ECLI:NL:GHSHE:2023:202

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
20-000618-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen na WhatsApp-fraude

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van schuldwitwassen. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen, wat leidde tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 3.800,00, die door de politierechter was toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte had zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan onbekende personen, die via WhatsApp fraude hadden gepleegd. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, en dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld door zijn pinpas en pincode aan onbekenden te geven. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het primair tenlastegelegde bewezen, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van medeplegen.

De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 september 2021. Het hof legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000618-22
Uitspraak : 20 januari 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 maart 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-318977-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van ‘medeplichtigheid aan witwassen’ (het subsidiair tenlastegelegde) veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen (€ 3.800,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor hetzelfde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde ingangsdatum en voor dezelfde duur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld in de gemaakte en nog te maken proceskosten tot datum vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een bedrag ter hoogte van
€ 60,06 ter zake van proceskosten opgevoerd. De politierechter heeft ten onrechte niet beslist op deze opgevoerde proceskosten. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen proceskosten heeft gemaakt en hij deze aldus niet meer vordert. Voornoemd bedrag aan proceskosten is derhalve niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
  • het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren, met uitzondering van het medeplegen;
  • de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair bepleit dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair de vordering gematigd dient te worden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 september 2021 tot en met 7 september 2021 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal € 3.800, althans enig (groot) geldbedrag,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 6 september 2021 tot en met 7 september 2021 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal € 3.800, althans enig (groot) geldbedrag
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl een/of meer onbekend gebleven personen en/of zijn/hun mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 september 2021 tot en met 7 september 2021 te Tilburg, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven personen, zijn bankpas en/of pincode en/of bankrekeningnummer (mee) te geven en/of ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 september 2021 te Tilburg, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 3.800, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2021, dossierpagina's 4-6, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
(Dossierpagina 4)
Ik ben via Whatsapp benaderd. Iemand deed zich voor als mijn zoon, zijn telefoon zou kapot zijn en hij moest enkele bedragen met spoed betalen. Ik trapte hier in. Het bedrag was € 3.800,00. De Rabobank belde mij op dat het om fraude ging. Het bedrag van € 3.800,00 was al opgenomen.
(Dossierpagina 5)
Hoe is de betaling gedaan?: Bankoverschrijving via Europa.
(…)
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 1] .
Rekeningnummer andere partij: [rekeningnummer 2] .
Naam rekeninghouder andere partij: [verdachte] .
(…)
Datum betaling: 06-09-2021.
Tijdstip betaling: 16:14 uur.
2.
Het proces-verbaal vertrekking gevorderde identificerende gegevens bij banken d.d. 7 september 2021, dossierpagina's 10-11, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1] :
(Dossierpagina 10)
Op 7 september 2021 is op grond van artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering, van Rabobank gevorderd identificerende gegevens te verstrekken. De vordering ex. art. 126nc van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in het belang van het onderzoek naar aanleiding van een verdenking van het volgende misdrijf: WhatsAppfraude.
Door de voornoemde bank zijn de volgende identificerende gegevens verstrekt:
1. [verdachte] , geboortedatum [geboortedag] 1975,
woon/postadres: [adres] ;
Soort: Betaalrekening;
IBAN: [rekeningnummer 2] ;
Contractpartij: Rabobank;
Status: Geblokkeerd (op 7-9-2021).
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2021, dossierpagina 20, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 2] :
Op 26 oktober 2021 was ik belast met de uitwerking van de verkregen saldo- en transactiegegevens van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] . Ik zag dat op 6 september 2021 om 14:14 uur vanaf het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] een bedrag van € 3800,89 werd overgemaakt op het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] . Het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] staat op naam van [benadeelde] . Het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] staat op naam van [verdachte] .
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 november 2021, dossierpagina’s 30-36, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
(Dossierpagina 30)
Dit verhoor is opgebouwd middels de vraag/antwoord/opmerking-methode.
V: Vraag verbalisant;
A: Antwoord verdachte;
O: Opmerking verbalisant;
X: Opmerking advocaat.
(Dossierpagina 34)
A: Ik stond bij de Rabobank bij de Westermarkt. Toen kwam er een jongen aan met zijn vriendin. Die vroeg of hij € 150,00 op mijn bankrekeningnummer mocht zetten omdat hij dat nodig had voor zijn bedrijf. Dat zat om de hoek bij de Westermarkt/Tobias Asserlaan. Het was een glazenwassersbedrijf. Hij zei ook dat ik een baantje bij hem kon krijgen. Ik ben vervolgens bij hun in de auto gestapt. Ik heb toen mijn pinpas aan die man gegeven, die mijn pinpas in een identifier stopte. Ik heb toen mijn pincode ingetoetst. Vervolgens lukte het niet en heeft hij mijn pasje meegenomen en hij de volgende dag weer terug komen brengen. Ik heb het pasje niet meer teruggekregen.
(…)
V: Hoe heet die man?
A: [medeverdachte] .
V: Wat is zijn achternaam?
A: Weet ik niet.
V: En de naam van de vriendin?
A: Nee dat weet ik niet.
V: Wat kreeg je ervoor om die € 150,00 op jouw bankrekeningnummer te laten storen?
A: Ik zou € 50,00 krijgen.
