II.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte verzocht om vrijspraak van de tenlastegelegde feiten nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe is ten aanzien van feit 1 – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] de afspraak met aangever heeft gemaakt om de twee telefoons ten behoeve van de verdachte bij aangever op te komen halen, de verdachte vervolgens op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] is meegegaan om deze telefoons op te halen, zich ten tijde van het tenlastegelegde niet als " [naam] " heeft voorgedaan/voorgesteld en medeverdachte [medeverdachte] – vanwege de door de verdachte te verrichten schilderwerkzaamheden aan de woning van medeverdachte [medeverdachte] – de telefoons voor de verdachte betaald heeft. Daarnaast kwamen de in de woning van de verdachte aangetroffen valse bankbiljetten volgens de verdediging uit dezelfde hoek als de door aangever ontvangen bankbiljetten, namelijk van medeverdachte [medeverdachte] . De verdachte had deze (valse) bankbiljetten van medeverdachte [medeverdachte] ontvangen om verfbenodigdheden voor voornoemde schilderwerkzaamheden aan te schaffen, aldus de raadsvrouw. Het ontbreekt dus aan bewijs voor het voor oplichting vereiste oogmerk.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, naast het feit dat de verdachte niet wist dat er met vals geld betaald zou worden, er bij de verdachte geen enkele wetenschap van de valsheid van de bankbiljetten bestond.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Hetgeen de verdediging ten verwere heeft aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, op grond van welke bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich op 20 november 2020 te Hulst schuldig heeft gemaakt aan oplichting en het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte over de tenlastegelegde feiten zoals deze ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep door de verdachte is afgelegd en schuift deze dan ook terzijde, nu de verdachte degene is geweest die de telefoons wilde kopen, in de woning van de verdachte eveneens valse bankbiljetten zijn aangetroffen, waaronder een vals bankbiljet van € 50,00 met het serienummer V13956208753, welk nummer overeenkomt met het serienummer op de valse bankbiljetten die aangever bij de verkoop van zijn telefoons heeft ontvangen, de verdachte bij de aankoop van de telefoons het woord heeft gevoerd en de verdachte de telefoons na betaling ervan vervolgens heeft meegenomen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
De eendaadse samenloop van:
opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft, in geval het hof komt tot een bewezenverklaring, een straftoemetingsverweer gevoerd, inhoudende dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, niet in het belang van de verdachte is en dat in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf meer passend is.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft zich daarbij op marktplaats voorgedaan als " [naam] " en onder die (valse) naam berichten gestuurd naar [benadeelde] . Vervolgens is hij samen met medeverdachte [medeverdachte] op een laat tijdstip naar het woonadres van aangever gegaan om de telefoons op te halen en heeft hij deze betaald met 22 valse bankbiljetten van € 50,00. Daarmee heeft de verdachte zich niet alleen schuldig gemaakt aan oplichting, maar ook aan het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten. Aangever heeft in goed vertrouwen het door de verdachte overhandigde geldbedrag in ontvangst genomen, maar kwam er de dag daarna – bij de kassa van de Mediamarkt – achter dat de bankbiljetten vals waren. Door aldus te handelen heeft de verdachte het door de aangever in hem gestelde vertrouwen geschonden en heeft hij kennelijk slechts uit financieel gewin gehandeld. Het hof acht dat uiterst laakbaar. Bovendien ondermijnt het in omloop (proberen te) brengen van vals geld het vertrouwen dat men in het (chartale) betalingsverkeer dient te kunnen stellen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld. Eveneens komt uit het uittreksel Justitiële Documentatie naar voren dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Namens en door de verdachte is in dat kader naar voren gebracht dat hij in de schuldsanering zit, op dit moment via zijn werkgever een opleiding volgt tot vrachtwagenchauffeur, abstinent is van verdovende middelen en momenteel goed contact heeft met zijn dochter.
Tevens heeft het hof in het kader van de straftoemeting acht geslagen op het e-mailbericht d.d. 30 maart 2023 van [X] , werkzaam als reclasseringswerker bij verslavingsreclassering Regio West Brabant, ingekomen bij het hof op 30 maart 2023.
Naar het oordeel van het hof kan, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waarvan ter zitting in hoger beroep is gebleken, niet worden volstaan met een straf als door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht, onvoldoende tot uitdrukking komt. Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat voor de afdoening van de zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De (voorzichtige) positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.100,00, bestaande uit materiële schadevergoeding (zijnde het verkoopbedrag van de door aangever via Markplaats te koop aangeboden telefoons), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Omdat de verdediging om vrijspraak van het tenlastegelegde heeft verzocht dient de benadeelde partij volgens de raadsvrouw in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair, indien het hof tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt, heeft de raadsvrouw het hof verzocht – vanwege het ontbreken van een goede onderbouwing – de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel het toe te wijzen bedrag te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.100,00. Dat bedrag heeft betrekking op het verkoopbedrag van de door aangever via Markplaats te koop aangeboden telefoons over welk aankoopbedrag tussen aangever en de verdachte overeenstemming bestond. De vordering komt het hof niet onredelijk voor.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2020, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.100,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-170800-20 en 20-001238-18
De officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 21 oktober 2021, ingekomen ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2021, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 oktober 2020 onder parketnummer 02-170800-20, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Daarnaast heeft de officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant bij vordering van 21 oktober 2021, tevens de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2018 onder parketnummer 20-001238-18, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, conform de beslissing van rechtbank, de tenuitvoerlegging van beide vorderingen zal gelasten.
De raadsvrouw heeft het hof – gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte – verzocht de proeftijd te verlengen dan wel de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt is het hof van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen dient te worden gelast. Het hof ziet, gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2023, waaruit volgt dat de verdachte meermalen voor strafbare feiten is veroordeeld, in datgene wat door de verdediging naar voren is gebracht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, onvoldoende aanleiding om de proeftijd te verlengen dan wel de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen, zoals door de verdediging is bepleit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 55, 63, 213 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.100,00 (duizend honderd euro) als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2020 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.100,00 (duizend honderd euro)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2018, onder parketnummer 20-001238-18, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2020, onder parketnummer 02-170800-20, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 14 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.