ECLI:NL:GHSHE:2023:2031

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
20-000499-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ripdeal, bedreiging met de dood van een politieagent en opzettelijk vervoer van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van een ripdeal, bedreiging met de dood van een politieagent en het opzettelijk vervoeren van 5 kilogram hennep. De feiten vonden plaats op 25 september 2016 in Venlo, waar de verdachte samen met anderen een partij hennep heeft gestolen. Tijdens deze ripdeal heeft de verdachte de verkopers met een vuurwapen bedreigd en is er geschoten in de richting van een politieagent die de achtervolging had ingezet. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000499-19
Uitspraak : 7 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 11 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-659355-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteplaats 1] ) op [geboortedag 1] 1984,
volgens eigen opgave ter terechtzitting in hoger beroep wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigende personen’ (feit 1 primair),
  • ‘medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1 primair’ (feit 2) en
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij (aangeduid met het nummer) 742990 hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Ten slotte heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de benadeelde partij, welke kosten door de rechtbank zijn begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aangaande de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering integraal en hoofdelijk zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Aangaande de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman – in lijn met de door hem bepleite vrijspraak – primair bepleit dat het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal verklaren. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal reeds worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf kilogram hennep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] en/of een politieman, althans een persoon bekend onder nummer 742990, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gericht heeft/hebben gehouden en/of
- met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, een personenauto heeft/hebben geschoten en/althans gericht waarin die politieman, althans die persoon bekend onder nummer 742990 reed en/althans zich bevond;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van vijf kilogram hennep, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gericht heeft/hebben gehouden;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, eenmaal althans meermalen een politieman, althans een persoon bekend onder nummer 742990, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging, telkens opzettelijk dreigend met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op, althans in de richting van, een personenauto geschoten en/althans gericht waarin voornoemd persoon reed en/althans zich bevond;
3.
hij op of omstreeks 25 september 2016 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer vijf kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 25 september 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf kilogram hennep toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een politieman, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gericht en
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van een personenauto heeft geschoten waarin die politieman reed;
2.
hij op 25 september 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, een politieman heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, telkens opzettelijk dreigend met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van een personenauto geschoten waarin voornoemd persoon reed;
3.
hij op 25 september 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van vijf kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, District Noord en Midden-Limburg, onderzoek SFINX, proces-verbaalnummer LB1R016098, gesloten d.d. 1 februari 2017, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 913.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016 (pg. 148-150), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant onder nummer 742990:
Op zondag 25 september 2016, omstreeks 12.25 uur, was ik, verbalisant 742990, belast met project Hoover. Ik was gekleed in burgerkleding en derhalve niet herkenbaar als een medewerker van de politie. Ik reed in een onopvallend dienstvoertuig, van het merk BMW, kenteken [kenteken 1] . Op voornoemde datum, omstreeks 12.30 uur, hoorde ik dat collega [verbalisant 1] mij portofonisch meedeelde: “de golf staat nu op de [adres 2] , hij staat achteruit ingeparkeerd op de oprit van een woning”. Direct daarop parkeerde ik mijn onopvallend dienstvoertuig op het [adres 10] met zicht op de betreffende Volkswagen Golf voorzien van het Belgische kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat de Volkswagen Golf op de oprit geparkeerd stond van een aldaar gelegen woning. Ik zag dat de Volkswagen Golf met de achterzijde in de richting van de woning wees. Ik zag dat de voorzijde van de Volkswagen Golf in de richting van de [adres 2] wees.
Vanuit mijn positie zag ik vervolgens dat er een man vanuit de tuin/binnenplaats, alwaar de Volkswagen Golf stond geparkeerd, naar de Volkswagen Golf rende. Ik zag dat deze man grote grijze/zilveren pakketten in zijn handen had. Deze pakketten herken ik ambtshalve als zijnde pakketten waarin verdovende middelen worden verpakt. Ik zag dat deze man de pakketten snel, met een gooiende beweging, in de Volkswagen Golf plaatste. Vervolgens zag ik dat er nog een man vanuit eerder genoemde tuin/binnenplaats naar de Volkswagen Golf rende. Ik zag dat beide mannen vervolgens haastig in de Volkswagen Golf stapten en met hoge snelheid wegreden vanaf de oprit.
Daaropvolgend zag ik dat de Volkswagen Golf met hoge snelheid vanuit de [adres 2] via de [adres 3] de [adres 4] op reed in de richting van de [adres 5] . Vervolgens ben ik achter de Golf aangereden. Nadat ik zag dat de Volkswagen Golf door zijn hoge snelheid uitliep, heb ik mijn snelheid vermeerderd. Op de hoek van de [adres 6] met de [adres 5] zag ik dat de Volkswagen Golf abrupt tot stilstand kwam. Direct hierna zag ik twee mannen die vanuit de richting van de aldaar gelegen snackbar naar de Volkswagen renden. Ik zag dat deze mannen haastig achterin de Volkswagen Golf stapten.
