ECLI:NL:GHSHE:2023:2059

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
20-001158-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van slachtoffer door verdachte met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij op 6 juli 2021 in Tilburg de woning van het slachtoffer is binnengegaan en haar letsel heeft toegebracht. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van het slachtoffer en getuige gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling, waarbij het slachtoffer letsel heeft opgelopen, waaronder een fractuur en een hersenschudding. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van in totaal € 1.488,11, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001158-22
Uitspraak : 26 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 mei 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-222680-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep integraal vrijgesproken. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.502,73, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw primair verzocht deze niet-ontvankelijk de verklaren en heeft zij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade alsmede de materiële schade, betrekking hebbende op de kosten voor de bril, dienen te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juli 2021, te Tilburg ( [straatnaam 1] ), [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met geschoeide voet) op/tegen haar kaak en/of gezicht en/of hoofd en/of lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde vuist) op/tegen haar kaak en/of gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of te stoten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 juli 2021, te Tilburg ( [straatnaam 1] ), [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(met kracht) tegen haar gezicht en/of hoofd te trappen en/of te schoppen en/of
(met kracht) tegen haar gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de (specifieke) handelingen zoals vermeld in de tenlastelegging heeft verricht. De verdediging stelt zich op het standpunt dat, blijkens de verklaring van de verdachte, een incident dan wel schermutseling aan de voordeur van de verdachte heeft plaatsgevonden en dat de door de verdachte gemaakte opnames dat verhaal bevestigen. Voorts zijn de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige] tegenstrijdig, nu aangeefster heeft verklaard dat zij haar woning is binnengegaan terwijl [getuige] heeft verklaard dat zij door aangeefster mee naar binnen is getrokken. Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat de foto’s van aangeefster onbetrouwbaar zijn, nu deze lijken te zijn bewerkt, niet voorzien zijn van een datum en aangeefster op de foto’s verschillende T-shirts draagt. Ten slotte komt het letsel van aangeefster niet overeen met het in de geneeskundige verklaringen beschreven letsel.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
Op 8 juli 2021 werd de aangifte van [slachtoffer] opgenomen. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
‘Op 6 juli 2021, tussen 05.00 uur en 06.00 uur, kwam ik samen met mijn vriendin [getuige] (het hof begrijpt: getuige [getuige] ) bij mijn woning aan. Ik woon op [adres 2] . (…) Mijn buurman [verdachte] (het hof begrijpt hier en telkens hierna: de verdachte) woont op [adres 1] . Dit is tegenover mijn woning. Ik zag en hoorde dat mijn voordeur open vloog. (…) Ik zag dat mijn buurman [verdachte] zonder mijn toestemming mijn woning binnen kwam. Ik zat op dat moment gebukt op de grond, omdat ik wat wilde pakken op de grond. [getuige] zat ook gebukt naast mij, omdat zij mij wilde helpen. Ik zag dat mijn buurman [verdachte] [getuige] met kracht tegen haar gezicht trapte en ik zag dat zij hierdoor knockout ging. Daarna keerde hij zich naar mij toe. Ik deed mijn armen omhoog om mij te verdedigen. Ik voelde dat hij mij raakte tegen mijn gezicht. (…) Op 6 juli 2021 ben ik naar de huisarts gegaan. Die heeft mij doorgestuurd naar het ETZ ziekenhuis in Tilburg. In het ziekenhuis hebben ze een CT-scan gemaakt. Daar hebben ze een fractuur geconstateerd ter hoogte bij mijn linkeroor, bij het scharnierpunt van mijn kaak. Ook hebben ze een lichte hersenschudding geconstateerd. Op woensdag 7 juli 2021 ben ik bij de tandarts geweest en daar hebben ze geconstateerd dat aan de linkerkant van mijn tanden een stuk van mijn hoektand af was.’ [2]
Getuige [getuige] werd op 14 juli 2021 als getuige gehoord, bij welke gelegenheid zij onder meer het volgende heeft verklaard:

V: Wat kun je mij vertellen over de mishandeling van jou en je vriendin (het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] ) op 6 juli 2021, tussen 05.00 en 06.00 uur?
