ECLI:NL:GHSHE:2023:2025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
200.321.775_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over spoedeisend belang bij geldvordering na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarin de appellante, vertegenwoordigd door mr. P.G.L. van Veghel, een geldvordering heeft ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Olde Loohuis. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere echtscheidingsprocedure, waarbij de rechtbank Oost-Brabant op 15 december 2016 de echtscheiding heeft uitgesproken. De appellante vordert in kort geding een bedrag van € 62.911,84, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, maar de rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.

Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de rechtbank in de bodemprocedure op 1 februari 2023 al een veroordeling heeft uitgesproken ten gunste van de appellante, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De appellante heeft de executie van dit vonnis aangezegd, waardoor zij haar vordering kan effectueren. Het hof concludeert dat de appellante geen belang heeft bij een uitspraak in kort geding, aangezien de bodemprocedure al een oplossing biedt.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellante in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 343,-- aan griffierecht en € 3.235,50 aan salaris advocaat. De uitspraak is gedaan op 20 juni 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.321.775/01
arrest van 20 juni 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P.G.L. van Veghel te Asten,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.A.M. Olde Loohuis te Boxmeer,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 januari 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 december 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/386681 / KG ZA 22-529)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte overlegging producties tevens houdende vermindering van eis van de zijde van [appellante] met producties;
  • de antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde] met productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De zaak in het kort

Deze procedure gaat over het bestaan van een spoedeisend belang bij het toewijzen van een geldvordering.

4.De beoordeling

4.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, heeft bij beschikking van 15 december 2016 onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 maart 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben tijdens hun huwelijk twee woningen in gezamenlijke eigendom verkregen, een woning te [plaats] en een woning te [plaats].
Over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen hebben partijen al verschillende procedures gevoerd.
De woning te [plaats] is verkocht op 31 maart 2021. De overwaarde bedraagt € 295.000,00. Deze overwaarde is in depot gestort op de derdenrekening van de notaris. Op diezelfde datum heeft [geïntimeerde] conservatoir beslag gelegd onder de notaris op de helft van de overwaarde van de woning te [plaats], ten bedrage van € 140.553,94.
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2021 met zaaknummer C/01/370200 /HA ZA 21-286, is [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 384.614,19, vermeerderd met de wettelijke rente, te voldoen.
[appellante] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan en heeft daarbij ook een schorsingsincident opgeworpen.
Op 14 september 2021 is een bedrag van € 135.000,00 en op 5 oktober 2021 is een bedrag van € 2.250,00 uit het depot aan [geïntimeerde] uitgekeerd.
Bij arrest van 23 november 2021 met zaaknummer 200.298.473/01 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch beslist in het schorsingsincident. Het hof heeft daarbij de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van 4 augustus 2021 geschorst totdat in de hoofdzaak zou worden beslist.
Bij arrest van 6 september 2022 heeft het hof 's-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank van 4 april 2021 (het hof begrijpt: 4 augustus 2021) vernietigd voor zover [appellante] daarbij is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 384.614,19 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof heeft [appellante] vervolgens veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 25.864,00 te betalen ter zake van de lasten van de woning te [plaats] en een bedrag van € 53.855,50 ter zake van de lasten van de woning te [plaats], beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. Tegen dit arrest van het gerechtshof is geen beroep in cassatie ingesteld.
Bij brief van 8 september 2022 heeft de advocaat van [appellante] [geïntimeerde] gesommeerd om € 62.656,67 aan [appellante] te voldoen. [geïntimeerde] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
Op 1 februari 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen in de bodemprocedure die ging over de (verdere) vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen. De rechtbank heeft in dat vonnis als volgt beslist.
“(...)
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van:
- € 57.606,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022 in verband met de overwaarde van de woning te [plaats];
- € 14.172,73 in verband met de gebruiksvergoeding voor de woning in [plaats], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022;
- € 7.875,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2022 uit hoofde van de huurinkomsten ter zake de woning in [plaats];
in reconventie
5.2.
veroordeelt de vrouw de op de zitting getroffen regeling ten aanzien van de fotoboeken na te komen;
voorts in conventie en in reconventie:
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt. (...)”
l) Het is het hof ambtshalve bekend dat [appellante] in hoger beroep is gekomen tegen dit vonnis van de rechtbank.
De procedure bij de voorzieningenrechter
4.2.1.
[appellante] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] € 62.911,84 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 60.834,44;
2. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.698,99 te voldoen;
3. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.2.
[geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellante] weersproken.
4.2.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
4.3.1.
[appellante] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij vordert in hoger beroep, na wijziging van eis, dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, en opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te voldoen de in eerste instantie gevorderde bedragen, na wijziging van eis door haar bepaald op € 57.606,20 te vermeerderen met de rente daarover vanaf 30 november 2022, althans een substantieel voorschot daarop onder veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
[appellante] heeft daartoe vijf grieven aangevoerd.
4.3.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven weersproken en heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 27 december 2022 gewezen onder zaaknummer C/0l/386681 / KG ZA 22-529, zodat daarmee de vorderingen van [appellante] afgewezen blijven en de veroordeling van [appellante] in de proceskosten in stand blijft, dan wel [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, een en ander met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep. [geïntimeerde] stelt onder meer dat [appellante] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering in kort geding.
Spoedeisend belang
4.4.1.
Voordat het hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven in hoger beroep, zal het hof beoordelen of in deze zaak sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.2.
Het
hofstelt daarbij voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van
de uitspraak in hoger beroepeen spoedeisend belang aanwezig is (Zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. Evenmin zijn die omstandigheden op zichzelf voldoende voor het oordeel dat de eisende partij, door een vordering in kort geding in te stellen, handelt in strijd met de eisen van een goede procesorde (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
4.4.3.
Het
hofis van oordeel dat van een spoedeisend belang in deze zaak geen sprake is. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken blijkt dat de rechtbank in de bodemprocedure bij vonnis van 1 februari 2023 [geïntimeerde] heeft veroordeeld tot betaling van de door [appellante] in kort geding gevorderde bedragen. Het vonnis van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellante] heeft, zo volgt uit haar akte overlegging producties d.d. 7 maart 2023, [geïntimeerde] op 13 februari jl. de executie aangezegd van deze veroordeling. Dit betekent dat [appellante] haar vordering op grond van het vonnis van de rechtbank geldend kan maken en dat zij geen belang heeft bij een uitspraak in kort geding, laat staan een spoedeisend belang. De stelling van [appellante] dat zij haar vordering in kort geding handhaaft omdat zij het niet eens is met de door de rechtbank (in de bodemprocedure) aan [geïntimeerde] toegestane verrekening en de afwijzing van de door [appellante] gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, kan (mede gelet op het feit dat [appellante] in hoger beroep is gekomen tegen dit vonnis van de rechtbank) niet leiden tot een ander oordeel.
4.4.4.
Gelet hierop behoeven de grieven geen nadere bespreking.
Proceskosten
4.5.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
griffierecht € 343,--;
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1,5 punten x € 2.157,-- € 3.235,50.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 27 december 2022 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nr. C/02/386681 / KG ZA 22-529;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 343,-- aan griffierecht en op € 3.235,50 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.F. Manders, P.P.M. van Reijsen en M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juni 2023.
griffier rolraadsheer