ECLI:NL:GHSHE:2023:2029

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
20-001700-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en nalatigheid van de bestuurder

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 24 september 2020 te Helmond, waarbij een 12-jarige jongen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte, die zonder geldig rijbewijs reed, nam de jongen zonder helm achterop zijn bromfiets en reed met hoge snelheid aan de verkeerde kant van de weg. Dit leidde tot een botsing met een auto. Na het ongeval heeft de verdachte het slachtoffer, ondanks zijn verwondingen, op een andere scooter gezet en de plaats van het ongeval verlaten, waardoor hij de belangen van het slachtoffer bij spoedige medische hulp ernstig heeft veronachtzaamd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001700-22
Uitspraak : 7 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 25 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-146771-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’ (feit 1 primair), ‘overtreding van artikel 7, eerste lid (aanhef en onder a) van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2), ‘opzetheling’ (feit 3) en ‘overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 4) veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie en is ter zake van feit 1 primair een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 1 jaar opgelegd. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is toegewezen tot een bedrag van € 24.284,15, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is tevens veroordeeld in de proceskosten. De benadeelde partij is in het overige van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, ter zake van het feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is gevorderd tot oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft verder gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] conform de beslissing van de rechtbank toe te wijzen, met uitzondering van het aantal op te leggen dagen gijzeling in geval van gebreke van betaling. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd onder de feiten 1 primair, 2 (partieel) en 3 en heeft zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging zich met betrekking tot de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank daaromtrent. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is bepleit deze te matigen. Ten slotte heeft de verdediging zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van shockschade. Subsidiair heeft de verdediging zich geschaard achter de eis van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Helmond als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, Hermelijnstraat, gekomen op of ter hoogte van de kruising van die weg en de weg, Dasstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij verdachte, niet in het bezit was van een rijbewijs en/of (aldus) niet bevoegd was een bromfiets te besturen, met hoge snelheid die kruising te naderen en/of op te rijden en/of (daarbij) onvoldoende rechts te houden, (mede) waardoor op die kruising een botsing is ontstaan met een personenauto, waardoor een ander (genaamd [benadeelde 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een heupfractuur en/of een knie-/beenfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Helmond als bestuurder van een voertuig
(bromfiets), daarmee rijdende op de weg, Hermelijnstraat, gekomen op of ter
hoogte van de kruising van die weg en de weg, Dasstraat, terwijl hij verdachte, niet
in het bezit was van een rijbewijs en/of (aldus) niet bevoegd was een bromfiets te
besturen, met hoge snelheid die kruising is genaderd en/of opgereden en/of
(daarbij) onvoldoende rechts heeft gehouden, (mede) waardoor op die kruising een
botsing is ontstaan met een personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Helmond op/aan de kruising van de wegen, Hermelijnstraat en Dasstraat, op of omstreeks 24 september 2020 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Helmond, een bromfiets (merk Piaggio) en/of een (op die bromfiets bevestigde) kentekenplaat (kenteken [kenteken 1] ), althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Helmond als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, de kruising van de wegen, Hermelijnstraat en Dasstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 tenlastegelegde opzet- dan wel schuldheling van een kentekenplaat (kenteken [kenteken 1] ).
Het hof is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de op de scooter bevestigde kentekenplaat een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof zal de verdachte derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 24 september 2020 te Helmond als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, Hermelijnstraat, gekomen op of ter hoogte van de kruising van die weg en de weg, Dasstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, met hoge snelheid die kruising te naderen en op te rijden en onvoldoende rechts te houden, waardoor op die kruising een botsing is ontstaan met een personenauto, waardoor een ander (genaamd [benadeelde 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een beenfractuur werd toegebracht;
2a.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Helmond op de kruising van de wegen, Hermelijnstraat en Dasstraat, op 24 september 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten [benadeelde 1] ) letsel was toegebracht;
2b.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Helmond op de kruising van de wegen, Hermelijnstraat en Dasstraat, op 24 september 2020 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten [benadeelde 2] ) schade was toegebracht;
3.
hij op 24 september 2020 te Helmond, een bromfiets (merk Piaggio) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op 24 september 2020 te Helmond als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, de kruising van de wegen, Hermelijnstraat en Dasstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2020270001, gesloten d.d. 8 maart 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-175. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1 primair, 2a, 2b en 3
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2020, dossierpagina 18, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 24 september 2020, omstreeks 16.30 uur, kregen wij van de Meldkamer
Politie het verzoek te gaan naar de Hermelijnstraat / Dasstraat te Helmond in verband
met een letsel aanrijding.
