ECLI:NL:GHSHE:2023:2082

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.305.579_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag in een geschil over leveringen van tarwemeel en maïszetmeel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [appellante], een bakkerij, tegen GNZ Energy NZ LTD Sucursal en Espana. De zaak betreft de vraag of het Weens Koopverdrag van toepassing is op de leveringen van tarwemeel en maïszetmeel die GNZ aan [appellante] heeft geleverd. GNZ vordert betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 28.787,75, terwijl [appellante] zich beroept op gebreken in de geleverde producten en een toezegging van GNZ tot creditering die niet is nagekomen. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van GNZ toegewezen, maar [appellante] heeft in hoger beroep grieven ingediend en vraagt om vernietiging van het vonnis.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, gezien de woonplaats van [appellante] in Nederland en de vestiging van GNZ in Spanje. De rechtsvraag betreft de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag, dat van toepassing is op internationale koopovereenkomsten. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om [appellante] de gelegenheid te bieden zich uit te laten over de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag en de gevolgen daarvan, nu GNZ niet langer in rechte is vertegenwoordigd. De verdere beoordeling en beslissing zijn aangehouden, en het hof heeft een datum voor akte bepaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.305.579/01
arrest van 27 juni 2023
in de zaak van

1.[XX] Bakkerij V.O.F. (handelsnaam: [XY] Bakkerij),gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 1] ,wonende te [woonplaats ] ,
3.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats ] ,
appellanten,
hierna tezamen in vrouwelijk enkelvoud aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
tegen
GNZ Energy NZ LTD Sucursal en Espana,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Spanje),
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als GNZ,
advocaat: aanvankelijk mr. J.J.M. Hendrickx te Zeist,
thans niet meer in rechte vertegenwoordigd,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 maart 2022 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/365420 / HA ZA 20-810 gewezen vonnissen van 20 januari 2021 en 22 september 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 8 maart 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • een formulier H2 van 2 juni 2022, waarbij mr. Hendrickx meedeelt zich te onttrekken aan het geding;
  • een e-mailbericht van de griffier aan de advocaten van partijen van 3 juni 2022, waarbij is meegedeeld dat het hof afziet van de mondelinge behandeling en de zaak verwijst naar de rol van 21 juni 2022 voor het stellen van een advocaat namens geïntimeerde;
  • de memorie van grieven zijdens [appellante] met 14 producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