Nadat de Volkswagen Golf de kruising van de [adres 5] met de [adres 8] was gepasseerd, zag ik dat de remlichten van de Volkswagen Golf oplichtten. Ik zag dat de Volkswagen Golf zijn snelheid enorm minderde en stapvoets voor mij bleef tijden. Ik zag dat er op dat moment geen andere verkeersdeelnemers voor en of naast de Volkswagen Golf bevonden. Direct hierna zag ik dat aan de bijrijderszijde een hand naar buiten stak. Ik zag dat deze hand een voorwerp vasthad. Ik zag vervolgens dat zowel de hand als het voorwerp in mijn richting wezen. Ik zag dat er een aantal malen een trekkende beweging werd gemaakt, terwijl de inzittende (
het hof begrijpt: van de Volkswagen Golf) het voorwerp in zijn hand hield. Vervolgens zag ik dat het voertuig wederom met hoge snelheid wegreed. Tegelijkertijd zag ik dat de eerder genoemde trekkende bewegingen door bleven gaan. Ik herkende op dat moment dergelijke bewegingen als bewegingen die gemaakt worden bij het gebruik van een handvuurwapen. Ik zag dat zowel de hand als het voorwerp na iedere trekkende beweging licht omhoog sloeg en vervolgens weer in mijn richting wees. Ik herkende dit als zijnde de terugslag en het opwaarts kantelen van een handvuurwapen. Ik zag de voornoemde schietbeweging zich meer dan tweemaal herhaalde. Ik besefte op dat moment dat er door de inzittende(n) van de Volkswagen Golf mogelijk geschoten was en gaf dit portofonisch door aan de collega’s.
Daaropvolgend heb ik meer afstand genomen op de Volkswagen Golf die op dat moment met hoge snelheid op de [adres 5] op mij uitliep. Ik zag dat de Volkswagen Golf op de kruising [adres 5] met de [adres 9] met hoge snelheid rechtdoor reed. Ik zag dat de Volkswagen Golf de eerst volgende verkeerslichten naderde en sloeg linksaf de oprit A73 op.
Op het moment dat ik in de bocht reed van de oprit A73, zag ik dat de Volkswagen Golf de bocht nagenoeg was uitgereden. Door de bochtvorming werd de absolute afstand tussen mij en de Volkswagen kleiner, te weten ongeveer 50 meter. Ik zag dat het achterste raam aan [de] bijrijderszijde van [de] Volkswagen Golf open stond. Voorts zag ik dat er een hand uit dit raam stak. Ik zag dat deze hand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vasthield en de loop van dit voorwerp in mijn richting wees. Ik zag dat de hand vervolgens meerdere schietbewegingen maakte zoals eerder beschreven. Ik hoorde op dat moment bij iedere schietbeweging een doffe knal. Ik herkende het geluid van de doffe knallen als het geluid van een schot uit een vuurwapen. Ik besefte op dat moment dat er gericht op mij werd geschoten. Uit angst voor mijn eigen veiligheid ben ik daarop met mijn hoofd achter het stuur van mijn dienstvoertuig gezakt. De eerder genoemde doffe knallen hoorde ik op dat moment drie keer. Nadat ik de doffe knallen niet meer hoorde keek ik boven mijn stuur uit en zag ik dat de Volkswagen Golf hard wegreed over de A73.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016 (pg. 151-152), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op zondag 25 september 2016, omstreeks 12:30 uur, was ik belast met dienst voor de politie-eenheid Limburg. Ik was onopvallend gekleed en reed in een onopvallend dienstvoertuig. Op genoemde dag en tijdstip vatte ik vanaf de kruising [adres 4] met het [adres 10] post op een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, zwart van kleur en voorzien van het Belgische kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat deze personenauto stond geparkeerd op een oprit van een woning aan de [adres 2] Ik zag dat de achterzijde van de Volkswagen Golf wees in de richting van de woning aan de [adres 2] . Vanaf voornoemde locatie had ik direct zicht op de personenauto.
Op enig moment zag ik dat een man vanuit de tuin/oprit van voornoemde woning naar de bestuurderszijde van de Volkswagen Golf rende. Ik zag dat deze man een zilverkleurige tas in zijn handen had en deze tas vervolgens in de Volkswagen Golf legde. Ik zag dat de man vervolgens terug rende naar de tuin van de woning. Het is mij, verbalisant, ambtshalve bekend dat dergelijke tassen gebruikt worden om verdovende middelen, waaronder hennep, luchtdicht te verpakken.
Een aantal seconden daarna zag ik opnieuw een man vanuit de tuin/oprit van voornoemde woning naar de bestuurderszijde van de Volkswagen Golf rennen. Ik zag dat de man eenzelfde zilverkleurige tas in zijn handen had en deze tas in de Volkswagen Golf legde. Ik zag dat deze man vervolgens terug rende naar de tuin van de woning alwaar de Volkswagen Golf stond geparkeerd.
Voorts zag ik dat twee personen in de Volkswagen Golf stapten en met hoge snelheid wegreden naar de [adres 5] Ik zag dat collega 742990 direct achter de Volkswagen Golf aanreed. Ik reed vervolgens achter collega 742990 aan. Op het moment dat ik voornoemde woning voorbij reed zag ik dat er twee voor mij onbekende personen met versnelde pas vanaf de oprit van de woning richting de [adres 4] liepen.
Ik zag de voorste man een blanke man, ongeveer 1,70 meter was, een breed postuur had en ongeveer 50 jaar oud was. Ik zag dat de achterste man een blanke huidskleur had en ongeveer 1,80 meter lang was, een normaal postuur had en ongeveer 50 jaar oud was. Ik zag dat deze man kort grijs haar had.
Nadat ik deze personen voorbij was gereden, zag ik dat de Volkswagen Golf met hoge snelheid vanuit de [adres 5] de [adres 6] naderde. Ik zag dat de Volkswagen Golf vervolgens op de kruising met de [adres 6] stopte. Vervolgens hoorde ik van collega 742990 dat er twee personen bij de Volkswagen Golf waren ingestapt. Ik hoorde dat collega 742990 doorgaf dat de Volkswagen Golf met hoge snelheid wegreed. Vervolgens hoorde ik dat 742990 vervolgens portofonisch meedeelde dat de inzittenden van de Volkswagen Golf op hem hadden geschoten. Daaropvolgend hoorde ik dat 742990 meedeelde dat hij de Volkswagen Golf op gepaste afstand zou volgen. Kort hierna hoorde ik dat 742990 portofonisch doorgaf dat hij op de oprit van de autosnelweg A73 opnieuw was beschoten door de inzittenden van de Volkswagen Golf.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2016 (pg. 154), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant 742990:
Op zondag 25 september 2016 kreeg ik het verzoek om de woning aan te wijzen alwaar de zwarte Volkswagen Golf, voorzien van het Belgische kenteken [kenteken 2] , op de oprit had gestaan aan [adres 2] . Ik ben teruggereden en op dezelfde positie gaan staan als waar ik eerder op de dag had gestaan en waarbij ik zicht had op de geparkeerde zwarte Volkswagen Golf. Vanaf deze positie had ik zicht op de woning [adres 2] . Ik kan met zekerheid verklaren dat het [adres 2] betrof.
4.
De kennisgeving van inbeslagneming registratienummer: PL2300-2016177981, (pg. 640-641), voor zover inhoudende:
Omstandigheden: goederen (zakken met henneptoppen) werden aangetroffen in het inbeslaggenomen voertuig, personenauto, merk Volkswagen, type Golf met kenteken [kenteken 2] .