Ter plaatse zagen wij op de Hermelijnstraat een zwarte Volvo station staan en links
voor het voertuig lag een scooter op de grond. De bestuurder van de zwarte Volvo
sprak ons ter plaatse aan en vertelde dat de bestuurder van de scooter de bijrijder
optilde en achterop een andere scooter werd weggevoerd. De bijrijder van de scooter
zou volgens de bestuurder van de Volvo gewond zijn geraakt door de aanrijding. De
personalia van de bestuurder en bijrijder zijn onbekend gebleven en ook de bestuurder
van de tweede scooter is onbekend gebleven.
2.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 1 oktober 2020, dossierpagina’s 25-27, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :
Op 24 september 2020 ergens tussen 15:00 en 16:00 uur was ik in het huis van mijn vader,
in Helmond. Ik hoorde dat er iemand op het raam klopte en zag dat dit [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte). [verdachte] vroeg of ik mee ging, een stukje rijden op de scooter. Ik zag dat [verdachte] met een scooter was gekomen. Er was nog iemand bij [verdachte] . Die had ook een scooter. Toen zijn we een stukje gaan rijden. Toen zijn we op een auto gebotst.
(…)
Ik was pas echt weer wakker toen wij bij mijn vaders huis waren. [verdachte] heeft me met die
andere jongen naar binnen gedragen. Ik zag toen pas dat er erg veel bloed uit mijn been
kwam. Het bot stak uit mijn been. Ik heb [verdachte] toen gevraagd om 112 te bellen.
Uiteindelijk ben ik door de ambulance opgehaald.
Ik ben nu eigenlijk pas een paar dagen thuis. Ik zit in een rolstoel en kan niet goed
lopen. Mijn linkerbeen is op drie plaatsen gebroken en over nagenoeg de hele lengte
opengescheurd. Ik heb mijn eigen bot gezien. Mijn gezicht is flink geschaafd aan de
rechterkant en ik mis nu dus een tand in mijn bovenkaak. Mijn onderlip is gehecht. Ik
heb hier veel pijn van maar vooral nog van mijn been.
3.
Proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 19 november 2020, dossierpagina’s 28-34, voor zover inhoudende als verklaring van slachtoffer [benadeelde 1] :
Ik kan nu langzaam weer beginnen te lopen met krukken. Ik zit nog wel vooral in
een rolstoel. Ik sta onder behandeling bij de fysiotherapeut om mijn been weer te
kunnen gaan gebruiken.
4.
Een geneeskundige verklaring betreffende [benadeelde 1] d.d. 27 december 2020, dossierpagina’s 154-158:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [benadeelde 1]
Voornamen: [benadeelde 1]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
  • Open fractuur linker onderbeen (wond + botbreuk)
  • Fractuur femur links
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 24/9/2020
F. Geschatte duur van de genezing: enkele maanden. Op 6-11-2020 is er nog geen volledige genezing van (2) femur.
5.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 september 2020, dossierpagina’s 41-44, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2] :
Ik ben eigenaar van een personenauto, merk Volvo. Op 24 september 2020, reed ik
omstreeks 16:20 uur in mijn auto vanaf de Dasstraat in Helmond richting de
Hermelijnstraat. Ik reed met een snelheid van ongeveer 20 km/u. Toen ik ter hoogte van de
kruising Dasstraat/Hermelijnstraat was, wilde ik de kruising oversteken. Ik keek naar rechts.
