ECLI:NL:GHSHE:2023:2098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
20-000545-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van verdachte en Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2020. De zaak betreft een strafzaak met parketnummer 01-880219-18. Zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is gebleken dat beide partijen de bezwaren tegen het vonnis niet handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om de zaak in hoger beroep te behandelen, ook niet ambtshalve. Hierbij heeft het hof de belangen van de benadeelde partijen in overweging genomen. Drie benadeelde partijen hebben zich schriftelijk gevoegd, maar zijn niet verschenen ter terechtzitting en hebben geen aanvullende stukken ingediend ter onderbouwing van hun vorderingen tot schadevergoeding. Het hof concludeert dat de benadeelde partijen geen belang hebben bij een inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Op basis van artikel 416 lid 3 en 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof zowel het Openbaar Ministerie als de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Tevens heeft het hof het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000545-20
Uitspraak : 28 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van
11 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-880219-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zowel het Openbaar Ministerie als de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 416 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) respectievelijk artikel 416 lid 2 Sv.
Ook de verdediging heeft verzocht zowel het Openbaar Ministerie als de verdachte nietontvankelijk te verklaren in het hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 416 lid 3 Sv respectievelijk artikel 416 lid 2 Sv.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Door het Openbaar Ministerie is op 25 februari 2020 hoger beroep ingesteld. Namens de verdachte is op 20 februari 2020 hoger beroep ingesteld.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep is gebleken dat het Openbaar Ministerie en de verdediging de bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank niet handhaven. Kennelijk heeft noch het Openbaar Ministerie, noch de verdachte er belang bij dat de zaak in hoger beroep in behandeling wordt genomen. Ook ambtshalve ziet het hof daartoe geen aanleiding. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. In hoger beroep hebben drie benadeelde partijen, te weten [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , zich schriftelijk opnieuw gevoegd ter zake het gehele gevorderde bedrag tot schadevergoeding. De benadeelde partijen zijn ervan in kennis gesteld dat de behandeling van de onderhavige strafzaak eerst in de vorm van een regie-zitting zou plaatsvinden en dat deze regie-zitting betrekking zou hebben op het verdere verloop van de procedure, mede in het licht van de belangen van de benadeelde partijen. De benadeelde partijen zijn evenwel niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen en hebben geen aanvullende stukken ter (nadere) onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding ingebracht. Dit terwijl de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet geheel had toegewezen en die benadeelde partijen deels niet-ontvankelijk had verklaard en de rechtbank de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] zelfs geheel niet-ontvankelijk had verklaard. In het geval van benadeelde partij [benadeelde 3] overwoog de rechtbank dat nader onderzoek naar de juistheid en omvang van die vordering een uitgebreide nadere behandeling zou vereisen, maar dat in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering zou slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof volgens haar conform het vonnis van de rechtbank kan beslissen op de vorderingen van de benadeelde partijen en dat de benadeelde partijen derhalve geen belang hebben bij een inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep. De verdediging heeft zich aangesloten bij voornoemd standpunt van de advocaat-generaal. Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat bij deze stand van zaken de benadeelde partijen kennelijk geen belang hebben bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Het hof zal daarom zowel het Openbaar Ministerie als de verdachte op de voet van het bepaalde in artikel 416 lid 3 Sv respectievelijk artikel 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het vorenstaande heft het hof het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Heft op de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 28 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Henzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.