Volgnummer 1

Goednummer: PL2300-2016177981-848899
Object: Verdovende mid (Hennep)
Bijzonderheden: Zilveren sealbag met henneptoppen
Spoor identificatienummer: AAIK7078NL

Volgnummer 2

Goednummer: PL2300-2016177981-848900
Object: Verdovende mid (Hennep)
Bijzonderheden: Zilveren sealbag met henneptoppen
Spoor identificatienummer: AAGM9598NL

Volgnummer 3

Goednummer: PL2300-2016177981-848901
Object: Verdovende mid (Hennep)
Bijzonderheden: Zilveren sealbag met henneptoppen
Spoor identificatienummer: AAGM9596NL
5.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 18 oktober 2016 (pg. 444-446), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 27 september 2016 werd een onderzoek ingesteld in een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [kenteken 2] in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Tijdens dit onderzoek werd in het betreffende voertuig een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen, die werd veiliggesteld en inbeslaggenomen voor nader onderzoek.
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit
Aantal: 3
Goednummer: PL2300-2016177981-848899
SIN: AAIK7078NL
Object: Zilveren sealbag en 2 gripzakken
Bijzonderheden: met henneptoppen verpakt in 2 plastic gripzakken
Goednummer: PL2300-2016177981-848900
SIN: AAGM9598NL
Object: Zilveren sealbag en 2 gripzakken
Bijzonderheden: met henneptoppen verpakt in 2 plastic gripzakken
Goednummer: PL2300-2016177981-848901
SIN: AAGM9596NL
Object: Zilveren sealbag
Bijzonderheden henneptoppen verpakt in aparte plastic gripzak

Betreft onderzoek aan SIN:AAIK7078NL

De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken werd herkend als Cannabis, bekend als hennep.
Netto hoeveelheid: 2 gripzakken met elk 1 kg henneptoppen

Uitslag test

De test gaf een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep, vermeld op lijst 2 van de Opiumwet.
Betreft onderzoek aan SIN:
AAGM9598NL
De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken werd herkend als Cannabis, bekend als hennep.
Netto hoeveelheid: 2 gripzakken met elk 1 kg henneptoppen

Uitslag test

De test gaf een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep, vermeld op lijst 2 van de Opiumwet.