Ik zag geen verkeer aankomen. Ik reed geleidelijk de kruising over. Net toen ik met de
voorkant van mijn auto de kruising voorbij was, hoorde ik ineens een harde klap tegen de
zijkant/bumper van mijn auto, aan de passagierszijde. Ik zag dat er een scooter links voor
mijn auto (aan de bestuurderszijde), tegen de stoeprand op de grond lag. Ik zag een hoop
brokstukken van de scooter en van mijn auto op de grond liggen. Ik zag een jongen links
voor mijn auto bij de scooter op de grond liggen. Ik hoorde dat de jongen, die op de grond
lag, hard schreeuwde van pijn. Ik zag een tweede jongen (jongen 2)
(het hof begrijpt hier en telkens hierna: de verdachte)die naar de gewonde jongen liep. Ik zag dat deze jongen de gewonde jongen oppakte. Ik zag dat het onderbeen van de gewonde jongen zwabberde. Ik zag dat de jongen (jongen 2) met de gewonde jongen naar een andere scooter liep. Ik zag dat bij deze scooter een andere jongen (jongen 3) stond. Ik zag dat de jongen (jongen 2) de gewonde jongen op de scooter wilde leggen. Ik zag dat dit niet lukte, en hij de gewonde jongen weer op de grond legde. Ik hoorde dat de jongen (jongen 2) tegen omstanders zei: “..ik neem hem mee, ik neem hem mee. Ik blijf niet op de ambulance wachten”. Ik zag vervolgens dat de gewonde jongen weer werd opgepakt door die jongen (jongen 2) en achterop de zitting van de scooter werd gezet. Ik zag dat de bestuurder van de scooter vervolgens direct wegreed en de jongen (jongen 2) met de scooter mee rende.
6.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 september 2020, dossierpagina’s 94-95, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik ben getuige geweest van de aanrijding op 24 september 2020. Ik liep over de
Hermelijnstraat te Helmond. Ik zag dat een auto vanuit de Dasstraat de kruising met de
Hermelijnstraat over wilde steken. Voor deze bestuurder kwam een scooter van rechts.
Ik zag dat de scooter helemaal links van de Hermelijnstraat reed. Dus eigenlijk aan de
verkeerde kant van de Hermelijnstraat, dit is een weg met verkeer in beide richtingen. Ik zag
dat op de scooter twee personen zaten. Ik zag dat de auto heel langzaam reed. ik denk 20
km, hooguit 30 km per uur. Ik zag dat de remlichten van de auto aangingen. Ik zag dat
scooter nog net voor de auto door wilde rijden en tegen de voorzijde van de auto botste. Ik
zag dat de auto nagenoeg stil stond. Ik zag dat de scooter met beide opzittenden ten val
kwam en de opzittenden op het wegdek terecht kwamen. De scooter reed behoorlijk hard, ik
schat rond 50 km per uur. Ik zag dat de bestuurder van de scooter snel opstond en de
passagier oppakte. Ik hoorde de bestuurder tegen mij zeggen dat hij naar het ziekenhuis
moest. Er kwam een tweede scooter. Het slachtoffer werd door de bestuurder van de
gebotste scooter achterop de tweede scooter gezet, waarna deze scooter wegreed. De
bestuurder van de gebotste scooter rende achter de tweede scooter aan en beiden waren
verdwenen. Het ging allemaal zo snel, ik denk hooguit 10 tot 15 seconden.
7.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 november 2020, dossierpagina’s 97-99, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik zag dat er een auto aan kwam gereden. De scooter reed kort voor de aanrijding in eerste
instantie aan de verkeerde kant van de weg met te hoge snelheid. Ik zag wel dat de scooter
nog probeerde uit te wijken en ik zag dat de auto remde maar desondanks kwamen ze wel
met elkaar in botsing. De scooter reed gewoon op de auto in en schampte de auto aan de
voorzijde. Hierbij werden zowel de scooter als de opzittende als het ware gelanceerd.
De bestuurder van de scooter reed net voor het ongeval links en week voor het
ongeval uit naar rechts. Ik zag dat de auto net voor het ongeval nog remde. Het uitwijken
door de scooter van de linker weghelft naar de rechter weghelft leek wel op een
uitwijkproef.
