ECLI:NL:GHSHE:2023:2021

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
200.317.847_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake de verdeling van een woning na beëindiging van een samenlevingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen Alpha Bewind B.V., die als bewindvoerder optreedt voor [geïntimeerde]. De zaak betreft de verdeling van een woning die [appellant] en [geïntimeerde] gezamenlijk bezitten, na de beëindiging van hun samenlevingsovereenkomst. De rechtbank Limburg had eerder een vonnis gewezen waarin de schikkingsovereenkomst tussen partijen werd vernietigd wegens misbruik van omstandigheden door [appellant]. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de woning moet worden verkocht, waarbij de opbrengst gelijkelijk over partijen wordt verdeeld, met inachtneming van bepaalde aanspraken. Het hof heeft ook bepaald dat [appellant] moet meewerken aan de verkoop van de woning en dat hij de woning uiterlijk zeven dagen voor de leveringsdatum moet ontruimen. De uitspraak van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.317.847/01
arrest van 20 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage,
tegen
Alpha Bewind B.V., in hoedanigheid van bewindvoerder van [geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Alpha Bewind respectievelijk [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen te Vierlingsbeek,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 oktober 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 september 2022, hersteld bij vonnis van 14 december 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en Alpha Bewind als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/307152 / KG ZA 22-272)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en akte wijziging eis met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de akte uitlaten van de zijde van [appellant] met producties;
  • de antwoordakte van de zijde van Alpha Bewind tevens akte intrekking tweede eis in hoger beroep met productie;
  • de beslissing van het hof over de verdere voortgang naar aanleiding van een verzoek van [appellant] om te mogen reageren op de antwoordakte van Alpha Bewind;
  • de brief van mr. J.M. Wigman d.d. 27 maart 2023;
  • de e-mail van mr. H.C. Egger-Van Oppen d.d. 18 april 2023.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] en [geïntimeerde] hebben een affectieve relatie gehad.
Op 4 december 1990 zijn zij een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Op diezelfde datum is bij akte van levering de woning aan het [adres] te [plaats] (hierna ook: de woning) aan [appellant] en [geïntimeerde] overgedragen. [appellant] en [geïntimeerde] zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van deze woning.
Begin augustus 2009 is [geïntimeerde] uit de gemeenschappelijke woning vertrokken.
Bij aangetekende brief van 15 september 2009 heeft [geïntimeerde] de samenlevingsovereenkomst met ingang van 1 november 2009 beëindigd.
Op 31 maart 2019 hebben [appellant] en [geïntimeerde] een schikkingsovereenkomst getekend waarin zij afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning.
Bij beschikking van 16 september 2019 is [geïntimeerde] onder bewind gesteld vanwege haar lichamelijke en geestelijke toestand. Alpha Bewind is bij deze beschikking benoemd tot bewindvoerder.
Bij arrest van 7 september 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam in de verwijzingsprocedure na cassatie onder meer het volgende overwogen en beslist:
“(...)
de beslissing na verwijzing
3.11.1.
Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan de toedeling van de woning aan de man. Gelet hierop en op het tijdsverloop en gelet op het door partijen gevoerde debat, behoeft de door het hof
Den Haag vastgestelde (voorwaardelijke) wijze van verdeling niet opgenomen te worden, en kan worden volstaan met een beslissing aangaande de verkoop van de woning in een dictum.
3.11.2.
Het hof Den Haag heeft in het dictum van het gecasseerde arrest verwezen naar rechtsoverweging 40 van het arrest waar de (wijze van) verdeling van de eenvoudige gemeenschap "breder" is omschreven. Deze wijze van verdeling is na cassatie in stand gebleven, zij het dat vanwege het tijdsverloop thans in beginsel de woning dient te worden verkocht.
De man zal daarom gerechtigd zijn van de verkoopopbrengst van de woning na aftrek van de hypotheekschuld (door het hof Den Haag vastgesteld op € 79.865,-), tot betaling van een bedrag van in beginsel € 51.139,- van de overwaarde van de woning.
Ieder van partijen zal vervolgens gerechtigd zijn tot de helft van de dan resterende waarde, behoudens in het geval de man niet loyaal meewerkt aan een verkoop en levering, in welk geval de minderwaarde volledig voor rekening van de man zal zijn.
De man is gerechtigd tot het bedrag van de verrekenvordering, die is vastgesteld op € 50.133,-, verhoogd met de wettelijke rente over de periode van 1 september 2010 tot en met 28 juni 2016. De vrouw zal haar aandeel van de opbrengst van de woning kunnen aanwenden om de man deze verrekenvordering te betalen.
Het hof zal in het navolgende het deel van het dictum van het arrest van het hof Den Haag, dat ziet op de verkoop van de woning, opnieuw opnemen.
