ECLI:NL:GHSHE:2023:2075

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
20-002848-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor ontucht met zijn minderjarige dochter en een ander minderjarig meisje, alsmede bezit van kinderporno

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, een vader, is veroordeeld voor ontucht met zijn minderjarige dochter en een ander minderjarig meisje, alsook voor het bezit van kinderporno. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier jaren opgelegd. De zaak kwam aan het licht na meldingen van zedenfeiten, waarbij de verdachte betrokken was bij seksuele handelingen met zijn dochter, die op dat moment nog een peuter was, en later met haar toen zij elf jaar oud was. Daarnaast heeft hij ontucht gepleegd met een ander minderjarig meisje, dat vijftien jaar oud was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de onacceptabiliteit van zijn daden, maar zich liet leiden door zijn lustgevoelens. De rechtbank had eerder de verdachte al veroordeeld, maar het hof heeft de strafmaat herzien en de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is toegewezen tot een bedrag van € 6.597,30, en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot € 2.500,00. Het hof heeft ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de noodzaak tot bescherming van de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002848-21
Uitspraak : 27 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-123902-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van de onder 1. primair, 3. primair, 3. subsidiair
(hof: deze vrijspraken van feit 3 zijn abusievelijk niet opgenomen in het dictum van het vonnis)en 6. primair tenlastegelegde feiten en veroordeeld ter zake van:
  • (1. subsidiair:) ‘met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen’;
  • (2 primair:) ‘met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’;
  • (4.:) ‘een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken in bezit hebben, meermalen gepleegd’;
  • (5.:) ‘een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar’;
  • (6. subsidiair:) ‘met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de eerste rechter aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, alsmede:
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot datzelfde bedrag, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van
€ 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot datzelfde bedrag, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is afgewezen voor zover deze ziet op een hoger bedrag aan smartengeld. De benadeelde partij [benadeelde 1] is voorts niet-ontvankelijk verklaard in de post “kosten naamswijziging”. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is ter zake van het meer gevorderde afgewezen. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de op te leggen straf en maatregelen en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte ter zake van de onder 1. subsidiair, 2. primair, 4., 5. en 6. subsidiair ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht;
  • aan de verdachte zal opleggen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
  • aan de verdachte zal opleggen – als onderdeel van de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr – (telkens) een contactverbod en een locatieverbod met betrekking tot de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 3] ;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] primair geheel zal toewijzen, subsidiair (wat betreft de immateriële schade) te matigen wat betreft de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] primair geheel zal toewijzen, subsidiair deze te matigen tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat de verdachte van de feiten ten laste gelegd onder 1. primair, 2., 3., 6. primair en 6. subsidiair zal worden vrijgesproken;
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1. subsidiair, 4. en 5.
tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof, althans voor zover het de door de rechtbank onder die feiten bewezenverklaarde perioden betreft;
  • met betrekking tot de strafoplegging bepleit dat daarbij in strafmatigende zin rekening zal worden gehouden met de stoornis van de geestvermogens van verdachte en dat zal worden volstaan met een oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met daarbij oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder de verplichting tot het ondergaan van een psychologische behandeling;
  • zich met betrekking tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] aangesloten bij de beslissing van de eerste rechter;
  • met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] bepleit dat deze zal worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,00.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] als advocaat mr. [initialen] [advocaat] verschenen. Desgevraagd heeft de raadsman in hoger beroep te kennen gegeven dat indien en voor zover zich in het dossier van de verdachte [benadeelde 1] ook nog een voegingsformulier bevindt van de benadeelde partij [slachtoffer 3] – waarop de rechtbank in eerste aanleg niet heeft beslist – deze vordering als ingetrokken mag worden beschouwd nu de benadeelde partij [slachtoffer 3] – die eveneens door mr. [advocaat] wordt bijgestaan – enkel een vordering tot schadevergoeding heeft willen indienen in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer [parketnummer] ). Het hof laat dit voegingsformulier derhalve ook in hoger beroep buiten beschouwing.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
  • de bewijsvoering, die mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering en aanvulling behoeft;
  • de kwalificatie van het bewezenverklaarde;
  • de opgelegde straf en maatregelen en de strafmotivering;
  • de beslissingen op de vordering van de benadeelde partijen;
  • de van toepassing verklaarde wetsartikelen.
Bewijsmiddelen
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, verbetering en aanvulling op na te melden wijze.
Het hof leest op de eerste plaats de in de voetnoten 3, 16 en 17 van het beroepen vonnis (zie respectievelijk de pagina’s 5 en 9) opgenomen foutieve datum van het aldaar genoemde mutatierapport, te weten: 31 mei 2013, verbeterd als ‘8 mei 2013’.
Daarnaast voegt het hof aan de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen de volgende bewijsmiddelen toe, zodat de bewezenverklaring mede daarop komt te berusten.
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal van Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, proces-verbaalnummer PL2379-2021055839, gesloten d.d. 20 juli 2021 door [verbalisant] , hoofdagent van politie, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 302, hierna te noemen politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