De auto stond ongeveer op de helft van de kruising op het moment van het ongeval en stond
de auto stil of nagenoeg stil.
Ik zag daarnaast ook aan de auto zelf dat die zijn snelheid verminderde en dat hij stil of
nagenoeg stil stond op de kruising. Ik vond dat de bestuurder van de scooter echt opvallend
veel harder reed dan een scooter mag rijden. Het was in ieder geval duidelijk veel harder
dan de 30 km/u die daar is toegestaan. Ik weet wel hoe hard 30 kilometer per uur is daar is aangezien ik daar regelmatig met de auto rijd. Ik reed dan 30 en deze reed echt veel harder.
8.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 september 2020, dossierpagina’s 105-106, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik zag dat de scooter echt heel hard reed richting de kruising. Ik hoorde hem van een verre
afstand aankomen.
9.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 november 2020, dossierpagina’s 107-110, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik reed op de Dasstraat en naderde de kruising met de Hermelijnstraat. Bij het naderen van
de kruising zag ik dat er, van mij uit gezien, van links een scooter aan kwam gereden. Deze
scooter moest mij eigenlijk voorrang verlenen maar omdat hij zo hard reed, en ik niet het
gevoel had dat hij voor mij zou stoppen, ben ik zelf gestopt. Ik zag dat hij geen vaart
minderde. Vanuit tegenovergestelde richting, vanaf mij gezien, kwam er een Volvo
aangereden. De scooter reed aan de verkeerde kant van de weg. Vervolgens ontstond er op
de kruising een ongeval tussen de auto en de scooter. De scooter reed heel duidelijk veel te
hard. Ik schat dat het tussen de 50 a 60 kilometer per uur was. Hij reed echt zigzaggend over
de weg. Helemaal van links naar rechts. Net voor de aanrijding zat de scooter helemaal aan
de verkeerde kant van de weg. Vanuit de scooter gezien dus aan de linkerkant van de weg.
De auto reed ten tijde van het ongeval gewoon op zijn eigen weghelft.
De scooter raakte de auto midden op de kruising. De scooter probeerde er nog om heen te
rijden door van de linkerzijde van de weg uit te wijken naar rechts maar de voorzijde van de
Volvo en de scooter raakten elkaar.

10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2021, dossierpagina’s 74-76, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Ik stelde een onderzoek in naar de scooter welke op 24 september 2020 betrokken was bij het verkeersongeval, voorgevallen op de kruising Hermelijnstraat met de Dasstraat te Helmond.
Ik zag dat er geen sleutels op de scooter aanwezig waren. Ik begreep van collega [verbalisant 3] dat er ook, op het moment dat zij de scooter na het verkeersongeval aantroffen, geen sleutels bij het voertuig aanwezig waren.
Ik zag dat het contactslot beschadigd was. Zowel het contactslot als het plaatwerk rondom het contactslot waren beschadigd. De schade aan het contactslot zelf leek te zijn veroorzaakt door het, anders dan met de origine sleutel, openen/draaien van het contactslot.
Ik zag dat er onder het zadel een framenummer ingeslagen was. Ik heb dit framenummer bevraagd echter dit bleek geen correct framenummer te zijn.

11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 december 2020, dossierpagina’s 80-81, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 24 september 2020 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de kruising
Hermelijnstraat met de Dasstraat te Helmond. De bij dit verkeersongeval achtergebleven
scooter betrof een snorfiets van het merk/type Piaggio Vespa. De scooter was op 9 december 2014 gestolen. Van deze diefstal werd op 10 december 2014 aangifte gedaan.

