ECLI:NL:GHSHE:2023:2088

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
20-000322-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en vrijspraak van tenlastegelegde feiten met betrekking tot geldbedragen en bitcoins

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was beschuldigd van witwassen van aanzienlijke geldbedragen en het voorhanden hebben van MDMA. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot het witwassen van geldbedragen, omdat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. Het openbaar ministerie heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar deze verklaring, waardoor het hof niet buiten gerede twijfel kon vaststellen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van een erfenis in Colombia, en het hof oordeelde dat de verklaring niet ongeloofwaardig was, ondanks enkele verschillen in de verklaringen van de verdachte en zijn nicht. Het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en heeft hem daarvoor een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De in beslag genomen geldbedragen zijn verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000322-22
Uitspraak : 27 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 februari 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-993224-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
medeplegen van witwassen;
(primair) witwassen, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist over inbeslaggenomen goederen en is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis in verband met het ontbreken van de bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 2 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, inhoudelijk overeenkomstig het vonnis van de rechtbank zal beslissen wat betreft de bewezenverklaring, kwalificatie, strafmaat en inbeslaggenomen voorwerpen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring door de rechtbank van het onder 1 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof en ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Wat betreft de inzake feit 2 inbeslaggenomen goederen heeft de raadsman om teruggave aan de verdachte verzocht. Bij wijze van voorwaardelijk verzoek heeft de raadsman het hof met betrekking tot feit 2 verzocht de zus en (aanvullend) de nicht van de verdachte te horen met betrekking tot de door de verdachte in Colombia verkregen erfenis.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en daardoor mede gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 cumulatief alternatief tenlastegelegde witwassen van een contant geldbedrag van € 1.000,-- (IBN-code [code] .01.001.001.001). Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Daarnaast ontbreekt bij het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten de bijlage met bewijsmiddelen, waarnaar in het vonnis wordt verwezen. Om die reden is niet voldaan aan het vereiste in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 maart 2020 te Eindhoven en/of Amsterdam en/of Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag van EUR 99.900,- (IBN-codes [code] .01.001.002.001 en [code] .01.001.002.001.001) of daaromtrent, in elk geval enig(e) contant(e) geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van dit/deze voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat dat/deze voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2. primair
hij op of omstreeks 2 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag van EUR 13.000,- (IBN-code GH046.03.01.002) of daaromtrent en/of een contant geldbedrag van EUR 7.700,- (IBN-code GH046.03.01.003) of daaromtrent en/of een contant geldbedrag van EUR 1.000,- (IBN-code GH046.03.01.001) of daaromtrent, in elk geval enig(e) contant(e) geldbedrag(en), en/of 0,35265883, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en), Bitcoin(s) (IBN-code GH046.03.01.005.006.001), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat dat/deze voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 2 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een contant geldbedrag van EUR 13.000,- (IBN-code GH046.03.01.002) of daaromtrent en/of een contant geldbedrag van EUR 7.700,- (IBN-code GH046.03.01.003) of daaromtrent en/of een contant geldbedrag van EUR 1.000,- (IBN-code GH046.03.01.001) of daaromtrent, in elk geval enig(e) contant(e) geldbedrag(en), en/of 0,35265883, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en), Bitcoin(s) (IBN-code GH046.03.01.005.006.001), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat dat/deze voorwerp(en) onmiddellijk geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 2 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) 174, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en), tabletten/pillen (van een materiaal bevattende) MDMA (IBN-code GH046.03.01.006), zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak inzake feit 2
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, en artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig (eigen) misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van deze wetsartikelen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 2 maart 2020 is tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte op de plafondplaten van het systeemplafond in de badkamer, naast onder andere 174 tabletten bevattende MDMA, een zak met daarin bankbiljetten aangetroffen. Uit nader onderzoek is gebleken dat in deze zak contante geldbedragen van € 13.000,-- en € 7.700,-- zaten. Het ging derhalve om een totaalbedrag van € 21.700,--, bestaande uit biljetten van € 20,--,
€ 50,-- en € 500,--. In de inbouwkast in de gang van de woning werd nog een bedrag van
€ 1.000,-- gevonden, bestaande uit biljetten van € 10,--. Uit het politieonderzoek, zoals weergegeven op dossierpagina 116 van zaaksdossier ZD01 (bijlage 24), is gebleken dat de verdachte een dergelijk bedrag in contanten, gelet op zijn inkomsten en vermogen, niet (legaal) voorhanden kan hebben. Onder deze omstandigheden, meer in het bijzonder de opbergplek van het geldbedrag en de hoogte ervan, is het hof van oordeel dat sprake is van voldoende aanleiding om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
De verdachte heeft op 3 september 2020 bij de politie over de herkomst van het geldbedrag
verklaard dat dit afkomstig is van de erfenis van zijn vader in Colombia, die in 2001 of 2002 is overleden. Het ging om ongeveer 550 miljoen peso’s. De verdachte heeft het geld pas in 2017 geërfd, omdat het proces over het toekennen van schadevergoeding aan de vader van de verdachte heel lang duurde. De verdachte kreeg het geld in Colombiaanse peso’s en zijn nicht, die in Spanje woont, had geld nodig in Colombia. De verdachte heeft haar de peso’s in Colombia gegeven en hij heeft in 2017 in Spanje het geld van haar gekregen in euro’s. De verdachte heeft een deel daarvan gebruikt en een deel opgeslagen in het plafond.