A: (…) De buurman kwam binnen gestormd. Wij zaten allebei op de grond omdat
er een tas was gevallen. De buurman stormde toen binnen en heeft mij toen in mijn
gezicht geschopt. Ik ben toen even out geweest. Toen ik bij kwam was mijn vriendin
helemaal hysterisch en toegetakeld.’ [3]
Er werd op 24 augustus 2021 een geneeskundige verklaring opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek op 7 juli 2021, inhoudende:

Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
A.
Uitwendig waargenomen letsel:
Er zijn 2 stukjes af van 2 voortanden. Deze kunnen gerepareerd worden.
(…)
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 07/07/2021’ [4]
Op 25 augustus 2021 werd eveneens een geneeskundige verklaring opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek van 6 juli 2021. Deze houdt onder meer het volgende in:
‘Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
A.
Uitwendig waargenomen letsel:
-
Bloeduitstorting rechter jukbeen en borstkas
-
Pijnlijke oogkas
-
Drukpijnlijke onderkaak, neusrug
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 6/7/2021
E. Overige van belang zijnde informatie
Dag later na het bekijken van CT-beelden, tijdens reguliere controle, dat patiënte een breuk heeft t.h.v. botbegrenzing van voorste gehoorgang links’ [5]
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte op de tenlastegelegde datum geweldshandelingen heeft toegepast op de aangeefster en dat deze handelingen hebben geresulteerd in het vastgestelde letsel. Dat de aangeefster en de getuige niet hebben gezien wat voor geweldshandelingen specifiek door de verdachte zijn verricht, staat niet in de weg aan het aannemen van een bewezenverklaring. Naar ’s hofs oordeel kan het, gelet op de aard van het letsel, redelijkerwijs niet anders dan dat de verdachte de aangeefster tegen het hoofd heeft geslagen en/of geschopt.
Het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging vindt in deze bewijsvoering zijn weerlegging.
Het hof overweegt in aanvulling daarop allereerst dat op de door de verdachte gemaakte filmpjes, welke filmpjes pas kort voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep zijn overgelegd, geen datum of tijdstip is vermeld. Voorts is op geen van de filmpjes een confrontatie te zien tussen de verdachte en aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige] . Het hof ziet derhalve niet welke ontlastende betekenis deze filmpjes zouden moeten hebben voor de verdachte. Dat geldt eveneens ten aanzien van de door de verdachte afgelegde verklaring omtrent de sleutelbos, inhoudende dat de broer van aangeefster de sleutels op een rustige wijze heeft teruggeven, in combinatie met het daarbij behorende filmpje.
Voorts hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte, inhoudende dat er een incident dan wel schermutseling bij de voordeur van de verdachte zou hebben plaatsgevonden en dat het letsel van aangeefster daardoor zou zijn veroorzaakt. Daartoe stelt het hof dat de aard en ernst van het bij aangeefster waargenomen letsel moeilijk past bij de door de verdachte geschetste toedracht. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het in de geneeskundige verklaring beschreven letsel wel overeenkomt met het letsel van aangeefster zoals op de foto’s is te zien en acht het hof de foto’s van aangeefster betrouwbaar. Dat letsel past naar ’s hofs oordeel ook veel beter bij de door haar en de getuige beschreven toedracht. Dat aangeefster verschillende T-shirts aanheeft en op de foto’s geen datum en tijdstip is vermeld, doet daaraan niet af. Bovendien ziet het hof niet in op welke wijze de foto’s van aangeefster zouden zijn bewerkt, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht. Dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige] voorts op onderdelen van elkaar verschillen, doet geen afbreuk aan de geloofwaardigheid daarvan. De verklaringen vinden immers op essentiële punten steun in elkaar. Aldus staat voor het hof genoegzaam vast dat – daarbij mede gelet op de omstandigheid dat er niemand anders aanwezig was dan de verdachte – het niet anders kan dan dat de verdachte het bij aangeefster waargenomen letsel heeft toegebracht.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld en verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . De verdachte is de woning van aangeefster binnengegaan en heeft haar vervolgens flink letsel toegebracht. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en haar pijn en letsel toegebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk, doch niet recentelijk, ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een bijstandsuitkering ontvangt en de zorg over zijn driejarige dochter heeft.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.002,73, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 340,00, bestaande uit kosten voor de bril