Betreft onderzoek aan SIN:AAGM9596NL

De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken werd herkend als Cannabis, bekend als hennep.
Netto hoeveelheid: 1 gripzak met 1 kg henneptoppen

Uitslag test

De test gaf een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep, vermeld op lijst 2 van de Opiumwet.
6.
Proces-verbaal onderzoek stuk van overtuiging (pg. 447-450), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 28 september 2016 ontving ik de volgende stukken van overtuiging (SVO), die werden aangeboden voor nader onderzoek:
Goednummer: PL2300-201677981-848899
SIN: AAIK7078NL
Relatie met SIN: AAJJ9869
Object: Zilveren sealbag met 2 plastic gripzaken
Bijzonderheden: met henneptoppen

Onderzoek SVO met SIN AAIK7078NL

Dactyloscopisch onderzoek
Ik heb onderzoek verricht naar de mogelijke aanwezigheid van dactyloscopische sporen op de buitenzijde van de zilverkleurige sealbag en de plastic gripzak. De volgende sporen werden veiliggesteld:
Spoornummer: PL2300-2016177981-40988
SIN: AAJJ9869NL
Relatie met SIN: AAIK7078NL
Spoortype: Dacty
Spooromschrijving: Vingerafdruk
Plaats veiligstellen: Zilverkleurige sealbag aagm9569NL
7.
Een geschrift, te weten het rapport dactyloscopisch onderzoek (pg. 451-454) d.d. 19 oktober 2016, opgemaakt door [naam] , voor zover inhoudende:

Dactyloscopisch onderzoek:

Met de afbeelding van dactyloscopisch spoor bekend in Havank onder nummer [nummer 1] is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd in de verzameling referentieafdrukken.
Kenmerk spoor: AAJJ9869NL
Kenmerk Havank: [nummer 1]

Resultaat dactyloscopisch onderzoek:

Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon geregistreerd in Havank onder:
Biometrienummer: [nummer 3]
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag 1] 1984
Geboorteland: [geboorteplaats 1]
Uit het onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen spoor [nummer 1] en de afbeelding van de linker ringvinger van incidentnummer [nummer 2] geregistreerd in Havank onder biometrienummer [nummer 3] .
Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 oktober 2016 (pg. 521-525), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1 ] :
V: vertel eens wat er is gebeurd op 25 september 2016.
A: Ik kreeg omstreeks 09.00/09.30 uur een sms’je van [bijnaam verdachte] . [bijnaam verdachte] wilde mij spreken en schreef: “Ik heb je nodig, het is dringend je moet nu komen”. Ik vroeg aan mijn neef [medeverdachte 2] , die bij mij sliep of hij mee kon komen, of hij mij kon afzetten in Weert. Ik reed met [medeverdachte 2] naar de McDonalds in Weert. Ik zag dat [bijnaam verdachte] samen met een vriend van hem, genaamd [medeverdachte 3] , ook de McDonalds binnen liep. Wij moesten meteen mee komen. [medeverdachte 2] en ik moesten in de Auto stappen. Dit was een zwarte Volkswagen Golf. Wij reden in de richting van Venlo. Wij moesten iets gaan ophalen bij twee Hollanders. Op een gegeven moment kwamen wij aan in Venlo en daar zijn wij even gestopt en werden [medeverdachte 2] (
het hof begrijpt: voornoemde [medeverdachte 2] )en [medeverdachte 3] door [bijnaam verdachte] afgezet. Ik en [bijnaam verdachte] reden naar een woning met twee oudere Nederlandse mannen.
V: kun je die Hollanders omschrijven?
A: Zij waren op leeftijd, ouder dan dertig jaar. Het waren twee mannen. Ik was in die woning van die oudere mensen en op een gegeven moment werden er grote zilveren zakken met wiet gepakt. Ik zag dat [bijnaam verdachte] in de woning opeens een geweer had. Eigenlijk ontstond er meteen een ripdeal. Ik zag dat [bijnaam verdachte] het wapen pakte.
V: Waar werd er iets ingeladen?
(het hof begrijpt met iets, gelet op de bewijsmiddelen 1, 2 en 4: de zilveren sealbags met hennep).
A: In de Golf.
V: Waar stond jullie voertuig.
A: (…) buiten op de parking (…) garage-achtig. Een soort poort was dat.
V: Op welk moment werden er dingen ingeladen in de auto?
(het hof begrijpt met dingen, gelet op de bewijsmiddelen 1, 2 en 4: de zilveren sealbags).
A: Nadat het wapen was getrokken.
V: Wat gebeurde er verder?
A: Wij rijden (
het hof begrijpt: reden) weg. We haalden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op en toen plankgas. Ik zat voor in de auto aan de rechterzijde. [bijnaam verdachte] reed (
het hof begrijpt: als bestuurder) in de Volkswagen Golf. [medeverdachte 3] zat rechtsachter en [medeverdachte 2] links, achter [bijnaam verdachte] . We zagen iemand achter ons rijden. Op een gegeven moment zei [bijnaam verdachte] ‘Schiet met het geweer’ en die jongen achter mij, [medeverdachte 3] , begint te schieten uit het raam richting die auto. Ik hoorde schieten.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 oktober 2016 (pg. 526-531), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1 ] :
V: Wat deed hij
(het hof begrijpt: de verdachte)met dat pistool?
A: Heel bedreigend naar die twee Hollanders.
V: Heeft hij met dat wapen gewezen richting die mannen?
A: Ja.
10.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 september 2016 (pg. 482-490), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] :
Mijn neefje is [medeverdachte 1 ] . Op zondag (
het hof begrijpt: 25 september 2016) werd ik gewekt door [medeverdachte 1 ] . Hij vroeg om hem weg te brengen en om met hem mee te gaan. [medeverdachte 1 ] en ik zijn met mijn auto naar de McDonalds in Weert gereden. Toen [medeverdachte 1 ] en ik binnen waren, kwam er een jongen aan. Ik zal hem de chauffeur noemen. Hij bleek later de chauffeur van de Volkswagen Golf. Het was een zwarte Volkswagen Golf. Ik heb geen gegevens van hem. Ik weet wel dat hij een bijnaam heeft en dat is [bijnaam verdachte] . In de Volkswagen zat nog een persoon. [medeverdachte 1 ] stapte in de Volkswagen Golf en riep tegen mij dat ik mee moest gaan. De bestuurder van de Volkswagen was [bijnaam verdachte] . De [andere] persoon zat rechts achter
(
het hof begrijpt: naast) mij. Op een gegeven moment moesten ik en degene die naast mij zat achterin uitstappen. Er werd mij gezegd door [bijnaam verdachte] dat zij zo terug kwamen. Na ongeveer 10 minuten of een kwartier kwamen zij weer aanrijden. Ik zag dat [bijnaam verdachte] achter het stuur zat. Ik zag dat hij met hoge snelheid kwam aanrijden. [bijnaam verdachte] schreeuwde tegen ons dat wij snel in moesten stappen. Ik heb dit gedaan. Ik zag dat de wij met hoge snelheid wegreden. Ik zag dat er in de auto verschillende zakken lagen. Dit waren zilverkleurige zakken. Een van die zakken was doorzichtig en [ik] zag dat deze vol zat met wiet. Ik herken[de] de wiet. Op een gegeven moment hoorde ik dat [bijnaam verdachte] naar de jongen, die naast mij zat, riep dat hij ‘ze bang moest maken’. Ik zag dat die jongen, die naast mij zat met een geweer zwaaide uit de auto. Het was een kort handwapen. Ik heb hem horen schieten.
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 september 2016 (pg. 536-542), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik word ook wel [bijnaam verdachte] genoemd. Dat is mijn bijnaam. Ik was gister met [medeverdachte 1 ] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De bijnaam van [medeverdachte 3] is [medeverdachte 3] . Ik heb een zwarte Golf met het Belgische kenteken (
het hof begrijpt: met in de combinatie) [kenteken 2] . Dat is ook de auto waarin wij voor onze aanhouding zijn aangetroffen.
12.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 10 februari 2020, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [medeverdachte 1 ] :
Ik heb bij de politie de waarheid gesproken en daar blijf ik bij. Ik kreeg berichten van [bijnaam verdachte] . Dat is hoe [verdachte] wordt genoemd. Ik ben met de auto van [medeverdachte 2] weggegaan richting Weert. Ik noem [medeverdachte 2] ook wel [medeverdachte 2] . Daar had ik met [bijnaam verdachte] afgesproken bij de McDonalds. Hij stond daar met een persoon met de bijnaam [medeverdachte 3] . Ik, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn bij hem
(het hof begrijpt: de verdachte)ingestapt in de auto en weggereden. Wij kwamen bij een huis uit. [bijnaam verdachte] en ik zijn toen het huis binnen gegaan. Later hebben wij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] weer opgehaald. Voordat ik het wist was [bijnaam verdachte] zakken aan het inladen in de auto. Voordat [bijnaam verdachte] en ik van dat huis vertrokken, is er een bedreiging geweest. [bijnaam verdachte] had op enig moment een wapen vast en bedreigde met dat wapen die twee mannen. Hij richtte het wapen op die twee mensen. [bijnaam verdachte] en ik zijn vervolgens ingestapt en hard weggereden. Verderop zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ingestapt. In de auto werd gezegd dat wij werden achtervolgd. Daarop begon [bijnaam verdachte] volledig gas te geven. Ik zal op de passagiersstoel met [bijnaam verdachte] als bestuurder naast mij. [medeverdachte 2] zat linksachter en [medeverdachte 3] zat rechtsachter mij. Ik hoorde [bijnaam verdachte] tegen [medeverdachte 3] roepen dat hij die personen die ons achtervolgden moest afschrikken. Het klopt dat [bijnaam verdachte] zei ‘schiet met dat geweer’. Ik hoorde toen [medeverdachte 3] achter mij schieten. Ik hoorde een knal en ik heb ook gezien dat hij uit het raam hing aan de achterkant rechts.
13.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 16 november 2016 (pg. 708-713), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] :
Op 26 september 2016 werd door ons verbalisanten als forensisch onderzoekers een forensisch onderzoek verricht naar sporen.
Onderzoek personenauto, merk Volkswagen type Golf, kenteken [kenteken 2] .
Deel van munitie, huls, aangetroffen op de zitplaats achterin.
Goednummer: PL2300-2016177981-849052
SIN: AAKV9931NL
Object: Munitie (huls)
Merk/type: Rws 9 Mm P.A.Knall
Kaliber: 9 mm
Bijzonderheden: aangetroffen in vrtg vw golf 1-1nv-636 (
het hof begrijpt: voertuig Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 2])
14.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 3 oktober 2016 (pg. 681-691), met bijlagen, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 4] en [verbalisant 6] :
Op 25 september 2016 werd door ons verbalisanten als forensisch onderzoekers onderzoek verricht in verband met schietincidenten te Blerick, oprit A73 te Weert, omgeving ringbaan noord. Door ons verbalisanten werd het wegdek afgezocht, vanaf het begin van de oprit van de A73 tot ongeveer 600 meter na de bocht van de oprit. Tijdens dit zoeken werd aan het begin van de rechterbocht van de oprit een verschoten huls aangetroffen en veiliggesteld.