Hij heeft de erfenis niet op een rekening bij een bank bewaard en niet opgegeven bij de belastingdienst, omdat hij een schuld had aan de belastingdienst. De € 1.000,-- in de kast komt van het geld op het plafond, zo heeft de verdachte verklaard.
Ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 5 november 2020 is de verdachte bij deze verklaring gebleven. Hij heeft toen verklaard dat hij € 34.000,-- had ontvangen van zijn nicht in Spanje en dat dat een deel van een erfenis was. Op die zitting is door de verdediging een Colombiaans vonnis overgelegd, dat betrekking heeft op een rechtszaak die de vader van de verdachte met succes heeft aangespannen tegen een psychiatrische instelling te Colombia omdat de stiefmoeder van de verdachte zichzelf daar van het leven heeft beroofd. De verdachte heeft op 5 november 2020 tegenover de rechtbank verklaard dat de rechter aan zijn vader in Colombia een schadevergoeding van 900 miljoen peso’s heeft toegekend en dat dat ongeveer € 300.000,-- is. Hij heeft het geld vanuit Spanje naar Nederland vervoerd met de auto, het niet op een bankrekening gezet in verband met de schuld aan de belastingdienst en het geld verstopt toen er bij de buurvouw was ingebroken.
Op de zitting van 5 november 2020 is op verzoek van de verdediging bepaald dat de nicht van de verdachte, [getuige] , moest worden gehoord bij de rechter-commissaris. Verder is toen aan de officier van justitie opgedragen om het Colombiaanse vonnis in de Nederlandse taal te laten vertalen.
De nicht van de verdachte, [getuige] , is op 5 oktober 2021 door de rechter-commissaris gehoord met behulp van een tolk. De nicht heeft bij die gelegenheid verklaard dat op een bepaald moment de vader van de verdachte is overleden en dat de verdachte een uitkering heeft gekregen van een (levens-)verzekering. Ze weet van een rechtszaak; die had iets te maken met die levensverzekering en een kliniek, namelijk een psychiatrische instelling waar de partner van de vader van de verdachte zelfmoord heeft gepleegd. Er is een proces ontstaan en de kliniek moest een schadeloosstelling betalen. Omdat de vader van de verdachte al was overleden, ging het bedrag naar de kinderen. Het geld werd uitbetaald in Colombia. De nicht heeft aan de verdachte voorgesteld om het geld dat zij had gespaard, ongeveer € 32.000,--, om te wisselen voor peso’s. Zij had geld in Colombia nodig omdat zij daar een huis wilde bouwen voor haar moeder, terwijl de verdachte in Nederland woont en beter euro’s kon gebruiken. De verdachte is met de auto naar Spanje gekomen en zij heeft hem toen het geld in euro’s gegeven. Dat was ongeveer 5 á 6 jaar geleden. De verdachte heeft het geld met de auto naar Nederland vervoerd.
Verder is het Colombiaanse vonnis vertaald in het Nederlands. Uit de vertaling blijkt dat het gaat om een tussenvonnis van de administratieve rechtbank van Valle de Cauca d.d. 24 juli 2017, met als gedaagde het Universitair psychiatrisch ziekenhuis [naam] , waarbij dat ziekenhuis is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 1.003.891.703 peso’s, waarvan aan de vader van de verdachte een bedrag van 520.052.848 peso’s, in verband met de aansprakelijkheid voor het overlijden van diens echtgenote op
11 januari 2000.
Het hof is van oordeel dat de verdachte gelet op het bovenstaande een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring heeft gegeven dat het geld niet van misdrijf afkomstig is en dat het openbaar ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten.
Van de zijde van het openbaar ministerie is gewezen op de verschillen tussen de verklaring van de verdachte en die van zijn nicht. Het hof is evenwel van oordeel dat de verklaringen in de kern overeenkomen. Daarbij komt dat er de nodige tijd is verstreken tussen de uitbetaling van de erfenis en het horen van de nicht in Spanje, hetgeen haar herinnering niet ten goede komt.
