Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/386681 / KG ZA 22-529)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte overlegging producties tevens houdende vermindering van eis van de zijde van [appellante] met producties;
- de antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde] met productie.
3.De zaak in het kort
4.De beoordeling
hofstelt daarbij voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van
de uitspraak in hoger beroepeen spoedeisend belang aanwezig is (Zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
hofis van oordeel dat van een spoedeisend belang in deze zaak geen sprake is. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken blijkt dat de rechtbank in de bodemprocedure bij vonnis van 1 februari 2023 [geïntimeerde] heeft veroordeeld tot betaling van de door [appellante] in kort geding gevorderde bedragen. Het vonnis van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [appellante] heeft, zo volgt uit haar akte overlegging producties d.d. 7 maart 2023, [geïntimeerde] op 13 februari jl. de executie aangezegd van deze veroordeling. Dit betekent dat [appellante] haar vordering op grond van het vonnis van de rechtbank geldend kan maken en dat zij geen belang heeft bij een uitspraak in kort geding, laat staan een spoedeisend belang. De stelling van [appellante] dat zij haar vordering in kort geding handhaaft omdat zij het niet eens is met de door de rechtbank (in de bodemprocedure) aan [geïntimeerde] toegestane verrekening en de afwijzing van de door [appellante] gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, kan (mede gelet op het feit dat [appellante] in hoger beroep is gekomen tegen dit vonnis van de rechtbank) niet leiden tot een ander oordeel.