(ter zake van de onder 2. primair, 4. en 5. bewezenverklaarde feiten:)

1. het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2021 (zie p. 205-227, in het bijzonder p. 214 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
(V = vraag verbalisanten;
A = antwoord verdachte)
V: Wat is er nog meer tussen [voornaam slachtoffer 1] en jou gebeurd?
A: Zij zou naar mij toe komen. Wij hebben contact gehad via de chat, Whatsapp dan. En hier hebben wij foto's, filmpjes en berichten in uitgewisseld. En nogmaals door het bedrijfsongeval is dat voor mij moeilijk.
V: Maar dan nog begrijpen wij nog niet waarom je er dan nog achteraan zegt "En nogmaals door het bedrijfsongeval is dat voor mij moeilijk" in samenhang met het contact met [voornaam slachtoffer 1] ?
A: Nou omdat [voornaam slachtoffer 1] eigenlijk naar mij toe zou komen om seks te hebben.
V: Dus eigenlijk zou [voornaam slachtoffer 1] naar je toe komen om seks te hebben. Van wie kwam dat idee?
A: Volgens mij van haar uit.
V: Wat wist [voornaam medeverdachte] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) van deze afspraak tussen [voornaam slachtoffer 1] en jou?
A: Hij wist ervan.
V: Maar hoe wist hij hiervan?
A: Hij zat alleen thuis met [voornaam slachtoffer 1] in de woning van [voornaam slachtoffer 3] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 3]).
2. het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 mei 2021 (zie p. 205-227, in het bijzonder p. 212-213 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
(V = vraag verbalisanten;
A = antwoord verdachte)
A: [voornaam slachtoffer 1] en ik hebben contact gehad via de chat. Er zijn over en weer foto's verstuurd en we
hebben gepraat over seks.
V: Wat voor foto's hebben jullie uitgewisseld?
A: Seksuele getinte.
V: Maar van wat?
A: Ik van mijn penis en zij van haar vagina en borsten.
V: En die foto's van je penis. In welke staat was je penis?
A: Ik denk foto's van een erectie.
V: Hoeveel foto's van jou heb je gestuurd?
A: Ik denk 3.
V: Wat is op de foto's van [voornaam slachtoffer 1] te zien?
A: Haar vagina en haar borsten.
V: Dus haar blote vagina en haar blote borsten?
A: Ja.
V: Hoeveel foto's heeft [voornaam slachtoffer 1] gestuurd?
A: Ik denk 3 of 4.
V: Zijn er nog andere dingen verstuurd dan foto's en berichten?
A: Ja filmpjes waarop zij seks heeft met [voornaam medeverdachte] .
V: Meer dan 1?
A: Ja, het waren er wel een paar.
V: Wat was erop te zien? Wat zag je?
A: Dat hij haar penetreerde, dat ze elkaar oraal bevredigden, [voornaam slachtoffer 1] bij hem en hij bij haar.
V: Waarom kreeg je deze filmpjes dan?
A: Zij hadden mij die gestuurd. Wij hadden contact en hadden het over seks. Op een gegeven kreeg ik deze video's doorgestuurd.
V: Hoe reageerde jij dan terug op deze filmpjes?
A: Ik heb misschien gezegd dat ik er opgewonden van raakte.
V: [voornaam slachtoffer 1] verklaarde: "Ik kreeg toen een filmpje terug van mijn vader hoe hij zich aan het aftrekken is.". Vertel?
A: Ik heb inderdaad een filmpje gestuurd waarop ik aan het masturberen was.
3. het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 juni 2021 (zie p. 271-289, in het bijzonder
p. 286-287 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] ;
(O = opmerking verbalisanten;
V = vraag verbalisanten;
A = antwoord verdachte)
O: [voornaam verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) verklaart ook dat hij filmpjes heeft gekregen en dat dit er meerdere waren.
V: Hoe reageerde [voornaam verdachte] op die filmpjes?
A: Ik weet wel dat hij een filmpje stuurde van zijn lul en dat hij zich aan het aftrekken was.
V: Wat zie je dan precies op dat filmpje?
A: Dat hij achter het stuur zat. Je zag het dashboard van een vrachtwagen. Je zag zijn lul. Hij zat achter het stuur, de gordijnen waren dicht van de vrachtwagen. Het leek erop dat hij achter het stuur zat/lag. Ik dacht dat hij dan filmde vanuit de zijkant.
V: Hoe wist je dat dit [voornaam verdachte] was op het filmpje?
A: Het kwam via zijn WhatsApp. Hij heeft erna nog een filmpje gestuurd waarbij hij in bed lag in zijn vrachtwagen. Hij komt dan op dat moment klaar.
V: Hoe weet je dan dat hij klaar kwam?
A: Er kwam sperma uit zijn penis op zijn buik.
V: Hoe lang zat er tussen de 2 filmpjes?
A: Ik denk binnen een half uurtje zoiets.
V: Welke kleding zag je?
A: Hij was naakt.