De vorderingen uit hoofde van de pensioenaanspraken en het overigens nog na verwijzing gevorderde zullen, zoals reeds is overwogen, worden afgewezen en vallen onder de algehele afwijzing van het meer of anders gevorderde.

4.Beslissing

Het hof:
onder de (opschortende) voorwaarde dat tussen partijen in rechte komt vast te staan dat de schikkingsovereenkomst tussen de man en de vrouw van 31 maart 2019 tussen hen geen werking heeft:
4.1.
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2011 en 14 november 2012
voor zover in dit hoger beroep aan de orde en behoudens de in laatstgenoemd vonnis onder 3.1 opgenomen verklaring voor recht, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.2.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaand hebbende gemeenschap zoals hiervoor onder 3.11.2. overwogen;
4.3.
bepaalt dat de woning zal worden verkocht op de wijze als in rechtsoverweging 2.22 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 november 2012 en als hierna omschreven;
4.4.
machtigt, voor het geval de man niet binnen zeven dagen meewerkt aan het verstrekken van de opdracht tot verkoop van de woning in onbewoonde staat aan makelaar [persoon A] , de vrouw deze opdracht mede namens hem te verstrekken;
4.5.
veroordeelt de man tot medewerking aan de verkoop en alle daarvoor benodigde handelingen, zoals het gelegenheid bieden tot bezichtiging, het verkopen aan de hoogste bieder, het ondertekenen van de koopovereenkomst en de leveringsakte;
4.6.
bepaalt - voor het geval de man niet mocht meewerken aan de ondertekening van de koopovereenkomst en vervolgens de leveringsakte - dat dit arrest daarvoor in de plaats treedt indien de man niet binnen 8 dagen nadat hem hiertoe bij aangetekend schrijven dan wet bij deurwaardersexploot is verzocht, zijn medewerking hieraan heeft verleend;
4.7.
beveelt de man de woning uiterlijk zeven dagen voor de leveringsdatum te ontruimen en te verlaten, met machtiging van de vrouw het arrest op dit punt zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm;
4.8.
bepaalt dat de opbrengst van de woning, indien deze minder is dan € 330.000,- gelijkelijk over partijen zal worden verdeeld met inachtneming van de aanspraken als hiervoor onder 3.11.2 weergegeven, behoudens in het geval de man niet loyaal meewerkt aan een verkoop en levering als hiervoor bedoeld, in welk geval de minderwaarde volledig voor rekening van de man zal zijn;
4.9.
bepaalt dat een eventuele meerwaarde door partijen gelijkelijk wordt gedeeld met inachtneming van de aanspraken van partijen volgens 3.11.2;
4.10.
bepaalt dat de kosten van de verkoop en levering gelijkelijk door partijen zullen worden gedragen voor zover deze niet op grond van de koop- en leveringsakte ten laste komen van de koper;
4.11.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.12.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.”
Niet gesteld of gebleken is dat een van partijen tijdig cassatieberoep heeft ingesteld tegen deze uitspraak van het gerechtshof Amsterdam.
Bij vonnis van 15 juni 2022 heeft de rechtbank Den Haag de schikkingsovereenkomst van 31 maart 2019 vernietigd wegens misbruik van omstandigheden door de man. Verder heeft de rechtbank het volgende beslist:
“(...)
5.2.
machtigt de bewindvoerder om een verkoopmakelaar naar eigen keuze van de bewindvoerder in te schakelen in Den Haag of omstreken om namens de vrouw én mede namens de man de gemeenschappelijke woning aan het [adres] te [plaats] te koop aan te bieden aan de hoogst biedende koper;
5.3.
veroordeelt de man om mee te werken aan de verkoop van die hiervoor bij 5.2. bedoelde woning door die hiervoor bij 5.2. bedoelde verkoopmakelaar, zulks op de wijze zoals die overigens (met uitzondering dus van beslissing 4.4. van het hof Amsterdam over verkoopmakelaar [persoon A] maar wel met inbegrip van vooral de beslissingen 4.5., 4.6. en 4.7. van het hof Amsterdam) door het hof Amsterdam bij het hiervoor bij 2.15. door de rechtbank deels geciteerde arrest van 7 september 2021 na cassatie en verwijzing is beslist;
5.4.
veroordeelt de man in de proceskosten van de bewindvoerder in conventie en in reconventie, in totaal door de rechtbank hiervoor bij 4.20. begroot op € 2.656,89;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af al hetgeen in conventie en in reconventie meer of anders is gevorderd.”
j) [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
De procedure bij de rechtbank in kort geding
in conventie
3.2.1.
