ECLI:NL:GHSHE:2023:2009

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
20-003014-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 3 onder C van de Opiumwet, waarbij zij op 3 oktober 2020 in Sint Willebrord een aanzienlijke hoeveelheid hennep aanwezig had. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf, maar de verdachte pleitte voor vrijspraak.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig had in haar woning. De verdachte had verklaard dat zij niet op de hoogte was van de hennep in haar woning, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte woonde alleen met haar kinderen in de woning en had de verantwoordelijkheid voor wat zich daarin bevond. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten.

Uiteindelijk heeft het hof de veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, omdat de verdachte al begeleiding ontvangt van een stichting.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003014-21
Uitspraak : 5 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 september 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-139686-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De politierechter heeft aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden verbonden – kort gezegd – een meldplicht en een ambulante behandelverplichting.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting indien en voor zover dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Door de raadsman van de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 219,51 kilogram (natte) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 3 oktober 2020 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Roosendaal, registratienummer PL2000-2020261048, gesloten d.d. 25 april 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-368, met ongenummerde bijlagen (in totaal 489 digitale pagina’s). De inhoud van de processen-verbaal wordt hierna telkens zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2020, pagina 138 tot en met 142, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 3 oktober 2020 ben ik samen met de officier van dienst, [verbalisant 2] , richting de woning [adres 2]
(het hof begrijpt: in gemeente Rucphen)gereden. Ik ben samen met collega [verbalisant 2] bij de bewoner van [adres 3] binnengegaan. Ik rook in de woning een extreem sterke penetrante geur van hennep. Ik hoorde dat de bewoner zei dat deze geur waarneembaar was nadat de bus wat spullen afgegeven had bij [adres 2] .
Ik, verbalisant, hoorde op 3 oktober 2020 omstreeks 06.03 uur, dat collega's aan de voorzijde gingen aanbellen bij [adres 2] . Ik, verbalisant, zag direct vanuit de overkapping 4 personen wegrennen richting de schutting welke over de schutting klommen richting de tuin van de achterburen. Ik, verbalisant, zag dat ze door die tuin, naar de straatzijde renden en wegvluchtten door weer over een schutting te klimmen, richting de [straat] te Sint Willebrord.
Ik zag bij binnenkomst in de woning gelegen aan [adres 2] in de keuken een vrouw staan, welke zich legitimeerde als: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
(het hof begrijpt: de verdachte).
Ik zag dat op de vloer vanaf de keuken en in de gehele eetkamer overal op de grond delen van hennepplanten lagen. Ik zag dat er tevens een aantal bigshoppers leeg lagen en een aantal gevuld met hennepplanten. Ik zag op de tafel ook henneptoppen liggen.
Ik ben vanuit de keuken naar de achtertuin gelopen. Ik zag dat in de schuur achter in de tuin over de gehele vloer hennepplanten lagen.
Ik ben vervolgens naar de eerste etage gelopen. Ik zag dat rechtsvoor een kamer was met daarin een stapelbed. Ik zag dat in de kamer overal bigshoppers stonden met daarin hennepplanten.
Ik ben vervolgens naar de tweede etage gelopen en zag dat op de zolder een voorkamer was met een deur met daarachter nog een kamer. Ik zag dat in de achterste kamer op de tweede etage ook de volledige vloer was bezaaid met hennepplanten.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2020, pagina 145 tot en met 147, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 3 oktober 2020 ben ik, verbalisant [verbalisant 2] , samen met verbalisant [verbalisant 3] naar de voordeur van [adres 2] gegaan.
Na aanbellen werd er opengedaan door een vrouw, naar later bleek [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ). Op het moment dat de vrouw de voordeur opende, nam ik een zeer sterke geur van hennep waar. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg de vrouw of zij de bewoonster was van de woning. Ik hoorde haar antwoorden met: “Ja.”
Ik ben bij de vrouw blijven staan in de deuropening van de voordeur. Terwijl ik in gesprek was hoorde ik geluid aan de linkerzijde van de woning. Aan deze linkerzijde van de woning bevond zich een schutting parallel aan de voorgevel van de woning. Achter deze schutting bevond zich de tuin van huisnummer [huisnummer] . Ik zag twee handen op de schutting tevoorschijn komen, komend vanuit de achtertuin waardoor het leek alsof er iemand over de schutting wilde gaan klimmen. Ik ben door de woning naar de achtertuin gelopen. Nadat ik met mijn zaklamp in de schuur scheen, zag ik op de grond een grote hoeveelheid hennep liggen. Ik zag onder de tuintafel een persoon liggen die zich verstopte. Ik bescheen hem met mijn zaklamp en de persoon betrof de persoon die ik zojuist had proberen te zien klimmen over de schutting. Ik heb daarop deze persoon aangehouden.
In de woning trof ik in de woonkamer een grote hoeveelheid hennep aan over de vloer verspreid.
Ik ben naar boven gelopen, naar de eerste verdieping. Op de eerste verdieping trof ik in een kamer meerdere grote zakken met hennep aan. Ik ben doorgelopen naar de zolder. Ook daar lag hennep verspreid over de vloer.