(ter zake van het onder 6. subsidiair bewezenverklaarde feit:)

4. het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 april 2021 (zie p. 66-74, in het bijzonder
p. 70 en p. 72 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de [slachtoffer 2] :
(V = vraag verbalisanten;
A = antwoord verdachte)
(p. 71:)
V: Waar heeft het plaatsgevonden?
A: In de slaapkamer van [voornaam slachtoffer 1] . Dat was in het flatje waar [voornaam slachtoffer 3] woonde voordat ze naar het huis verhuisde waar ze nu woont.
V: In welke woonplaats?
A: In Heerlen.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een mutatierapport van Politie Regio Limburg Zuid d.d. 8 mei 2013 (zie p. 112-113 van het politiedossier), voor zover inhoudende:
Dinsdag 7 mei 2013, Ron Ogg (zeden Heerlen):
Omstreeks 16:05 uur werd gebeld vanuit de receptie aan het districtsbureau in Heerlen met de melding dat daar twee vrouwen en een kind waren waarmee afgelopen nacht een zedenfeit was gepleegd in Heerlen.
Ik sprak eerst alleen met meldster [betrokkene 1] . Zij vertelde mij dat haar dochter [voornaam slachtoffer 2] momenteel logeert bij haar tante [betrokkene 3] op de [adres 1] . Deze tante heeft een relatie met [verdachte] , die op de [adres 2] zou wonen, en met wie zij een dochter ( [voornaam slachtoffer 1] ) heeft van bijna 6 jaar oud. Afgelopen nacht was [voornaam verdachte] tussen 03.00 en 03.30 uur de slaapkamer van [voornaam slachtoffer 2] opgekomen en had haar condooms aangeboden of gegeven, omdat ze nu verkering heeft en die nodig kon hebben. Daarna had [voornaam verdachte] aan haar gevraagd of ze zin in seks had. Daarop had [voornaam verdachte] haar over haar rug gewreven.
6. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Limburg d.d. 9 november 2021, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
U vraagt mij te reageren op het ten laste gelegde onder feit 5 (
het hof begrijpt:
feit 6). Wat er in het dossier staat, is gebeurd. Ik heb over haar rug gewreven en over haar zij. Ik was toen wel iets van plan.
Bewijsoverwegingen
I.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de van de feiten ten laste gelegd onder 2.primair, 2. subsidiair, 3., 6. primair en 6. subsidiair, een en ander op de gronden zoals verwoord in de door haar overgelegde pleitnota.
Het hof is van oordeel dat deze vrijspraakverweren geen bespreking behoeven, nu zij hun weerlegging vinden in de inhoud van de gebezigde (en hierboven aangevulde) bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd met de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Het hof ziet met de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de tot het bewijs gebezigde inhoud van die verklaringen. Wat daartegen in hoger beroep is aangevoerd, maakt dat oordeel niet anders.
II.
De beslissing dat het onder 1 subsidiair, 2 primair, 4, 5 en 6 subsidiair bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