€ 220,67, bestaande uit tandartskosten
€ 385,00, bestaande uit het eigen risico zorgverzekeraar
€ 57,06, bestaande uit reiskosten
€ 5.000,00, bestaande uit immateriële schade
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de gehele vordering aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is bepleit dat de vorderingen betrekking hebbende op de immateriële schade en de kosten voor de bril dienen te worden afgewezen. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de bril is niet gebleken dat de benadeelde partij deze ten tijde van het tenlastegelegde droeg.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Posten I, II en III
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadeposten (posten I, II en III) zijn voldoende onderbouwd en niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. De schadeposten komen als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade voor vergoeding in aanmerking voor een bedrag van € 945,67 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Post IV
De gevorderde reiskosten van € 56,07 zijn als volgt opgebouwd:
bezoek huisarts met oma € 10,72
bezoek opticien met oma € 16,10
bezoek tandarts met oma € 15,62
politiebureau aangifte met oma € 14,62
Het hof overweegt met betrekking tot de gevorderde reiskosten als volgt.
De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten zijn gemaakt door de oma van de benadeelde en in zoverre gaat het om verplaatste schade.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend.
De omstandigheid dat artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent ter zake van ‘verplaatste schade’ en de op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bestaande mogelijkheid voor die derden om zich ter zake daarvan te voegen in het strafproces, doet niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen voor zover deze schade nog niet is vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
De reiskosten voor de bezoeken aan de huisarts, opticien en tandarts, te weten een bedrag van € 42,44, zijn naar het oordeel van het hof in redelijkheid gemaakt, zijn redelijk van hoogte en de kosten zijn voldoende onderbouwd. Het hof is derhalve van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor dat deel toewijsbaar zijn als materiële schade op grond van artikel 6:107, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek.
De door de benadeelde gevorderde reiskosten in verband met het doen van aangifte op het politiebureau, te weten een bedrag van € 14,62, zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit als bedoeld in artikel 51f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij dient in dit deel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ontstaan. Het hof zal om die reden bij wijze van moderatie bepalen dat de materiële schade is ontstaan op 6 juli 2021. De wettelijke rente over de materiële schade zal aldus vanaf laatstgenoemde datum worden toegewezen.
Immateriële schade
Post V
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, te weten bloeduitstortingen, afgebroken tanden en een breuk ter hoogte van de botbegrenzing van de gehoorgang. De benadeelde partij heeft ter toelichting op het verzoek tot schadevergoeding verder aangevoerd dat het voorval haar gevoel van veiligheid thuis heeft weggenomen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Het overige gedeelte wordt afgewezen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 1.488,11 aan schadevergoeding toe, bestaande uit € 988,11 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.488,11. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.488,11 (duizend vierhonderdachtentachtig euro en elf cent)bestaande uit € 988,11 (negenhonderdachtentachtig euro en elf cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro)aan immateriële schade af;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.488,11 (duizend vierhonderdachtentachtig euro en elf cent)bestaande uit € 988,11 (negenhonderdachtentachtig euro en elf cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 24 (vierentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. Y. van Setten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 26 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Leijdal, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2021178388, gesloten d.d. 31 augustus 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-59. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juli 2021, dossierpagina’s 4-5, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juli 2021, dossierpagina’s 27-28, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige]
4.Geneeskundige verklaring betreffende patiënt [slachtoffer] d.d. 24 augustus 2021, dossierpagina 26.
5.Geneeskundig verklaring betreffende patiënt [slachtoffer] d.d. 25 augustus, dossierpagina 23.