ECLI:NL:GHSHE:2023:2010

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
20-001567-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor twee gevallen van mishandeling, gepleegd op 15 februari 2021 en 10 augustus 2021. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot dezelfde straf. De mishandelingen vonden plaats in de context van confrontaties waarbij de verdachte werd aangesproken op zijn gedrag, zoals het niet dragen van een mondkapje en het lastigvallen van een kat. De benadeelde partijen hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend, waarvan de vordering van de eerste benadeelde partij gedeeltelijk is toegewezen en de vordering van de tweede benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van €300,-. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen, omdat deze was opgelegd na de bewezenverklaarde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandelingen en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001567-22
Uitspraak : 5 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 juli 2022 met parketnummer
02-087230-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer
02-132946-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat telkens gekwalificeerd als ‘mishandeling’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder onder parketnummer 02-132946-21 voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1) is door de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot het bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige in de vordering
niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 2) is door de politierechter afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat-generaal heeft gevorderd ter hoogte van het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde, alsmede van het onder feit 2 tenlastegelegde, aangezien de verdachte ten aanzien van dit feit een beroep op noodweer toekomt. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraken betoogd dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] bepleit dat deze dient te worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman zich geschaard achter de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2021 te Tilburg [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door deze (met kracht) op/tegen het gezicht en/of het hoofd te stompen en/of te slaan en/of te stoten;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Tilburg [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door deze (met kracht) op/tegen het gezicht en/of het hoofd te stompen en/of te slaan en/of te stoten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 15 februari 2021 te Tilburg [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door deze met kracht tegen het gezicht te slaan;
2.
hij op 10 augustus 2021 te Tilburg [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door deze met kracht tegen het gezicht te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam
Tilburg-Centrum, registratienummer PL2000-2022088256, gesloten d.d. 17 april 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte
processen-verbaal van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-49
(waarbij het hof opmerkt dat pagina’s met de nummers 41 en 45 ontbreken).
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 februari 2021, pagina 4 en 5, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde partij 1] :
Op 15 februari
(het hof begrijpt: 2021)was ik werkzaam als assistent-manager bij de AH to go op het station van Tilburg.
Omstreeks 12.00 uur kwam er een man binnen zonder mondkapje. Ik sprak hem hier op aan. Ik hoorde dat de man hier direct verbaal agressief op reageerde.
Ik zag dat de man met zijn hand naar mijn hoofd sloeg. Ik voelde dat hij mij met kracht op mijn linkerslaap raakte. Ik zag en voelde dat hij met zijn vlakke hand sloeg. Ik voelde direct pijn.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 februari 2021, pagina 6 en 7, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 15 februari 2021 omstreeks 11.00 uur stond ik te werken bij de broodafdeling van de AH to go gelegen aan de Stationspassage 5 te Tilburg . Ik hoorde mijn collega
(het hof begrijpt telkens: aangever [benadeelde partij 1] )een mannelijke klant verzoeken om een mondkapje te dragen. Ik liep vervolgens naar mijn collega en ik ging naast hem staan.
Ik zag dat de klant met zijn vlakke hand mijn collega een klap gaf tegen de linkerzijde van zijn gezicht ter hoogte van zijn oor/slaap. Doordat ik de klap luid hoorde, vermoedde ik dat het een harde klap was. Ik zag mijn collega ook direct naar de linkerzijde van zijn gezicht grijpen.
3.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, zesde meervoudige kamer voor strafzaken, van 22 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik was op 15 februari 2021 bij de AH to go in Tilburg. Ik werd door een medewerker van de winkel aangesproken op het niet dragen van een mondkapje.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde
4.
Het proces-verbaal van aangifte (met bijlage) d.d. 17 augustus 2021, pagina 10 en 11, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde partij 2] :
Plaats delict : [adres 2] ( [instantie] )
Op 10 augustus 2021, omstreeks 18:15 uur, was ik buiten op de binnenplaats. We waren met drie personen buiten. Ik zag dat [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] ), een medebewoner die ook buiten was, achter een kat aan zat. Ik heb hem toen gezegd: “
Don’t fucking chase the cat” en ben toen weggelopen. Meteen hoorde ik [verdachte] iets zeggen en ik heb toen mijn hoofd omgedraaid. Meteen toen ik dit deed kreeg ik een harde klap van [verdachte] op mijn linkerslaap. Dit ging zo hard dat ik uit balans raakte en zo met mijn voorhoofd tegen de muur terechtkwam.
Door deze klap voelde ik pijn bij mijn rechteroog en ik voelde ook meteen dat mijn oog begon te zwellen. Na een paar minuten zat mijn rechteroog ook helemaal dicht. Mijn neus bloedde ook erg en ik had een wond op mijn voorhoofd.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 april 2022, pagina 15, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
U vraagt mij of ik getuige ben geweest van een mishandeling, gepleegd op 10 augustus 2021, bij [instantie] , gelegen aan [adres 2] .