III.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De kwalificaties van de onder 1. subsidiair, 2. primair en 5. bewezen verklaarde feiten door de eerste rechter behoeven verbetering. De bewezenverklaarde feiten worden door het hof als volgt gekwalificeerd:
(t.a.v. feit 1 subsidiair:)
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen
plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind.
(t.a.v. feit 2 primair:)
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind.
(t.a.v. feit 4):
Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken in bezit hebben, meermalen gepleegd.
(t.a.v. feit 5:)
Een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, verstrekken aan een minderjarige van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar, meermalen gepleegd.
(t.a.v. feit 6 subsidiair:)
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De raadsvrouw heeft daarentegen ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar zal worden verklaard, hetgeen een strafmatigende werking moet hebben.
Het hof overweegt, in aanvulling op hetgeen door de eerste rechter reeds is overwogen ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte, als volgt.
Met betrekking tot de beoordeling van de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte heeft het hof, buiten het door de eerste rechter aangehaalde deskundigenrapport, nog in het bijzonder gelet op de verklaring van de deskundige [deskundige] , gezondheidszorgpsycholoog, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2023, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Het idee van de verminderde toerekenbaarheid is dat de betrokkene vanuit zijn pedoseksuele stoornis een sterke lustbeleving heeft, waartegen hij moeilijk weerstand kan bieden. Dat werkt drempelverlagend voor het gedrag, terwijl je wel het besef hebt dat je verkeerd zit. Er ontbreekt een ingebouwde rem. De belevingsontwikkeling (het gebrek daarin) speelt daarin mee.
Het externaliseren kun je in het verlengde daarvan zien. Het gaat om het steeds stelselmatig denken dat misdrijven buiten jezelf om plaatsvinden. Ik sprak met de betrokkene erover waarom het gebeurde en waarom hij er geen grip op had. Toen wees hij op het feit dat zijn partner geen grenzen had aangegeven. Dat gaf hij als verklaring voor zijn eigen gedrag. Hij liet het afhangen van zijn partner. Dat is een heel extreme mate van externaliseren.
Een pedoseksuele stoornis is een ernstige stoornis.
Het externaliseren past bij het psychisch mechanisme. Cognitieve vervormingen gaan nog een stapje verder. Dat betekent dat je in je hoofd denkt dat het slachtoffer er zelf ook wel zin in had en zelf aanleiding heeft gegeven om over te gaan tot bepaald gedrag.
Betrokkene is zich bewust van zijn gedrag en heeft de intellectuele capaciteiten om dit te begrijpen. Maar op het moment dat hij de delicten pleegt, is hij er niet heel erg mee bezig. Dan is het besef er wel in zijn achterhoofd, maar dat remt hem niet af. Dan wordt hij als het ware overgenomen door de seksuele stoornis. Daar moet hij in behandeling mee aan de slag gaan.
Betrokkene heeft het besef dat het gedrag strafbaar is, maar op het moment dat hij het delict pleegt dan is dat besef op de achtergrond en niet bepalend voor zijn gedrag. Hij wordt door zijn lustgevoelens gedreven en heeft daar geen vat op.
Ik sta achter mijn conclusie in het rapport van 29 juli 2021 dat het recidivegevaar als matig-hoog moet worden gezien.
Primair heb je te maken met iemand met een pedoseksuele stoornis en dat gaat niet over. Je moet behandelingen starten en remmingen inbouwen. Daarnaast moet je extern een beveiligingssysteem opbouwen om te zorgen dat de recidivekans omlaag gaat.
Ik heb in mijn rapportage een behandeling bij De Waag geadviseerd . Het is moeilijk in te schatten welke behandelduur nodig is. Ik begrijp dat de rechtbank de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan de betrokkene heeft opgelegd. Dat is nog niet zo gek. Een heel langdurig toezicht is verstandig.
De conclusie dat de cognitieve vervormingen bij betrokkene drempelverlagend werken, waardoor hij onder invloed van zijn stoornis tot deze delicten is gekomen, dat daardoor zijn bewustzijn van de strafbaarheid van zijn gedrag naar de achtergrond is geschoven en dat de betrokkene op basis van de onvoldoende vaardigheden die hij heeft, geen weerstand kon bieden, is juist.
Het hof neemt de conclusies en adviezen van de deskundige [deskundige] over en legt die mede ten grondslag aan zijn beslissing.
Op grond daarvan verenigt het hof zich - anders dan de advocaat-generaal- met de beslissing van de eerste rechter dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op het navolgende.
De verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn dochter [voornaam slachtoffer 1] toen deze slechts een peuter was. Vervolgens is het tussen de verdachte en [voornaam slachtoffer 1] gekomen tot wederzijdse seksuele handelingen, waaronder seksuele gemeenschap, toen [voornaam slachtoffer 1] elf jaar oud was. Daaraan vooraf gingen seksuele fantasieën van de verdachte over seks met zijn dochter, die hij ook deelde met de stiefvader van zijn dochter, zijnde de medeverdachte [medeverdachte] , die op dat moment ook een seksuele relatie met [voornaam slachtoffer 1] onderhield. Er zijn filmpjes van seksuele handelingen tussen [medeverdachte] en de minderjarige [voornaam slachtoffer 1] met de verdachte gedeeld, waardoor verdachte deze filmpjes in bezit heeft gekregen en zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van kinderporno. In reactie op die filmpjes stuurde de verdachte aan zijn dochter een filmpje waarop hij masturbeerde en ejaculeerde en foto’s van zijn stijve penis.
Daarnaast heeft de verdachte ontucht gepleegd met [voornaam slachtoffer 2] [benadeelde 2] , het halfzusje van zijn ex-partner, toen zij bij de verdachte en zijn ex-partner logeerde. Het slachtoffer was op het moment van deze ontucht slechts vijftien jaar oud.
De verdachte was zich er telkens wel van bewust dat seks met jonge meisjes niet acceptabel is, maar heeft zich daarbij hoofdzakelijk laten leiden door zijn lustgevoelens. Daarbij is hij
volledig voorbij gegaan aan het gegeven dat dergelijke verregaande seksuele handelingen met een minderjarig kind in het algemeen leiden tot ernstige nadelige gevolgen voor de verdere ontwikkeling van dat kind en tot ernstige (toekomstige) psychische gevolgen voor het slachtoffer. Daarvan is te dezen ook gebleken, nu zowel [voornaam slachtoffer 1] als [voornaam slachtoffer 2] in hun slachtofferverklaringen te kennen hebben gegeven dat zij worstelen met intimiteit doordat hun seksuele ontwikkeling al op jonge leeftijd geschaad is.
Verdachte heeft aldus volledig miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele benaderingen door volwassen en moeten kunnen rekenen op die bescherming, in het geval van [voornaam slachtoffer 1] juist van de ouders.
Door zijn handelwijze heeft verdachte bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als vader van [voornaam slachtoffer 1] mocht worden gesteld.
Het hof heeft bij de sanctieoplegging gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2023, waaruit blijkt dat hij tweemaal eerder door de Nederlandse strafrechter is veroordeeld, onder meer in 2013 ter zake van schennis van de eerbaarheid;
  • het hem betreffend psychologisch rapport, d.d. 29 juli 2021, opgemaakt door [deskundige] , gezondheidszorgpsycholoog;
  • het hem betreffend voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, Advies- & Toezichtunit 7 Zuid, d.d. 28 oktober 2021, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker;
  • de hiervoor vastgestelde enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren tot uitgangspunt genomen.
Gelet echter op hetgeen hiervoor ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte is vastgesteld, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf van de hierna melden duur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
Evenals de eerste rechter acht het hof het passend en geboden om aan de verdachte bovendien de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een dergelijke maatregel is voldaan. Verdachte heeft zich immers – na de invoering van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op 1 januari 2018 – schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (feit 2 primair).
Aan verdachte wordt onder meer ter zake van dit strafbare feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.
Het hof heeft daarbij – naast de aard en ernst van het bewezenverklaarde en het patroon van zedendelicten dat daaruit volgt – in het bijzonder gelet op de inhoud van het door de eerste rechter aangehaalde deskundigenrapport en op de hierboven weergegeven deskundigenverklaring in hoger beroep.
Met de oplegging van de maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte na afloop van zijn gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien een alsdan noodzakelijke behandeling – bijvoorbeeld in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling – nog niet is aangevangen of afgerond in verband met bestaande risico’s op herhaling.
Voor zover de advocaat-generaal heeft gevorderd aan de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr een contactverbod en een locatieverbod te verbinden, overweegt het hof dat de invulling van aan de maatregel te stellen voorwaarden pas aan de orde is wanneer in de executiefase op vordering van het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt gelast. Ten overvloede overweegt het hof dat het op dit moment geen aanleiding ziet om een contact- en locatieverbod in andere vorm aan de verdachte op te leggen.
Vorderingen van de benadeelde partijen