Sporendrager

Goednummer: PL2300-2016177981-848323
SIN: AAJJ9914NL
Object: Munitie (Patroon)
Merk/type: Gfl 9mm
Kaliber: 9mm
Bijzonderheden: P.a. knall 9mm g.f.l.
15.
Een geschrift, te weten het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 6 december 2016 (pg. 864-870), nummer 2016.10.03.150, opgemaakt door de NFI-deskundige [NFI-deskundige] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
SIN
omschrijving
AAJ9914NL
Munitie (Patroon)
AAKV9931NL
Munitie (Huls)
Zowel het stuk AAJ9914NL als AAKV9931ML betreft een verschoten huls. De huls AAJ9914NL is voorzien van het bodenstempel ‘G.F.L. P.A. KNALL’. De huls
AAKV9931NL is voorzien van het bodemstempel ‘RWS 9mm P.A. Knall’. Gezien de bodenstempels en de groene plastic kapjes aan de voorzijde waren beide patronen voorzien van een knallading. In de hulzen bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen.
Voor de twee hulzen zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1:De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2:De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber met deze systeem kenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn waarschijnlijker wanneer
hypothese 1waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch gas-/alarmpistool van het kaliber 9mm P.A. Knal.
16.
Kennisgeving van inbeslagneming registratienummer PL2300-2016178041-7 (pg. 643-645) voor zover inhoudende:
Plaats: [adres 2]
Datum en tijd: 25 september 2016 te 15:52 uur

Beslagene:

Achternaam: [slachtoffer 1]
Voornamen: [slachtoffer 1]
Geboren: [geboortedag 2] 1957
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2] in Nederland
Nationaliteit: Nederlandse
Adres: [adres 2]
Postcode en plaats: [adres 2]

Volgnummer 7

Goednummer: PL2300-2016178041-848309
Object: Communicatieap (Telefoon)
Merk: Iphone
Registratienummer: [nummer 4]
Bijzonderheden: aangetroffen op het aanrecht
17.
Proces-verbaal nr. 2016177981 d.d. 18 oktober (pg. 402), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Proces-verbaal volgnummer: 16-0319-007
Soort goed: GSM
Merk: Iphone 5S A1457
Nummer: [nummer 4]
In beslagname nummer: 848309
18.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2016 (pg. 400-401), met bijlagen, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 19 oktober 2016 ontving ik van verbalisant [verbalisant 7] , digitaal rechercheur, een proces-verbaal, 2016177981. In dit proces-verbaal staat dat de gegevens afkomstig van een mobiele telefoon, merk Apple iPhone 5S, veiliggesteld waren. Deze gegevens konden wij inkijken.

Ik zag dat de apple-ID was: “iphone van [slachtoffer 1] ”.