In conventie vordert [appellant] , om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het vonnis van 15 juni 2022 van de rechtbank
Den Haag per direct te schorsen in afwachting van een beslissing in het (hof: op dat moment nog te entameren) hoger beroep en te bepalen dat er geen uitvoering mag worden gegeven aan de inhoud van het vonnis van 15 juni 2022 zoals is omschreven in punt 5.2., 5.3. en 5.4. van het dictum;
2. indien het voorgaande ten aanzien van de kostenveroordeling (5.4. in het dictum) wordt
afgewezen, te bepalen dat de man gerechtigd is de kostenveroordeling te verrekenen met de
vorderingen die hij nog op de vrouw heeft, althans te bepalen dat de man een voorschot op
de vrouw heeft gelijk aan de hoogte van de proceskostenveroordeling;
3. te bepalen dat de bewindvoerder niet gerechtigd is nakosten te vorderen nu betaling
daarvan niet gevorderd is geweest en de man ook niet tot betaling daarvan is veroordeeld;
4. te bepalen dat de bewindvoerder niet gerechtigd is tot het executeren van de
kostenveroordelingen van de beschikkingen d.d. 27 juli 2015 en d.d. 19 april 2016, en voor
recht te verklaren dat deze reeds bevrijdend door de man afgehandeld zijn geweest;
5. te bepalen dat de bewindvoerder, althans de vrouw, wordt veroordeeld in de kosten van
het geding.
3.2.2.
Alpha Bewind heeft de stellingen van [appellant] weersproken.
in reconventie
3.2.3.
In reconventie vordert Alpha Bewind om, bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad:
1. [appellant] te verbieden nog verder te procederen tegen de bewindvoerder en/of tegen
[geïntimeerde] indien en voor zover het gaat om de financiële belangen van [geïntimeerde]
en/of [appellant] voor zover voortvloeiend uit de beëindiging van hun relatie en de
verdeling van de eenvoudige gemeenschap;
2. [appellant] te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van de diverse
rechterlijke uitspraken betreffende de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en
de verrekening van de diverse vorderingen van partijen op elkaar zoals blijkend uit
de rechterlijke uitspraken, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor
elke dag dat [appellant] hiermee in gebreke is;
3. [appellant] te gebieden de door de bewindvoerder ingeschakelde makelaar toe te laten
tot de woning zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per keer dat hij dit
weigert.
3.2.4.
[appellant] heeft de stellingen van Alpha Bewind weersproken.
3.2.5.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen in conventie afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank de vordering onder 3. toegewezen tot een maximum van € 100.000,-- eveneens met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De overige vorderingen in reconventie zijn afgewezen. Bij herstelvonnis van 14 december 2022 heeft de rechtbank de in conventie begrote proceskosten gewijzigd in € 970,--.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, en opnieuw rechtdoende, bij arrest vaststelt en bepaalt dat:
A. Op grond van artikel 438 lid 2 Rv alsnog de uitvoerbaar bij voorraad verklaring uit het vonnis van 15 juni 2022 wat betreft de verkoop van de woning wordt geschorst en dat eveneens voor wat betreft de proceskosten veroordeling in dat vonnis.
B. Het bedrag van de kostenveroordeling, ingeval de kostenveroordeling niet wordt geschorst in afwachting van de beslissing daarover in hoger beroep, zal worden verrekend met de nog door [geïntimeerde] aan [appellant] verschuldigde bedragen.
C. Op grond van de onrechtmatigheid van het vorderen van door [appellant] te betalen nakosten van de advocaat van Alpha Bewind het hof bepaalt dat Alpha Bewind niet gerechtigd is tot het vorderen van nakosten bij [appellant] .
D. Het hof zal bepalen dat slechts aan de orde is de kostenveroordeling uit het vonnis van de
rechtbank Den haag van 15 juni 2022 voor een bedrag van € 2.656,89. Voor welk bedrag
[appellant] opschorting vordert in afwachting van een beslissing daarover in hoger beroep en
subsidiair verrekening met de schulden van [geïntimeerde] aan [appellant] . En dat het hof beschikt dat andere door de deurwaarder in opdracht van Alpha Bewind bij [appellant] gevorderde
kostenveroordelingen niet rechtsgeldig zijn.
E. Het hof, in overeenstemming met artikel 237 lid 1 Rv, beschikt dat elk der partijen zijn eigen kosten draagt en de veroordeling van [appellant] tot betaling van de proceskosten in conventie van Alpha Bewind zal worden vernietigd.
F. De beslissing van de voorzieningenrechter dat [appellant] een dwangsom wordt opgelegd door het hof zal worden vernietigd.
G. Dat het hof de veroordeling van [appellant] tot betaling van de proceskosten in reconventie van Alpha Bewind zal vernietigen en overeenkomstig zijn vordering in grief 5, opnieuw rechtdoende, bepaalt dat in de procedure bij de rechtbank Roermond elk der partijen zijn eigen kosten draagt.
H. In deze procedure bij het hof 's-Hertogenbosch op grond van artikel 237 lid 1 Rv partijen
worden veroordeeld tot betaling van de eigen procedurekosten.