12.Proces-verbaal voertuig identiteitsonderzoek d.d. 19 november 2020, dossierpagina’s 82-86, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

Uit informatie uit het landelijke politiesysteem bleek dat het voertuig, voorzien van VIN
[chassisnummer] , sinds 2014 als gestolen stond gesignaleerd:
Kenteken [kenteken 2]
Merk PIAGGIO
Chassisnummer [chassisnummer]
Peildatum 19-11-2020 11:12 uur
Geen verzekeringsgegevens op peildatum
Vervoermiddel status: voertuig gestolen, begindatum 10-12-2014
Wij onderzochten het VIN van de Piaggio. Wij zagen dat er een VIN aanwezig was op de
locatie waar deze door de fabrikant wordt ingeslagen bij dit type Piaggio. Wij zagen dat het
VIN niet conform de originele fabriekswijze was aangebracht. Na het verwijderen van de
lak/verf, zagen wij dat het aangebrachte nummer over het originele VIN stond, welke nog
gedeeltelijk leesbaar was.
Door middel van etsen hebben wij meerdere karakters van het originele VIN kunnen
vaststellen: [chassisnummer] . (*karakters welke niet zichtbaar werden).
Wij verbalisanten onderzochten het motornummer van de Piaggio. Wij zagen dat het
aangetroffen motornummer van fabriekswege was aangebracht. Wij zagen het
motornummer [motornummer] op het vaste deel van de motor. Uit informatie van de
fabrikant bleek dat het motornummer [motornummer] vanaf fabriek origineel behoort bij
een Piaggio LX met VIN [chassisnummer] .

13.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2014, dossierpagina’s 168-169, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :

Ik doe aangifte van diefstal van mijn scooter. Dat is een Piaggio C38 met kenteken
[kenteken 2] en met chassisnummer [chassisnummer] .
Op 9 december 2014 omstreeks 09.45 uur parkeerde ik mijn snorfiets in Tilburg.
Omstreeks 18.15 uur zag ik dat mijn snorfiets weg was.

14.Het proces-verbaal van de terechtzitting in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 juli 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Ik was op 24 september 2020 te Helmond de bestuurder van de scooter waarmee het onder
feit 1 in de tenlastelegging genoemde ongeval heeft plaatsgevonden. Ik was op dat moment
niet in het bezit van een geldig rijbewijs, maar ben toch met de scooter gaan rijden.
De scooter kon je gewoon met de kickstarter starten. Er was geen sleutel voor nodig.
(…)
Ik probeerde uit te wijken naar rechts voor de auto maar dat lukte niet meer. Ik zag de auto
pas toen ik al op de kruising was. Na de aanrijding met de auto raakte ik in paniek en ben ik
weggerend. Ik heb niet gekeken of er iets met [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) aan de hand
was en niet naar zijn verwondingen gekeken. Ik heb hem wel opgetild, omdat hij op de
grond lag en heb hem rechtgezet bij iemand achter op de scooter en toen ben ik weggegaan.
Ik heb na het ongeval wel de scooter met [benadeelde 1] erop zien rijden.
(…)
Ik wist wel dat er iets met de scooter aan de hand was voordat ik daarop ben gaan rijden.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 4
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het onder feit 4 bewezenverklaarde feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 juli 2022, voor zover inhoudende als bekennende verklaring van de verdachte;
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2020, dossierpagina’s 135-136, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
Bewijsoverwegingen
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd onder feit 1 primair. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de in de tenlastelegging verweten gedragingen niet kunnen worden vastgesteld. De getuigen verklaren slechts dat zij inschatten dat de verdachte rond de 50 kilometer per uur heeft gereden, terwijl daar geen bepaalde mate van zekerheid van uitgaat. Het dossier omvat geen concrete verklaring waaruit volgt dat de verdachte daadwerkelijk 50 km/uur zou hebben gereden. Bovendien kan uit de door [getuige 1] afgelegde getuigenverklaring worden afgeleid dat de verdachte weliswaar slingerend reed, maar vlak voor het kruispunt wel aan de rechterkant van de weghelft reed. Voorts zouden de door de getuige beschreven manoeuvres kunnen worden verklaard door de vlak voorafgaand aan het kruispunt gelegen verkeersheuvel waarvoor de verdachte wilde uitwijken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval door als bestuurder van een scooter aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden. Daartoe stelt het hof dat op grond van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kan worden vastgesteld dat de verdachte kort voorafgaand aan het ongeluk aanmerkelijk en opmerkelijk veel sneller reed dan aldaar gelet op het gebrek aan overzicht en gelet op de geldende maximum snelheid toegestaan was. Dit vond bovendien plaats onder de omstandigheid dat de verdachte tot vlak vóór de kruising op de linker weghelft reed. Het hof stelt niet alleen vast dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval op de linkerkant van de weg reed, maar ook dat hij pas ter hoogte van de kruising scherp uitweek naar rechts, bij die manoeuvre de auto van aangever [benadeelde 2] raakte, daarbij met de scooter onderuit ging en derhalve te laat was. Dit rijgedrag van de verdachte merkt het hof onder de gegeven omstandigheden aan als aanmerkelijk onvoorzichtig.