Whatsapp eigenaar [slachtoffer 1] .
Ik zag in de call-log op 25 september 2016 om 12:32 uur het alarmnummer 112 was gebeld maar dit contact maar 5 seconden lang is geweest. 6 minuten hierna is met dit toestel naar een ander nummer gebeld. Op 25 september 2016 om 19.01 is door dit nummer ingebeld via whatsapp. In dit bericht wordt gevraagd: “zwart golfke?”.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair, alsmede van het onder feit 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van een ripdeal. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1 ] onvoldoende steun vindt in het procesdossier en deze verklaring bovendien onbetrouwbaar is, zodat deze niet voor het bewijs van het onder feit 1 tenlastegelegde kan worden gebezigd. Bij deze stand van zaken is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde te komen, aldus de raadsman.
Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n), omdat het bewijs voor medeplegen daarvoor tekortschiet, zodat de verdachte eveneens voor het onder feit 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof vinden de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging hun weerlegging in de inhoud van de hierboven vermelde bewijsmiddelen.
Het hof heeft onvoldoende redenen om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1 ] . De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1 ] vindt op essentiële onderdelen objectieve verankering in andere bewijsmiddelen, waaronder de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten 742990 en [verbalisant 1] , alsmede in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] . De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1 ] en [medeverdachte 2] zijn in de kern gelijkluidend en vinden ook steun in elkaar. Bij dit oordeel heeft het hof het tijdstip en de wijze van totstandkoming van hun verklaringen mede in aanmerking genomen. Zowel medeverdachte [medeverdachte 1 ] als medeverdachte [medeverdachte 2] hebben hun verklaring immers afgelegd tegenover de politie direct na hun aanhouding, terwijl zij voorts beiden in beperkingen zaten. Verdachte [medeverdachte 1 ] is bovendien (in de kern) tegenover de rechter commissaris bij zijn verklaring tegenover de politie gebleven. Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd met het doel om de verdachte valselijk de schuld in de schoenen te schuiven.
De door en namens de verdachte benoemde feiten die zouden moeten meebrengen dat de verklaringen van de medeverdachten als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, worden door het hof niet zwaarwegend genoeg bevonden. Dat ligt anders voor de verklaringen van de verdachte.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn eerste verhoor door de politie (d.d. 26 september 2016) – in de kern weergegeven – verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 3] met zijn auto naar Venlo is gereden. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] [medeverdachte 1 ] gebeld met de vraag om hem en [medeverdachte 2] op te halen. De verdachte heeft zijn auto daarop in de buurt van een coffeeshop geparkeerd, waarna [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1 ] zijn weggegaan. Hij en [medeverdachte 2] zijn bij de auto achtergebleven. Toen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1 ] terugkwamen bij de auto, had [medeverdachte 3] enkele aluminium zakken bij zich, die door hem in de kofferbak van de auto zijn geplaatst.
In een volgend verhoor (d.d. 29 september 2016) heeft verdachte verklaard dat hij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1 ] in de straat in de buurt van de woning (
het hof begrijpt: de [adres 2]) heeft afgezet en dat hij zijn auto naast de woning had geparkeerd. Hij en [medeverdachte 2] bleven in de auto wachten, hij achter het stuur en [medeverdachte 1 ] op de achterbank, totdat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1 ] terugkwamen.
Bij gelegenheid van diens schriftelijke verklaring, ingebracht ter terechtzitting in eerste aanleg, heeft de verdachte verklaard dat [medeverdachte 1 ] hem zou hebben gedwongen om hem zijn auto te lenen, waarna hij met [medeverdachte 1 ] is meegegaan. Hierbij zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] achtergebleven. Hij en [medeverdachte 1 ] zijn naar een woning gereden en daar kwamen zij twee ‘Hollandse Jongens’ tegen. [medeverdachte 1 ] zei tegen de verdachte dat hij mee naar binnen moest, maar dat heeft hij naar eigen zeggen niet gedaan. Hij is uit de auto gestapt en bij de poort blijven wachten. [medeverdachte 1 ] heeft toen een gesprek gevoerd met de twee Hollandse jongens en hij overhandigde hen twee enveloppen met geld. Daarop gingen de twee Hollandse jongens naar binnen en zeiden tegen [medeverdachte 1 ] dat hij (wiet) moest inpakken. [medeverdachte 1 ] heeft toen alles in de auto geladen, waarna de verdachte weer achter het stuur van de auto is gaan zitten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1 ] de woning is ingegaan en vervolgens heeft in de woning een betaling plaatsgevonden, waarna [medeverdachte 1 ] tegen hem zei dat hij de wiet moest pakken en dit in de auto moest leggen. Hij heeft toen samen met [medeverdachte 1 ] de zakken in de auto gelegd.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdachte bij gelegenheid van zijn verhoren door de politie, bij gelegenheid van zijn ter terechtzitting in eerste aanleg ingebrachte schriftelijke verklaring en laatstelijk ter terechtzitting in hoger beroep op essentiële onderdelen, waaronder de feitelijke toedracht van het tenlastegelegde, de aanwezige en het aantal medeverdachte(n), hun rol(verdeling), alsmede diens eigen rol, wisselend en tegenstrijdig verklaard. Zulks bovendien nadat de verdachte kennis had genomen van de inhoud van het procesdossier, waaronder de verklaringen van de medeverdachten, hetgeen de verdachte de gelegenheid heeft geboden om zijn verklaring (telkens) daarop af te stemmen. Bijgevolg hecht het hof geen geloof aan de ontkennende verklaring van de verdachte, zodat hof daaraan voorbijgaat.