1. De vordering van [slachtoffer 1]

heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van totaal € 12.359,60, bestaande uit een bedrag van
€ 2.359,60 voor materiële schade (kosten van een procedure tot naamswijziging) en een bedrag van € 10.000,00 voor geleden immateriële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
De eerste rechter heeft de vordering ter zake van de gevorderde immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en de vordering voor het overige afgewezen. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor zover deze ziet op de kosten van een procedure tot naamswijziging.
Namens de benadeelde partij is in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering ter zake van geleden immateriële schade en is de vordering ter zake van geleden materiële schade in verband met de naamswijziging van de benadeelde partij verlaagd tot een bedrag van € 1.597,30.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering is door de verdediging betwist in zoverre dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd en dat de gevorderde kosten van een procedure tot naamswijziging geen rechtstreekse schade vormen.
Anders dan de eerste rechter en de verdediging is het hof van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding in verband met de naamswijziging van de benadeelde partij,
rechtstreeks nadeel betreft dat is veroorzaakt door de onder 1. subsidiair en 2. primair bewezen verklaarde feiten. In tegenstelling tot de verdediging acht het hof het zeer redelijk dat het slachtoffer van seksueel misbruik door haar vader, zijnde de verdachte, niet levenslang de achternaam van die vader wenst mee te dragen en om die reden haar naam wenst te wijzigen. De daaraan verbonden kosten zijn redelijkerwijs aan de verdachte toe te rekenen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. subsidiair en 2. primair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Ook deze schade is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag.
De vordering ter zake van de immateriële schade is voor het overige onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal het hof bepalen dat de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal bepalen dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade – zoals gevorderd – zal worden vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 24 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal bepalen dat het toe te wijzen bedrag aan materiële schade – zoals gevorderd – zal worden vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 27 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.

2. De vordering van [slachtoffer 2]

heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van totaal € 7.500,00 voor geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De eerste rechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00 en de vordering voor het overige afgewezen.
Namens de benadeelde partij is in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
De vordering is betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 6. subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Deze schade is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag.
De vordering ter zake van de immateriële schade is voor het overige onvoldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal het hof bepalen dat de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal bepalen dat het toe te wijzen bedrag – zoals gevorderd – zal worden vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
1.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1. subsidiair en 2. primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 6.597,30. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019 (immateriële schade) c.q. 27 oktober 2021 (materiële schade) tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
2.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 38z, 57, 60a, 63, 240a, 240b, 244, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie, de opgelegde straf en maatregelen en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair, 4, 5 en 6 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke opgelegde vrijheidsstraf.
Legt aan de verdachte voorts op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het bedrag van
€ 6.597,30(zesduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.597,30 (duizend vijfhonderdzevenennegentig euro en dertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 6.597,30 (elfduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.597,30 (duizend vijfhonderdzevenennegentig euro en dertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat gijzeling voor ten hoogste 92 (tweeënnegentig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling
de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor immateriële schade op 24 juli 2019.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 oktober 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het bedrag van
€ 2.500,00(tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat gijzeling voor ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling
de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 mei 2013.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 27 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.