Ik heb de door mij aangehouden verdachte [medeverdachte 2] overgebracht naar het politiebureau te Roosendaal. Verbalisant [verbalisant 3] wilde een foto maken van de verdachte omdat de kleding van de verdachte vies was. Ik hoorde hem letterlijk zeggen: “Why… It was only knippen.”
3.
De foto’s op de pagina’s 107 tot en met 111 van het procesdossier:
Het hof neemt op de foto’s op de pagina’s 107, 108 en 111 waar dat grote hoeveelheden (delen van) hennepplanten op de grond in de woning liggen. Op de foto’s op de pagina’s 109 en 110 neemt het hof een hoeveelheid bigshoppers waar die gevuld zijn met delen van hennepplanten.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 oktober 2020, pagina 21 tot en met 27, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
V: U staat ingeschreven op [adres 2] , klopt dat?
A: Ja.
V: Verblijft u daar ook?
A: Ja.
V: Wie wonen er nog meer op het genoemde adres?
A: Mijn twee zoontjes.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 14 maart 2023, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
U houdt mij voor dat het gaat om een gebeurtenis op 2 en 3 oktober 2020 in Sint Willebrord. Dat klopt, ik was zelf in Roosendaal. Mevrouw [betrokkene] en mevrouw [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] )waren aan de telefoon. [betrokkene] noem ik [betrokkene] . Mevrouw [betrokkene] kwam thuis met haar vriend en vertelde dat er iemand plantjes had gepakt. Ze moest iemand hebben waar ze de planten konden knippen, dat was ze aan het roepen. U vraagt mij wat voor planten ze bedoelde. Wietplanten, dat benoemde ze ook.
Ze had die middag mevrouw [verdachte] aan de telefoon. U vraagt mij hoe ik dit wist. Dat hoorde ik door het praten, je hoorde haar ook haar naam zeggen.
Ze is wel een uur, anderhalf uur aan de telefoon geweest. Ik zei tegen haar: “Hou nu op, ze zegt toch nee.”.
Mevrouw [betrokkene] is die avond weggegaan, ik heb die avond op haar dochter gepast.
U vraagt mij of [betrokkene] vertelde waarom ik op haar dochter moest passen. Zij is naar het huis van [verdachte] gegaan om de planten daar te knippen.
U, raadsman, houdt mij voor dat er in de middag van 2 oktober 2020 een telefoongesprek was tussen [betrokkene] en [verdachte] . U vraagt mij of ik gehoord heb dat er gesproken werd over wiet. Ja, dat heeft ze gewoon aan de telefoon gezegd. Uiteindelijk wilde [verdachte] niemand teleurstellen natuurlijk.
6.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 mei 2023, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte] :
[betrokkene] was mijn vriendin. Het klopt dat ik op 2 oktober 2020 een telefoongesprek had met [betrokkene] . Ze wilde langskomen. Ze kwam met haar partner. De heer [getuige] paste ondertussen op het kind van [betrokkene] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is primair aangevoerd dat op basis van procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de in de woning aangetroffen planten hennepplanten betreffen, nu er geen indicatieve test is uitgevoerd. Hierdoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van (een hoeveelheid) hennep, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte geen weet had van de aanwezigheid van de hennep in haar woning en dat zij, althans haar woning, is gebruikt door [betrokkene] .
Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier onduidelijk is welke hoeveelheid hennep in de woning van de verdachte is aangetroffen en welke hoeveelheid in de Ford Transit, waardoor hoogstens bewezenverklaard zou kunnen worden dat de verdachte opzettelijk ‘een hoeveelheid’ hennep aanwezig heeft gehad in haar woning.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 3 oktober 2020 naar de woning van de verdachte, gelegen aan [adres 2] , zijn gegaan nadat verbalisant [verbalisant 1] kort daarvoor in de naastgelegen woning aan de [adres 3] een extreem sterke penetrante geur van hennep had geroken en de bewoner van die woning verklaarde dat deze geur waarneembaar was nadat een bus spullen afgegeven had bij [adres 2] . Bij het openen van de voordeur van [adres 2] door de verdachte, werd door verbalisant [verbalisant 2] vervolgens direct een sterke hennepgeur waargenomen. Nadat de verbalisanten de woning waren binnengetreden, troffen zij op de vloer van de woonkamer een grote hoeveelheid planten aan, welke zij ambtshalve herkenden als hennepplanten. Ook de vloer in de schuur in de achtertuin en op de zolder bleek vol te liggen met – wat zij ambtshalve herkenden als – hennepplanten. Op een van de kamers op de eerste verdieping troffen de verbalisanten meerdere bigshoppers gevuld met hennepplanten aan.