I. Te bepalen dat de vorderingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
[appellant] heeft daartoe zeven grieven aangevoerd.
3.3.2.
Alpha Bewind heeft de grieven weersproken en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Alpha Bewind heeft in het principale hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellant] in zijn vorderingen althans tot afwijzing daarvan. In het incidentele hoger beroep vordert Alpha Bewind, na intrekking van de tweede eis in incidenteel hoger beroep, om:
1. [appellant] te verbieden een nieuwe procedure te starten tegen de bewindvoerder en/of tegen
[geïntimeerde] met betrekking tot de financiële belangen van [geïntimeerde] en/of [appellant] voortvloeiend uit de beëindiging van hun relatie en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap, zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000,-- indien hij toch nog een procedure start.
zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep:
2. [appellant] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten van [geïntimeerde] zoals begroot in de toelichting onder grief 3 ten bedrage van € 11.416,35 inclusief BTW.
Daartoe voert Alpha Bewind drie grieven aan.
3.3.3.
[appellant] heeft de grieven in het incidentele hoger beroep weersproken.
3.4.1.
Het
hofoverweegt als volgt.
Productie A. van de zijde van [appellant]
3.4.2.
[appellant]heeft bij akte van 31 januari 2023 producties 10 tot en met 22 overgelegd. Daarnaast heeft [appellant] bij productie A. een toelichting gegeven bij de door hem overgelegde producties.
3.4.3.
Bij antwoordakte van 14 februari 2023 heeft
Alpha Bewindbezwaar gemaakt tegen de door [appellant] overgelegde productie A.
3.4.4.
Het
hofstelt voorop dat de mogelijkheid tot het voeren van nieuwe verweren in hoger beroep op grond van art. 347 lid 1 Rv in beginsel is beperkt tot het eerste processtuk dat partijen in hoger beroep mogen nemen. Op deze in beginsel strakke regel (de twee-conclusieleer) worden alleen uitzonderingen gemaakt vanwege 1) de bijzondere aard van de procedure, 2) de ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij voor toelating van een te late stellingname, of 3) omdat de toepassing van de regel in strijd is met de goede procesorde. Bij dit laatste valt te denken aan (i) een rechterlijke fout; (ii) nieuwe ontwikkelingen van feitelijke of juridische aard nadat van grieven is gediend; of (iii) een aan de wederpartij toe te rekenen verkeerde voorstelling van zaken.
De door [appellant] in het geding gebrachte productie A. betreft een nadere reactie (van 15 pagina’s) op de door Alpha Bewind ingediende memorie van antwoord. Deze nadere reactie van de zijde van [appellant] is in strijd met de hiervoor genoemde twee-conclusieleer. Geen van de genoemde uitzonderingen op de twee-conclusieleer doet zich hier voor. Dit betekent dat het hof productie A. buiten beschouwing zal laten.
Antwoordakte d.d. 14 februari 2023 van de zijde van Alpha Bewind
3.4.5.
Het hof
steltvast dat Alpha Bewind in de antwoordakte (tevens akte intrekking tweede eis in incidenteel hoger beroep) van 14 februari 2023 stelt dat de woning inmiddels aan de hoogste bieder is verkocht voor een bedrag van € 525.000,-- (randnr. 3 van de akte). Daarnaast stelt Alpha Bewind dat [appellant] waarschijnlijk niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2022 vanwege schending van de termijn van art. 3:301 lid 2 BW.
Het hof wenst op grond van het bepaalde in art. 22 Rv nader geïnformeerd te worden. Daarom zal het hof [appellant] in de gelegenheid stellen om een akte (maximaal 2 pagina’s) te nemen en in die akte uitsluitend te antwoorden op de volgende vragen:
1. Wat is de feitelijke stand van zaken omtrent:
a. de verkoop van de woning en
b. de procedure in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2022?
2. Indien de woning inderdaad is verkocht, is de woning al geleverd aan de koper(s)?
3. Indien de woning is verkocht (en geleverd), wat betekent dit voor de onderhavige procedure?
Alpha Bewind zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld (uitsluitend) te reageren op hetgeen in de akte van [appellant] naar voren is gebracht in een antwoordakte (maximaal 2 pagina’s).

4.De uitspraak

Het hof:
beveelt [appellant] om bij akte (maximaal 2 pagina’s) te antwoorden op uitsluitend de volgende vragen:
verwijst de zaak naar de rol van
18 juli 2023voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] (maximaal 2 pagina’s) en het vervolgens op de rol van
15 augustus 2023voor het nemen van een antwoordakte (maximaal 2 pagina’s) aan de zijde van Alpha Bewind;
houdt de zaak aan voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.F. Manders, P.P.M. van Reijsen en M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juni 2023.
griffier rolraadsheer