Het hof verwerpt het verweer.
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft (partiële) vrijspraak bepleit ten aanzien van het aan de verdachte onder feit 2 tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om [benadeelde 1] in een hulpeloze toestand achter te laten. De verdachte was in paniek, heeft [benadeelde 1] meegenomen en heeft vervolgens de vader van [benadeelde 1] gebeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het door de raadsman in hoger beroep aangevoerde argument dat zou moeten leiden tot de bepleite vrijspraak ziet op het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet. Dat betreft een situatie die niet aan de verdachte ten laste is gelegd, waardoor dit verweer geen nadere bespreking behoeft.
Het verweer wordt verworpen.
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 3
Met betrekking tot feit 3 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte ten tijde van het verkrijgen van het goed geen berispelijke wetenschap heeft gehad dat het goed uit enig misdrijf afkomstig was en dat hij derhalve dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft concrete punten aangedragen onder welke omstandigheden hij de bromfiets heeft aangetroffen. De enkele omstandigheid dat de bromfiets moest worden gestart met de kickstart, is naar het standpunt van de verdediging onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte een vorm van berispelijke wetenschap heeft gehad.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden – te weten het ontbreken van een sleutel bij de bromfiets, een zichtbaar beschadigd contactslot alsmede het moeten starten van die bromfiets enkel middels een kickstart – redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om een uit misdrijf verkregen goed betrof. Het hof is verder van oordeel dat de in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte verklaring van de verdachte, inhoudende dat de bromfiets in de tuin/plaats/loods van de vader van [benadeelde 1] stond en hij deze samen met [benadeelde 1] heeft gepakt, in tegenspraak is met hetgeen [benadeelde 1] hierover heeft verklaard, namelijk dat de verdachte met een scooter was gekomen en aan hem gevraagd had of hij een stukje mee ging rijden op die scooter. Het hof schuift de verklaring van de verdachte derhalve als ongeloofwaardig terzijde. Onverminderd het vorenstaande merkt het hof voorts op dat wat verder ook zij van de plaats waar de verdachte de scooter heeft aangetroffen, de scooter hoe dan ook in een toestand verkeerde waaruit de verdachte redelijkerwijs kon en moest vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen.
Het verweer wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde onder 2a (ten aanzien van [benadeelde 1] )
Het hof heeft als bewezen aangenomen dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 7, eerste lid, aanhef onder a en b, van de Wegenverkeerswet 1994. Het tweede lid van voormeld artikel bepaalt echter dat overtreding van het in het eerste lid gegeven verbod niet strafbaar is, indien de bij het ongeval betrokken persoon op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit alsmede die van zijn motorvoertuig.
Uit het dossier en hetgeen daaromtrent ter terechtzitting naar voren is gekomen, acht het hof de navolgende gang van zaken aannemelijk geworden.
De verdachte heeft [benadeelde 1] op 24 september 2020 thuis opgehaald en hem gevraagd of hij een stukje mee ging rijden op de scooter. De verdachte is vervolgens – terwijl [benadeelde 1] bij hem achterop de scooter zat – in botsing geraakt met een auto, waardoor een ongeval is ontstaan. Na het ongeval heeft de verdachte de scooter achtergelaten op de plaats van het ongeval en heeft hij [benadeelde 1] achterop een andere scooter gezet. De verdachte is vervolgens samen met [benadeelde 1] naar het huis van de vader van [benadeelde 1] gegaan.