De vordering en de eerste aanleg
6.1.
In dit hoger beroep staat vast dat GNZ aan [appellante] meerdere partijen tarwemeel en maïszetmeel heeft verkocht en geleverd. Voor deze leveringen heeft GNZ facturen gezonden, waarvan een drietal onbetaald is gebleven, [factuurnummer 1] (ad € 9.910,50), [factuurnummer 2] (ad € 9.822,25) en [factuurnummer 3] (ad € 9.055,=), in totaal dus € 28.787,75. In de onderhavige procedure vordert GNZ in conventie de veroordeling van [appellante] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van deze facturen, tot betaling van een bedrag van € 1.286,08 wegens buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de proceskosten en de kosten van gelegde beslagen.
6.2.
[appellante] heeft in conventie tot verweer aangevoerd dat (een deel van) de leveranties niet heeft voldaan aan de overeenkomst, doordat zich daar ongedierte in bevond of het geleverde niet bruikbaar was vanwege waterschade. GNZ zou haar hebben toegezegd dat vanwege de geconstateerde gebreken (een) creditering(en) zouden plaatsvinden, maar GNZ is die toezegging niet nagekomen. In afwachting daarvan heeft [appellante] de betaling van deze facturen opgeschort.
Voorts beroept [appellante] zich op betalingen tot een bedrag van € 8.000,= tot € 9.000,= die langs verschillende wegen zijn verricht en die in mindering mochten strekken op de gezonden facturen.
In reconventie vordert [appellante] (zakelijk weergegeven) de opheffing van gelegde conservatoire beslagen en vergoeding van de wettelijke handelsrente over het gehele beslag dat is gelegd op haar roerende zaken, alsmede betaling van de proceskosten, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
6.3.
Nadat een comparitie van partijen was gelast en gehouden, heeft de rechtbank de vorderingen van GNZ in conventie toegewezen tot een totaalbedrag van € 30.073,83, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 28.787,75, met veroordeling van [appellante] tot vergoeding van de beslagkosten (€ 1.903,13) en proceskosten inclusief nakosten. In reconventie heeft de rechtbank het door [appellante] gevorderde afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding. Aan deze beslissingen heeft de rechtbank – samengevat – ten grondslag gelegd dat zij zowel haar stelling dat er ongedierte in het meel zat als de door haar gestelde toezegging van GNZ om hiervoor een bedrag te crediteren, gelet op de betwisting hiervan door GNZ, onvoldoende heeft gemotiveerd (r.o. 5.3). Op dezelfde grond heeft de rechtbank het verweer verworpen dat [appellante] betalingen heeft verricht aan derden die in mindering zouden mogen strekken op de openstaande facturen (r.o. 5.6).
De rechtsstrijd in hoger beroep
6.4
In beroep formuleert [appellante] twee grieven en concludeert [appellante] dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, (alsnog) de vordering van GNZ zal afwijzen en GNZ uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot, zakelijk weergegeven, betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en de beslagkosten en terugbetaling van wat gedaagde ter uitvoering van het beroepen vonnis heeft betaald, met wettelijke rente.
6.5
Omdat volgens artikel 131 Rv geen hogere voorziening openstaat tegen de beslissing om na de antwoordconclusie een mondelinge behandeling te houden, zal het hof te zijner tijd [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in het beroep van het (bij het beroepsexploot van 22 december 2021 ook) beroepen tussenvonnis van 20 januari 2021.
6.6
Dit beroep spitst zich toe op de bij het beroepen vonnis van 22 september 2021 aan GNZ toegewezen vordering in conventie. Bij gebreke van daartegen ingesteld (incidenteel) beroep is het afgewezen deel van die vordering in conventie in dit hoger beroep niet (meer) aan de orde en ligt dat vonnis ook niet aan het hof voor zover de rechtbank in reconventie heeft beslist. In het licht van het voorgaande beperkt dit beroep zich dus tot, samengevat:
I. de aan GNZ toegewezen vordering om [appellante] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot:
a. betaling van € 30.073,83 aan hoofdsom, met wettelijke rente;
b. betaling van € 1.903,13 aan beslagkosten;
c. betaling van de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en het beroep, en
II. de vordering van [appellante] om GNZ te veroordelen tot terugbetaling van wat [appellante] ter
uitvoering van het beroepen vonnis in conventie heeft betaald, met wettelijke rente.
6.7.
GNZ legt aan de vorderingen I en II in de kern ten grondslag dat [appellante] tekort is geschoten in de nakoming van de uit de koopovereenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen door de drie voornoemde facturen [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] onbetaald te laten.
6.8.
Als verweer werpt [appellante] in hoofdlijn tegen dat de gefactureerde tarwe- en maïszetmeel gebrekkig is geleverd en partijen daarvoor een creditering zijn overeengekomen, welke creditering door GNZ is uitgebleven maar in afwachting waarvan [appellante] de betaling heeft stopgezet. [appellante] zegt volgens met GNZ gemaakte afspraak inmiddels via handelsrelaties voor € 8.000,-- tot € 9.000,-- te hebben betaald aan familieleden van [persoon A] (de bestuurder van GNZ) in Syrië, hetgeen verrekend mag worden met het aan GNZ na creditering nog verschuldigde restbedrag. Ook beroept [appellante] zich op verrekening met de op [factuurnummer 4] betaalde € 9.267,75 omdat GNZ het daarmee gefactureerde meel niet heeft geleverd.
De aspecten van internationaal privaatrecht
6.9.
De rechtbank heeft klaarblijkelijk de Nederlandse rechter bevoegd geoordeeld. [appellante] bestrijdt dat niet en het hof oordeelt dat ook terecht. Voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter is hier immers bepalend artikel 4 Verordening (EU) 1215/2012 dat bepaalt:
“1. Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
2. Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de lidstaat waar zij woonplaats hebben, gelden de regels voor de rechterlijke bevoegdheid die op de eigen onderdanen van die lidstaat van toepassing zijn.”
Nu [appellante] en haar vennoten (oorspronkelijk gedaagden in conventie) gevestigd is dan wel woonplaats hebben in Nederland, is de Nederlandse rechter dus bevoegd.
6.10.
Vervolgens doet zich de vraag voor welk (materieel) recht van toepassing is op de tussen partijen gesloten overeenkomst of overeenkomsten, waar de door GNZ gezonden facturen op berusten. Partijen hebben dienaangaande niets aangevoerd. Het geschil ziet op de nakoming van verbintenissen die voortvloeien uit één of meer koopovereenkomst(en) van meel, zijnde roerende zaken, waarbij de koper in Nederland is gevestigd en de verkoper in Spanje. Beide landen zijn toegetreden tot het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, verder “het Weens Koopverdrag”, zodat op grond van artikel 1, lid 1 van dit Verdrag in beginsel de bepalingen van dit Verdrag op de gesloten overeenkomst(en) van toepassing zijn, behoudens in het geval waarin en voor zover de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag is uitgesloten op grond van artikel 6 van dit Verdrag.
6.11.
Partijen hebben in het tot op heden gevoerde debat geen aandacht besteed aan de vraag welk recht toepasselijk is en wat de verdere consequenties zijn van het internationaal karakter van deze zaak. Op grond van artikel 10:2 BW dient de rechter ambtshalve het door de regels van internationaal privaatrecht aangewezen recht toe te passen. Vooralsnog is niet gesteld of gebleken dat een uitsluiting van het WKV heeft plaatsgevonden. Omtrent gedragingen of uitlatingen van partijen bij het aangaan van de koopovereenkomst(en) is niets gesteld. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om, nu GNZ niet langer in rechte is vertegenwoordigd, [appellante] de gelegenheid te bieden zich bij akte op dit punt en de consequenties daarvan – en enkel op dit punt – nader uit te laten. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 25 juli 2023 voor akte aan de zijde van [appellante] met de hiervoor in r.o. 6.11 vermelde doel;
houdt elke verdere beoordeling en beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en M.B.M. Loos en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juni 2023.
griffier rolraadsheer