergelijk traject op te starten. In het geval het de ouders niet lukt om dit traject in een vrijwillig kader vorm te geven en vast te houden, gaat het hof ervan uit dat de raad zonnodig onderzoek zal doen naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
Voorjaars-, mei- en herfstvakantie (incidenteel hoger beroep)
5.5.
De vader voert aan dat [minderjarige] heeft aangegeven dat hij de vakantieregeling, die neerkomt op een verblijf bij de moeder van grofweg negen dagen, te lang vindt. Daarnaast is het in het belang van [minderjarige] dat hij niet pas op zondagavond terug is bij de vader in [woonplaats vader] , maar al eerder, zodat hij weer kan ‘landen’ en rustig aan een nieuwe schoolweek kan beginnen. Om die reden verzoekt de vader te bepalen dat een verblijf bij de moeder in deze vakanties loopt van vrijdag 18.00 uur tot de volgende vrijdag 18.00 uur.
5.6.
De moeder herkent de bezwaren van [minderjarige] bij de huidige regeling niet en zij wenst geen verandering in de vastgestelde regeling. [minderjarige] komt in de vakanties graag naar de moeder. De moeder hecht, mede gelet op de grote afstand tussen [woonplaats moeder] en [woonplaats vader] , veel waarde aan deze vakanties vanwege de schaarse tijd die zij op dit moment met [minderjarige] kan doorbrengen.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. De stelling van de vader dat [minderjarige] een verblijf van negen dagen bij de moeder te lang vindt, blijkt nergens uit. Voor zover de vader betoogt dat het inkorten van deze vakanties nodig is om [minderjarige] te laten landen om rustig aan een nieuwe schoolweek te beginnen, wordt dit standpunt niet gevolgd. De in hoger beroep voorliggende vakanties zijn evenmin van een dusdanig lange duur dat moet worden aangenomen dat [minderjarige] een weekend nodig heeft om zich voor te bereiden op een nieuwe schoolweek. Ook is overigens niet gebleken dat het belang van [minderjarige] zich tegen deze vakantieperiodes bij de moeder verzet. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de voorjaars-, mei- en herfstvakantie bekrachtigen.
Pasen en Pinksteren (incidenteel hoger beroep)
5.8.
De vader meent dat in de bestreden beschikking feitelijk is bepaald dat Pinksteren en Pasen jaarlijks worden opgeknipt. Het is onnodig belastend om voor een dergelijk kort verblijf te vergen dat de vader en [minderjarige] een heel eind heen en weer reizen. Om die reden vraagt de vader te bepalen dat [minderjarige] in de even jaren het hele pinksterweekend bij moeder is en het hele paasweekend bij de vader. In de oneven jaren is het dan andersom.
5.9.
Het hof overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge is gebleken dat partijen feitelijk uitvoering geven aan deze feestdagen conform het verzoek van de vader. Dit jaar is [minderjarige] het paasweekend bij de moeder geweest en hij zal het pinksterweekend bij de vader verblijven. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van Pasen en Pinksteren vernietigen en bepalen dat [minderjarige] in de even jaren het hele pinksterweekend bij de moeder is en het hele paasweekend bij de vader. In de oneven jaren is het andersom. Voor de leesbaarheid zal het hof de gehele regeling voor Pasen en Pinksteren zoals die komt te gelden opnemen in het dictum van deze beschikking.
Zomervakantie (incidenteel hoger beroep)
5.10.
In de bestreden beschikking is bepaald dat [minderjarige] het laatste weekend van de zomervakantie bij de ouder is bij wie hij op dat moment volgens de reguliere weekendregeling is. De vader meent echter dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij het laatste weekend van de zomervakantie in [woonplaats vader] is zodat hij zich kan voorbereiden op de eerste schooldag en in zijn gewone ritme kan komen voordat het nieuwe schooljaar begint.
5.11.
De moeder stelt dat de regeling die de rechtbank heeft bepaald, ziet op het niet teveel tijd laten verstrijken tussen de contactmomenten van de moeder met [minderjarige] . In het geval het verzoek van de vader wordt toegewezen betekent dit een versobering van de regeling voor de moeder. Daarnaast valt niet in te zien waarom de moeder niet in staat zou zijn om [minderjarige] voor te bereiden op het nieuwe schooljaar, dan wel dat [minderjarige] hiervan last ondervindt.
5.12.
Het hof overweegt als volgt. Anders dan bij de voorjaars-, mei- en herfstvakantie, is de zomervakantie wel van een dusdanig lange duur dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij zich na een lange zomervakantie kan voorbereiden op het nieuwe schooljaar bij de vader in [woonplaats vader] . Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de zomervakantie doch uitsluitend voor zover daarin is bepaald dat [minderjarige] het laatste weekend van de zomervakantie verblijft bij de ouder bij wie hij op dat moment volgens de reguliere weekendregeling is en bepalen dat [minderjarige] het laatste weekend van de zomervakantie bij de vader verblijft.