Niet kan worden uitgesloten dat er door het tijdsverloop verschillen op detailniveau zijn ontstaan. Het hof denkt hierbij bijvoorbeeld aan het verschil in coupures die de verdachte van zijn nicht heeft gekregen. De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij aan de verdachte € 32.000,-- heeft gegeven in coupures van € 20,--, € 50,-- en € 100,-- terwijl verdachte verklaart over een bedrag van € 34.000,-- en het bij verdachte aangetroffen geldbedrag bestond uit coupures van € 10,--, € 20,--, € 50,-- en € 500,--. Een dergelijk verschil maakt echter niet dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Echter ligt het na het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk verklaring door de verdachte op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek naar die verklaring te verrichten. Dergelijk nader onderzoek is echter achterwege gebleven. Onder deze omstandigheden kan het hof niet buiten gerede twijfel vaststellen dat het niet anders kan zijn dan dat de on de tenlastelegging onder 2 primair en subsidiair genoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
In de tenlastelegging wordt de verdachte ook verweten dat hij een hoeveelheid van 0,35265883 bitcoin zou hebben witgewassen. Daarover overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft op 3 september 2020 bij de politie over de onder hem inbeslaggenomen bitcoins verklaard hij in 2017 via een vriend heeft geïnvesteerd in bitcoins, dat hij een wallet heeft en dat zijn vrouw en twee vriendinnen samen ook een wallet hebben. Zij hebben bitcoins gekocht. Ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 5 november 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij € 1.000,-- heeft geïnvesteerd in bitcoin, omdat een vriend zei dat hij daar veel geld mee kon verdienen. Zijn vrouw en een vriendin hebben ook € 1.000,-- geïnvesteerd in deze bitcoin.
Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de 0,35265883 bitcoin niet van misdrijf afkomstig is en dat het openbaar ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten. Dit onderzoek is uitgebleven. Het hof kan daarom niet buiten gerede twijfel vaststellen dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastelegging onder 2 primair en subsidiair genoemde 0,35265883 bitcoin uit enig misdrijf afkomstig is.
Het bovenstaande betekent dat niet is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde witwassen, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Gelet op deze beslissing behoeft het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep voorwaardelijk geformuleerde verzoek tot het horen van de zus en de nicht van de verdachte met betrekking tot de in Colombia verkregen erfenis geen nadere bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 2 maart 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van EUR 99.900,-, heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl verdachte en verdachtes mededaders wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op 2 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 174 tabletten (van een materiaal bevattende) MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat bij de straftoemeting zal worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die in voorarrest is doorgebracht, eventueel in combinatie met een taakstraf, zodat de verdachte in geen geval terug moet naar de gevangenis.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zich op 2 maart 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, te weten bijna € 100.000,-- (feit 1). Met dit handelen heeft hij geprobeerd criminele winsten te onttrekken aan het zicht van politie, justitie en de belastingdienst, hetgeen doorgaans resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel. Voorts werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
Daarnaast heeft de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid tabletten bevattende MDMA voorhanden gehad (feit 3). Dergelijke verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat deze stoffen verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. Met de verboden handel van deze middelen worden grote winsten gemaakt. Daarnaast gaat de verspreiding van deze drugs gepaard met andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft daaraan bijgedragen door deze middelen voorhanden te hebben.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 april 2023, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof tevens acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt ter zake van fraude bij een benadelingsbedrag van € 70.000,00 tot € 125.000,00 geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het oriëntatiepunt ten aanzien van het voorhanden hebben van 174 tabletten harddrugs geeft als indicatie een taakstraf van 150 uren.
Gelet op de hoogte van het onder de verdachte in beslaggnomen geldbedrag en de omstandigheden waaronder hij met het geld is aangetroffen, in combinatie met het in zijn woning aantreffen van harddrugs waarbij sprake is van een eerdere veroordeling, acht het hof het passend en geboden aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is een straf gelijk aan het voorarrest van 75 dagen niet aan de orde, ook niet in combinatie met een taakstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen van
€ 99.710,00 (IBN [code] .01.001.002.001) en € 190,00 (bp code G1065738) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast, op de wijze zoals hierna in het dictum is vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten aanzien van een geldbedrag van € 1.000,-- (IBN-code [code] .01.001.001.001) tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • € 99.710,00 [IBN [code] .01.001.002.001]
  • € 190,00 [bp code G1065738].
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • € 1.000,00 [IBN [code] .01.001.001.001]
  • € 1.000,00 [IBN GH046.03.03.001]
  • € 13.000,00 [IBN GH046.03.01.002]
  • € 7.700 [IBN GH046.03.03.003]
  • € 435,00 [IBN GH046.04.01.001]
  • € 5,00 [IBN NL867X.04.001]
  • 0.16200737 bitcoin, omgerekend d.d. 10 maart 2020 een bedrag van € 2.446,66.
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 27 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.