Ik was daar inderdaad bij. Ik ben samen met mijn vriend [benadeelde partij 2]
(het hof begrijpt telkens: aangever [benadeelde partij 2] )binnen komen lopen. We zagen een medebewoner, genaamd [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] ). We zagen dat hij buiten een kat aan het schoppen was. [benadeelde partij 2] zei in het Engels dat hij de kat met rust moest laten.
Wij liepen verder. Toen we twee stappen hadden gezet, draaiden we ons om en ik zag toen dat [verdachte] met zijn vuist met kracht in het gezicht van [benadeelde partij 2] sloeg. Wij zijn toen naar binnen gelopen. Na ongeveer 20 minuten zag ik [benadeelde partij 2] weer en ik zag dat hij letsel had in zijn gezicht. Zijn oog was dik.
6.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, zesde meervoudige kamer voor strafzaken, van 22 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik heb [benadeelde partij 2] geslagen. Dat zal met een vuist zijn geweest.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
Met betrekking tot de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling van [benadeelde partij 1] is daartoe in de kern aangevoerd dat op de camerabeelden van de AH to go niet is te zien dat de verdachte aangever [benadeelde partij 1] heeft geraakt, zodat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling van [benadeelde partij 2] heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, omdat hij zich moest en mocht verdedigen tegen een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling van [benadeelde partij 1] , stelt het hof met de verdediging vast dat op de camerabeelden van de Albert Heijn to go niet is waar te nemen dat de verdachte aangever [benadeelde partij 1] heeft geraakt. Dit doet echter niets af aan de aangifte van [benadeelde partij 1] en de getuigenverklaring van [getuige 1] , die er beide op neerkomen dat de verdachte aangever [benadeelde partij 1] met een vlakke hand tegen het gezicht heeft geslagen. Op de camerabeelden is namelijk wel te zien dat de verdachte een zwaaiende beweging met zijn arm maakt. Juist op dat moment staat aangever [benadeelde partij 1] buiten het bereik van de camera. De beelden bieden in zoverre steun aan de verklaring van de aangever en de getuige en het hof ziet geen enkele redenen om aan de betrouwbaarheid en juistheid van die verklaringen te twijfelen. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever [benadeelde partij 1] heeft mishandeld, door hem (met kracht) op het gezicht te slaan.
Met betrekking tot de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling van [benadeelde partij 2] overweegt het hof dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever [benadeelde partij 2] met een vuist tegen het gezicht heeft gestompt, nadat deze hem erop aansprak dat hij een kat niet lastig moest vallen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte deze gedraging, het stompen van aangever [benadeelde partij 2] op/tegen het gezicht, niet verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een noodweersituatie was in de gegeven omstandigheden geen sprake. Integendeel, uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte degene is geweest die de confrontatie met aangever heeft opgezocht en aangever heeft aangevallen. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een medewerker van de ‘Albert Heijn to go’ en aan mishandeling van een medebewoner van de thuis- en daklozenopvang. De verdachte heeft deze mishandelingen gepleegd nadat hij door de slachtoffers was aangesproken op respectievelijk het niet dragen van een mondkapje en het lastigvallen van een kat.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hen pijn toegebracht. Daarnaast heeft één van de slachtoffers letsel bekomen aan zijn oog. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten doch niet recent voor soortgelijke feiten. Uit voornoemd uittreksel volgt dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij geen werk heeft, een uitkering geniet en dat hij momenteel bezig is met het uitvoeren van een taakstraf.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met de oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De verdachte heeft in de zaak één dag in voorarrest doorgebracht. Deze zal bij een eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf daarop in mindering moeten worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering
niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft als toelichting op de gevorderde immateriële schade aangevoerd dat hij als gevolg van de onder feit 1 bewezenverklaarde mishandeling pijn had op zijn slaap, een naar gevoel had en geschrokken was, hij de eerste dagen na het incident niet heeft gewerkt en daarna nog een tijd lang spanning heeft ervaren tijdens zijn werk.
Het hof overweegt dat bij de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte wel pijn, maar geen lichamelijk letsel is veroorzaakt als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW. De vordering komt in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.
Zoals hiervoor overwogen kan een vergoeding voor immateriële schade ook worden toegekend, indien sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Het hof is oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van enige vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het hof zal daarom bepalen dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade. Voorts is in eerste aanleg een bedrag van € 156,00 aan proceskosten (toekomstige kosten rechtsbijstand) gevorderd.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep afgewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit letsel heeft bekomen en dientengevolge rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 300,-. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De benadeelde partij heeft daarnaast gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit een (ten tijde van het indienen van de vordering tot schadevergoeding) nog te betalen eigen bijdrage van € 156,00 voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft deze kosten niet schriftelijk onderbouwd en is evenmin ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om toe te lichten dat hij deze kosten heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof komen deze kosten dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal de verdachte wel veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, en deze tot aan de datum van deze uitspraak begroten op nihil.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-132946-21
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 7 september 2021 onder parketnummer
02-132946-21 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu de voorwaardelijke taakstraf is opgelegd ná het begaan van de in de onderhavige zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1]
bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 6 (zes) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
De vordering tenuitvoerlegging
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-132946-21.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en mr. S. van den Akker, griffiers,
en op 5 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.