Het hof is van oordeel dat, gezien de hiervoor geschetste gang van zaken, het slachtoffer [benadeelde 1] bekend was met de identiteit van de verdachte nu zij elkaar reeds kenden. Voorts stelt het hof vast dat de scooter waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden op de plaats van het ongeval is achtergebleven en de identiteit van dat motorrijtuig aldaar kon plaatsvinden. Nu niet is vereist dat een ander dan het slachtoffer c.q. de gelaedeerde de identiteit moet kunnen vaststellen, acht het hof de wettelijke strafuitsluitingsgrond, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing, zodat de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2a met betrekking tot [benadeelde 1] zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 2b bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
schuldheling.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het onder 1 primair, 2b (ten aanzien van [benadeelde 2] ), 3 en 4 bewezenverklaarde zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Verder is gevorderd aan de verdachte op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk, eveneens met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft zich, ingeval het hof tot een bewezenverklaring komt, geschaard achter de eis van de advocaat-generaal.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft een toentertijd 12-jarige jongen zonder helm achterop de bromfiets genomen en met hoge snelheid aan de verkeerde kant van de weg gereden, waardoor een ongeval met een auto is ontstaan. Na het ongeval heeft de verdachte het 12-jarige slachtoffer, terwijl hij wist dat het slachtoffer gewond was en omstanders riepen dat de verdachte het slachtoffer moest laten liggen, achterop een andere scooter gezet en heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. De verdachte is samen met het slachtoffer en de bestuurder van de scooter naar het huis van de vader van het slachtoffer gegaan. Pas enige tijd later is medische hulp ingeschakeld. De verdachte heeft daarmee de belangen van het slachtoffer bij spoedige en adequate hulpverlening ernstig veronachtzaamd en zijn eigen belangen vooropgesteld. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij is gebleken dat het slachtoffer sinds het ongeval ernstige, fysieke gevolgen ondervindt van het ongeval. Tot op heden is het slachtoffer niet volledig hersteld en ongewis is of hij in de toekomst gespaard zal blijven van lichamelijke beperkingen of ongemakken van het door het ongeval ontstane letsel.
De verdachte heeft zich met dit feit eveneens schuldig gemaakt aan het als bestuurder op een scooter rijden terwijl hij geen geldig rijbewijs voor het besturen van dat motorvoertuig bezat. Ook is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van die betreffende scooter.
Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken en op de hierna te noemen rapportage betreffende de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij een moeilijke periode achter de rug heeft, maar dat het inmiddels beter met hem gaat. In dat verband heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een baan als glasvezelmonteur heeft en hobby’s uitoefent zoals motorcross. Verder hoopt hij binnen het werkveld waarin hij thans werkzaam is door te groeien en in de toekomst een vaste baan te krijgen. De verdachte heeft voorts te kennen gegeven dat een ontzegging van de rijbevoegdheid voor hem zou betekenen dat hij een nieuwe baan moet zoeken.