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in aanmerking genomen, is het hof voorts van oordeel dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het onder feit 2 tenlastegelegde en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ), welke samenwerking hierin bestond dat verdachte het initiatief nam door tegen deze [medeverdachte 3] te zeggen dat hij de achtervolgende partij moest afschrikken en moest schieten met het wapen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden, alsmede dat aan één van de medeverdachten met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel is opgelegd – het hof verzocht om te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 3 maanden, al dan niet in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan een ripdeal en een bedreiging met de dood van een politieagent. Voorts heeft hij samen met anderen opzettelijk 5 kilogram hennep vervoerd. De verdachte heeft een partij van 5 kilogram hennep gestolen, waarbij hij de verkopers van de hennep met een vuurwapen, althans met een op vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft bedreigd. Vervolgens is de verdachte met de gestolen partij hennep gevlucht. Gedurende de vluchtpoging en op aanwijzing van de verdachte is door één van de medeverdachten vanuit de vluchtauto met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van een politieagent in burger geschoten, die de achtervolging had ingezet.
Aldus heeft de verdachte zich in een zeer kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een drietal ernstige strafbare feiten. Het behoeft geen betoog dat de diefstal met bedreiging met geweld en de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, voor de slachtoffers een buitengewoon heftige ervaring moet zijn geweest, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dergelijke traumatische gebeurtenissen nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden. Daarnaast veroorzaakt dergelijke handelen gevoelens van onveiligheid bij omstanders en in de samenleving in den brede. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat de verdachte met diens bewezenverklaarde handelen de illegale handel in softdrugs in standhoudt, alsmede dat het allerlei maatschappelijk ongewenste effecten veroorzaakt, waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. De verdachte heeft zich van de negatieve gevolgen van zijn handelen evenwel niets aangetrokken, doch zich kennelijk enkel laten leiden door financiële motieven. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevindt zich een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij woonachtig is in België en aldaar werkzaam als lasser. Hij is vader van 5 kinderen, die bij hun moeder in Nederland wonen. In de weekeinden ziet de verdachte zijn kinderen. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij sinds zijn vrijkomen uit de detentie is gestopt met het gebruik van softdrugs en alcohol.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, op de hoogte van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en gezien vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 26 september 2016, te weten de dag waarop de verdachte voor de eerste keer bij de politie is verhoord. De rechtbank heeft op 11 februari 2019 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 4 maanden. Voorts is hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 18 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 7 juni 2023 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 2 jaar en bijna 4 maanden overschreden. Hoewel op verzoek van de verdediging een aantal getuigen bij de raadsheer-commissaris is gehoord, hebben deze verhoren reeds in 2020 plaatsgevonden, zodat deze verhoren de overschrijding van de redelijke termijn niet kunnen en mogen verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Het hof zal derhalve de overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk zal doen zijn.
Al het voorgaande afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 3 maanden, al dan niet in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof tot oplegging daarvan niet zal overgaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij 742990
De benadeelde partij 742990 heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,00. De vordering ziet op smartengeld.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij de vordering voor dat gedeelte kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering integraal zal toewijzen.
De raadsman van de verdachte heeft – in verband met de bepleite vrijspraak – primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding, althans dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het hof de vordering, onder niet-ontvankelijkheid verklaring dan wel afwijzing van het meer gevorderde, zal toewijzen tot een bedrag € 1.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, hetgeen aan de verdachte en de medeverdachte is toe te rekenen. Als gevolg van de bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp – in welk verband het hof, gelet op de omstandigheden van het geval, van oordeel is dat de benadeelde partij ten tijde van het tenlastegelegde op goede gronden kon en mocht menen dat het een echt vuurwapen betrof – heeft de benadeelde partij gevreesd voor zijn leven. Mitsdien zijn bij hem gevoelens van ernstige vrees en onveiligheid teweeggebracht. Als gevolg van het handelen van de verdachte en de medeverdachte heeft de benadeelde partij psychisch letsel ondervonden.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het meer of anders gevorderde zal bijgevolg worden afgewezen. Het hof is voorts van oordeel dat de verplichting tot schadevergoeding hoofdelijk opgelegd dient te worden.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het meest ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de benadeelde partij 742990 is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij 742990 ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro)aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente van 25 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader de hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, bekend onder het nummer 742990, ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2016 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
20 (zegge: twintig)dagen kan worden toegepast, indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 7 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wiemans voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.