V: Kun je die man omschrijven, die jou aansprak?
A: Het was een jonge Marokkaan, ik denk tussen de 20 jaar a 30 jaar.
V: Kun jij die vrouw omschrijven, die erbij was toen die man jou aansprak?
A: Een blank meisje, blonde haren, was een beetje dik, ik denk rond de 20 jaar.
O: Door aangever werd een bedrag van 3800 overgemaakt op het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] .
V: Waarom werd jouw bankrekeningnummer hiervoor gebruikt?
A: Omdat ik naïef en stom ben geweest.
Bewijsoverwegingen
I
Door de raadsman is bepleit dat de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over het geldbedrag ter hoogte van € 3.800,00 nu anderen dan de verdachte zijn pinpas in bezit hebben gehad en voornoemd geldbedrag van de bankrekening hebben gehaald.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge art. 420quater, eerste lid, Sr maakt men zich schuldig aan het schuldwitwassen van een goed indien men redelijkerwijs moet vermoeden dat dit goed afkomstig is uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien de verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens betreffende het goed, had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals is bewezen verklaard. Wat van de verdachte omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid verwacht mag worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat er op 6 september 2021 op de bankrekening van de verdachte een geldbedrag ter hoogte van € 3.800,00 is gestort door [benadeelde] , die het slachtoffer was geworden van WhatAppfraude. Het bedrag is kort daarna contant opgenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij aan een onbekende man en vrouw, tegen een vergoeding van € 50,00, zijn pinpas en pincode heeft gegeven. De man wilde € 150,00 op de rekening van de verdachte zetten omdat het nodig was voor het bedrijf van de man.
Het hof is van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld ten opzichte van de herkomst van het geldbedrag dat op zijn rekening werd gestort doordat de verdachte zijn pinpas en pincode aan twee onbekend gebleven personen heeft gegeven en daarmee zijn bankrekening aan hen ter beschikking heeft gesteld. Daarbij hadden de nodige alarmbellen moeten gaan rinkelen bij de verdachte. Het ging om twee onbekende personen, waar de verdachte geen verder onderzoek naar heeft gedaan en de verdachte zou relatief gezien veel geld krijgen (€ 50,-) voor het door die onbekende(n) op zijn bankrekening mogen overboeken van een bedrag van € 150,00. De verdachte moest redelijkerwijs vermoeden dat er een transactie zou plaatsvinden op zijn bankrekening en dat het geld dat daarmee gemoeid was, afkomstig was uit enig misdrijf.
Anders dan de verdediging heeft bepleit betekent het enkele feit dat de verdachte niet de beschikking had over zijn pinpas, niet dat hij geen beschikkingsmacht meer had over zijn bankrekening. Er zijn immers ook andere manieren waarop de verdachte over het geldbedrag op zijn bankrekening had kunnen beschikken, bijvoorbeeld door middel van internetbankieren. De verdachte is altijd rechthebbende van (het saldo op) zijn bankrekening gebleven. Door het afgeven van zijn pinpas en pincode heeft de verdachte aldus het bedrag van € 3.800,00 op zijn bankrekening voorhanden gehad.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van medeplegen, nu zich voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking onvoldoende bewijs bevindt in het procesdossier.
Het hof verwerpt het verweer.
II
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke straf op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte naïef is geweest en niet bewust heeft gehandeld.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde neemt het hof in aanmerking dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van de opbrengst van zogenaamde WhatsAppfraude. De verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld en zijn pinpas en pincode afgestaan aan twee onbekend gebleven personen. Met zijn handelen heeft hij een vorm van fraude gefaciliteerd en lonend gemaakt waarmee grof misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen en de hulpvaardigheid van anderen, zoals in het onderhavige geval dat van de heer Cornelissen die zijn zoon wilde helpen met het betalen van een aantal bedragen. Witwassen is een ernstig delict, omdat dit het plegen van andere vermogensdelicten in stand houdt en de integriteit van het financiële en economische verkeer schade toebrengt. Verdachte heeft door zijn handelen hier aan bijgedragen.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 november 2022, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van gelijksoortige delicten is veroordeeld. Voorts blijkt uit voornoemd Uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat de verdachte in een andere zaak (parketnummer
13-011499-22) ter zake een gelijksoortig delict heeft moeten voorkomen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Vanwege laatstgenoemde veroordeling is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte 40 uren per week in een magazijn werkt en een vaste aanstelling heeft. Daarnaast zit hij niet meer in de schuldsanering en heeft hij al zijn schulden afbetaald.
Alles overziend acht het hof oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.800,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de gevorderde schade gematigd dient te worden omdat de schade ook deels is ontstaan door de eigen schuld van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen de witwashandeling en de door de benadeelde geleden schade.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 3.800,00 door de benadeelde partij op zijn bankrekening werd gestort, maar hij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door onbekend gebleven personen weggesluisd werd. De benadeelde partij heeft hier geen invloed op gehad. Het hof is aldus van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 3.800,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken (proces)kosten, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 3.800,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.800,00 (drieduizend achthonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.800,00 (drieduizend achthonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 48 (achtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 september 2021.
Aldus gewezen door:
mr. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 20 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.C.C. van de Schepop en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Leijdal, registratienummer PL2000-2021308938, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, ondertekend en gesloten op 30 november 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 1-41, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.