Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , [land] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 november 2022;
- het door de GI overgelegde gezinsplan, ingekomen op 28 april 2022.
3.De beoordeling
is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 27 maart 2017 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
De vader begrijpt dat het perspectief van [minderjarige 1] niet bij hem ligt. Toen [minderjarige 1] net uit huis geplaatst was had de vader daar moeite mee, maar inmiddels is hij het eens met de plaatsing van [minderjarige 1] in het pleeggezin. Hij ziet dat de pleegouders goed voor [minderjarige 1] zorgen en dat het goed gaat met [minderjarige 1] in het pleeggezin. Het is niet zo dat de vader in bepaalde gevallen zijn toestemming heeft onthouden aan gezagsbeslissingen. De GI noemt de medicatie en een vakantie. Ten aanzien van de medicatie van [minderjarige 1] heeft de vader zich eerst willen laten informeren over de invloed van deze medicatie op de ontwikkeling van een kind. Hij gebruikt zelf ook medicatie in verband met ADHD. Ten aanzien van de toestemming voor de vakantie van [minderjarige 1] merkt de vader op dat hij hier vragen over heeft gesteld, omdat hij [minderjarige 1] door deze vakantie lange tijd niet zou zien. Andere voorbeelden zijn door de GI niet genoemd.
De raad handhaaft zijn standpunt zoals verwoord in de procedure in eerste aanleg. De GI heeft aangegeven dat de vader sinds de gezagsbeëindiging druk uitoefent op de moeder. Het is voor de moeder niet eenvoudig om met die druk om te gaan. Het ontbreekt de vader aan zelfreflectie en probleembesef. Door de pleegouders is voorgesteld om de vader een kaartje te laten sturen naar [minderjarige 1] , omdat de vader vanwege een periode van detentie een omgangsmoment had gemist. De vader heeft dit vervolgens niet gedaan. De vader is niet in staat om adequaat en binnen een redelijke termijn te reageren op hetgeen aan hem wordt voorgelegd, terwijl de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] maakt dat hij daar extra behoefte aan heeft. Deze situatie is niet in het belang van [minderjarige 1] , waardoor de gezagsbeëindigende maatregel gecontinueerd dient te worden. Dit houdt niet in dat de vader geen informatie meer ontvangt over [minderjarige 1] . Hij hoeft hier alleen geen standpunt meer over in te nemen. Zo kan er meer focus komen op het contact tussen de vader en [minderjarige 1] . De vader wil graag meer contact met [minderjarige 1] en de GI heeft aangegeven ook steeds te kijken naar de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang. Wanneer daarover een evaluatie wordt gepland is de vader echter niet aanwezig. Momenteel loopt er nog een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en in het door de GI overgelegde gezinsplan is nadrukkelijk opgenomen dat er aandacht moet blijven bestaan voor de contacten van [minderjarige 1] met de vader en het verstrekken van informatie over [minderjarige 1] aan de vader. Mocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] op een gegeven moment worden beëindigd dan zal de GI voorafgaand concreet aandacht besteden aan beide onderwerpen in het borgingsplan.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het de bedoeling is dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] op een gegeven moment beëindigd wordt. De vader zou in dat geval gezamenlijk met de moeder en de pleegouders vorm moeten gaan geven aan de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . Gelet op de problematische samenwerking met de pleegouders heeft het hof er geen vertrouwen in dat de vader hiertoe in staat zal zijn.