Kerstvakantie5.13. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen oordeel heeft gegeven over de kerstvakantie in de even jaren en dat de uitvoering van de kerstvakantie onduidelijkheid geeft voor partijen. Nu de zorgregeling aan het hof voorligt en de vader bij de rechtbank wel heeft verzocht om een beslissing te geven over de kerstvakantie, zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kerstvakantie vernietigen en bepalen dat [minderjarige] in de oneven jaren bij de moeder verblijft vanaf de eerste vrijdag van de kerstvakantie 18.00 uur (de dag waarop de kerstvakantie begint) tot de zaterdag in het middelste weekend van de vakantie om 18.00 uur. In de even jaren verblijft [minderjarige] vanaf het begin van de kerstvakantie bij de vader, en vanaf de zaterdag in het middelste weekend om 18.00 tot zondag 18.00 uur van het laatste weekend van de vakantie bij de moeder.
Halen en brengen van [minderjarige] (incidenteel hoger beroep)
5.14.
De vader meent dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij [minderjarige] steeds moet halen en brengen naar de moeder in [woonplaats moeder] . Voor de vader is dit een kostbare exercitie en in strijd met het uitgangspunt dat halen en brengen een gedeelde verantwoordelijkheid is. De moeder heeft kennelijk geen rijbewijs, maar kan gebruikmaken van het openbaar vervoer. De vader verzoekt te bepalen dat de moeder [minderjarige] ophaalt op het station in [woonplaats vader] en dat de vader [minderjarige] ophaalt in [woonplaats moeder] .
5.15.
De moeder wenst dat de huidige regeling ten aanzien van het halen en brengen wordt gehandhaafd. Het is bekend dat de moeder financieel niet in staat is om hiervoor geld te reserveren nu zij moet leven van een inkomen onder het bestaansminimum. Daarnaast heeft de vader er zelf voor gekozen om [woonplaats moeder] te verlaten en te verhuizen naar [woonplaats vader] . Een dergelijke keuze mag financieel niet ten koste gaan van de moeder.
5.16.
Het hof overweegt over het halen en brengen van [minderjarige] als volgt. Partijen hebben, blijkens de Basisregistratie Personen (BRP), van 2008 tot 2012 met elkaar samengewoond in [plaats 1] , in welke omgeving [minderjarige] ook is geboren. In maart 2012 zijn partijen verhuisd naar [plaats 2] waarna, toen de relatie werd verbroken, de vader in oktober 2012 is teruggekeerd naar [plaats 1] . Nu de vader slechts een korte periode in [provincie] heeft gewoond bestaat er onvoldoende aanleiding om de moeder te volgen in het verweer dat de vader vanwege zijn keuze om te verhuizen verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [minderjarige] . Dat de vader later, in 2020, naar [woonplaats vader] is verhuisd om samen te wonen met zijn voormalige partner doet daar niet aan af.
De vader heeft terecht aangevoerd dat het halen en brengen van [minderjarige] een gedeelde verantwoordelijkheid van de ouders is. De stelling van de moeder dat zij vanwege haar financiële situatie niet in staat is om deze kosten te voldoen, heeft zij niet onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder desgevraagd verklaard dat zij op dit moment in afwachting is van een WW-uitkering en op zoek is naar betaald werk, maar dat dit zelfs in de huidige arbeidsmarkt niet eenvoudig is omdat de moeder ongeschoold is. Feitelijke onderbouwing van deze stellingen ontbreekt zodat geen zicht is verkregen op financiële situatie van de moeder en haar positie op de arbeidsmarkt. Niet gebleken is dan ook dat van de moeder in redelijkheid niet kan worden gevergd ook een aandeel te leveren in het halen of brengen van [minderjarige] .
Het hof zal het verzoek van de vader toewijzen en bepalen dat de moeder [minderjarige] ophaalt op het station in [woonplaats vader] en de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder in [woonplaats moeder] . Het hof realiseert zich dat de afstand tussen [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] aanzienlijk is. Juist in dat kader acht het hof het niet redelijk dat de vader op dit moment alle kosten en reistijd voor zijn rekening neemt, maar dat het redelijk is dat deze tijd en kosten worden gedeeld. Het hof wijst erop dat de moeder de reistijd ook kan beschouwen als extra tijd die zij samen met [minderjarige] kan doorbrengen.
5.17.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover het betreft Pasen en Pinksteren, het laatste weekend van de zomervakantie, de kerstvakantie en het halen en brengen van [minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2022, doch uitsluitend voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft ten aanzien van Pasen en Pinksteren, het laatste weekend van de zomervakantie en het halen en brengen van [minderjarige] ;
en opnieuw rechtdoende:
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren met Pinksteren het gehele weekend bij de vader en met Pasen het gehele weekend bij de moeder en in de even jaren andersom, waarbij het weekend vrijdag om 18:00 uur start en duurt tot de tweede feestdag om 18:00 uur;
- het laatste weekend van de zomervakantie verblijft [minderjarige] vanaf vrijdag 18:00 uur bij de vader in [woonplaats vader] ;
- [minderjarige] verblijft in de oneven jaren bij de moeder vanaf de eerste vrijdag van de kerstvakantie 18.00 uur (de dag waarop de kerstvakantie begint) tot de zaterdag in het middelste weekend van de vakantie om 18.00 uur. In de even jaren verblijft [minderjarige] vanaf het begin van de kerstvakantie bij de vader, en vanaf de zaterdag in het middelste weekend om 18.00 tot zondag 18.00 uur van het laatste weekend van de vakantie bij de moeder;
- de moeder haalt [minderjarige] op vrijdag om 18:00 uur (of wanneer het omgangsmoment begint) op het station van [woonplaats vader] en de vader haalt [minderjarige] op bij de moeder in [woonplaats moeder] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 29 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.