De moeder van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het goed gaat met de verdachte. Daarbij is naar voren gebracht dat de verdachte aan het werk is en bezig is zichzelf te ontwikkelen. Voorts heeft de moeder te kennen gegeven dat het niet zo is dat de tenlastegelegde feiten de verdachte niets doen. Hij heeft thuis last van paniekaanvallen en geeft zichzelf de schuld van wat er is gebeurd.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 12 mei 2023 een rapportage uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. De Raad vindt het zeer zorgelijk dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde alleen uit eigen belang lijkt te hebben gehandeld. De verdachte lijkt er niet bij te hebben stilgestaan dat verplaatsing van het slachtoffer ernstige gevolgen zou kunnen hebben. De Raad is van mening dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in het strafbare feit. Verder heeft de Raad vastgesteld dat het toekomstperspectief van de verdachte op het gebied van arbeid een aandachtspunt is, omdat hij geen startkwalificatie heeft. De Raad heeft geadviseerd een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof, met de advocaat-generaal, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 32.994,55, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 410,00, aan kosten kleding
€ 198,38, aan reiskosten
€ 434,00, aan daggeld ziekenhuis
€ 58,18, aan kosten hulpmiddelen
€ 3.548,99, aan kosten tandarts
€ 28.350,00, aan immateriële schade
Voorts heeft de benadeelde partij naar het hof begrijpt proceskosten voor de rechtsgang in eerste aanleg gevorderd, ter hoogte van een bedrag van € 6.067,00.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 24.284,15, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de kosten ter zake van rechtsbijstand begroot op € 996,00, overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de gehele vordering aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de gevorderde materiële schade (posten I, II, III, IV en V) bij een bewezenverklaring van de daaraan ten grondslag liggende feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof daaromtrent. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is bepleit deze te matigen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Posten I, III en IV
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadeposten (posten I, III en IV) zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. De schadeposten komen als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit geleden schade voor vergoeding in aanmerking voor een bedrag van € 902,18, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Post V
Met betrekking tot de gevorderde tandartskosten is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat deze kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de tandartskosten zoals genoemd in bijlage 9 bij de vordering betreffende ‘tandheelkundige consumptie per 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020’ over de periode januari (een bedrag van € 22,16), februari (bedragen van € 218,68 en € 20,80) en maart (een bedrag van € 97,05). Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten niet in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde. Derhalve zal de benadeelde partij voor zover het ziet op deze kosten, te weten een bedrag van € 358,69, niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Het resterende bedrag van € 3.190,30 komt voor vergoeding in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Post II
Het hof is van oordeel dat de gevorderde schade betrekking hebbende op de reiskosten te complex is om in het strafproces te kunnen beoordelen. De benadeelde partij kan daarom ten aanzien van post II thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
.
Het hof zal derhalve een bedrag van € 4.092,48
(post I, post III, post IV en post V gedeeltelijk)aan materiële schade toewijzen.
De materiële schade is op verschillende tijdstippen ontstaan. Het hof zal om die reden bij wijze van moderatie bepalen dat de materiële schade is ontstaan op 24 september 2020. De wettelijke rente over de materiële schade zal aldus vanaf laatstgenoemde datum worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een beenfractuur alsmede letsel aan het gebit. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij is gebleken dat de benadeelde sinds het ongeval ernstige fysieke gevolgen ondervindt. Tot op heden is de benadeelde niet volledig hersteld en ongewis is of in hij in de toekomst gespaard zal blijven van lichamelijke beperkingen of ongemakken van het door het ongeval ontstane letsel.
Het hof is van oordeel dat het gestelde lichamelijk letsel dat is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 20.000,00. Het overige zal worden afgewezen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 24.092,48 aan schadevergoeding toe, bestaande uit € 4.092,48 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Het hof is van oordeel dat in het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tussen € 20.000 en € 40.000 in de regel € 721,00 per punt als salaris toegekend (tarief III, zoals dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank). De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door haar advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van haar advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg.
Op basis van het voorgaande zal het hof een bedrag van € 1.442,00 (eerste aanleg) aan proceskosten toekennen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 24.094,48. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Omdat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten minderjarig was, stelt het hof het aantal dagen gijzeling op 0.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.505,82. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van shockschade. Subsidiair is bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren en te verwijzen naar de burgerlijke rechter.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde schade te complex is om in het strafproces te kunnen beoordelen. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 a, 2 b, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair, 2 b, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
verklaart het onder 2 a bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen jeugddetentie;
bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
50 (vijftig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.092,48 (vierentwintigduizend tweeënnegentig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 4.092,48 (vierduizend tweeënnegentig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 8.350,00 (achtduizend driehonderdvijftig euro) aan immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.442,00 (duizend vierhonderdtweeënveertig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.092,48 (vierentwintigduizend tweeënnegentig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 4.092,48 (vierduizend tweeënnegentig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 september 2020;
ten aanzien van de post reiskosten:
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 7 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.