Naar het oordeel van het hof is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de foto’s van de aangetroffen situatie in de woning van de verdachte, komen vast te staan dat het in en rond de woning van de verdachte aangetroffen materiaal delen van hennepplanten betreffen. Naar het oordeel van het hof hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ambtshalve, op basis van hun kennis en ervaring, aan de hand van de voor hennep kenmerkende geur, kleur en het uiterlijk van de planten kunnen vaststellen dat het hennepplanten betroffen, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. Een en ander vindt steun in de eigen waarneming van het hof van hetgeen op de tot het bewijs gebezigde foto’s van de woning van de verdachte is waar te nemen in combinatie met het telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [betrokkene] over ‘wiet’ waarover de getuige [getuige] heeft verklaard. Voor zover aan het verweer de veronderstelling ten grondslag ligt dat een veroordeling ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep slechts mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep, faalt het omdat deze veronderstelling geen steun vindt in het recht. De vergelijking met het door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangehaalde arrest Hof Amsterdam, 18 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4951 gaat niet op nu het in die zaak niet om (delen van) hennepplanten ging, maar om blokken met vermoedelijk hasj.
Voor zover de verdediging het verweer heeft willen voeren dat niet uitgesloten kan worden dat de exceptie van artikel 12 Opiumwetbesluit van toepassing is nu medeverdachte [betrokkene] heeft verklaard dat zij achteraf zou hebben vernomen dat het om ‘vezelhennep’ ging (dossierpagina 91), verwerpt het hof ook dit verweer. Gezien de omstandigheden waaronder de hennep in en rond de woning van verdachte is aangetroffen, het telefoongesprek over ‘wiet’ tussen verdachte en medeverdachte [betrokkene] dat daaraan voorafging in samenhang met de verklaring van de aangehouden medeverdachte [medeverdachte 2] over ‘knippen’ acht het hof niet aannemelijk dat de in de woning en schuur van de verdachte aangetroffen hennepplantdelen bestemd waren voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep als bedoeld in dat artikel.
Het hof is, met de raadsman, van oordeel dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld hoeveel (natte) hennep er exact in de woning en schuur van de verdachte is aangetroffen. Uit het dossier volgt namelijk dat verbalisanten [verbalisant 4] en
[verbalisant 5] de natte hennep die verpakt zat in bigshoppers
die in de Ford Transitstonden, hebben gewogen en dat het totale gewicht hiervan uitkwam op 219,51 kilogram.
Op grond van de tot het bewijs gebezigde foto’s van de aangetroffen situatie in de woning van de verdachte in combinatie met de waarnemingen door verbalisanten dat sprake was van grote hoeveelheden hennep op meerdere plekken in de woning en in de schuur, kan naar het oordeel van het hof wel worden vastgesteld dat een aanzienlijke hoeveelheid (delen van) hennepplanten aanwezig was.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte deze hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof stelt voorop dat – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – als uitgangspunt heeft te gelden dat een bewoner weet wat zich in zijn woning bevindt en dat hij daarover ook kan beschikken.
De verdachte woonde ten tijde van het bewezenverklaarde uitsluitend met haar zoontjes aan [adres 2] . Zij kon in zoverre ook beschikken over wat er in haar woning gebeurde en aanwezig was. Van contra-indicaties als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaring van getuige [getuige] – welke getuige op verzoek van de verdediging is gehoord door de raadsheer-commissaris – volgt dat er op 2 oktober 2020 contact is geweest tussen de verdachte en medeverdachte [betrokkene] over hennep. [getuige] heeft immers verklaard dat [betrokkene] op zoek was naar een plek om hennepplanten te knippen, zij vervolgens telefonisch contact heeft gehad met de verdachte, er in dit telefoongesprek gesproken werd over wiet, en dat [betrokkene] vervolgens naar het huis van verdachte is gegaan om de planten daar te knippen. De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat [betrokkene] ( [betrokkene] ) op 2 oktober 2020 met haar heeft gebeld en dat zij daarna met haar partner bij verdachte kwam.
In de ochtend van 3 oktober 2020 werd in de woning van de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid (natte) hennep aangetroffen. Bij aankomst bij de woning van de verdachte, heeft de verdachte de voordeur geopend. Tegelijkertijd werd door verbalisanten gezien dat er meerdere personen vluchtten over de schutting naar de tuin van achterburen. Eén van de aangehouden personen zei tegen de politie, toen hem gevraagd werd of er foto’s gemaakt mochten worden van zijn kleding: “Why, it was only knippen”.
Voor zover de verdachte heeft verklaard dat, terwijl zij lag te slapen, anderen zonder dat zij dat wist haar woning met hennep zijn binnengetreden en dat zij, toen zij op enig moment van geluiden wakker werd en hiervan op de hoogte raakte, door deze personen werd bedreigd, acht het hof die verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Het hof betrekt hierbij dat de verdachte over dit scenario wisselend heeft verklaard waarbij zij voor het eerst in hoger beroep benoemt dat daarbij ook nog een pistool op haar hoofd zou zijn gezet. Bovendien vindt dit scenario zijn weerlegging in het feit dat door [betrokkene] met de verdachte van tevoren telefonisch is gesproken over wiet in verdachtes woning, dat verdachte heeft verklaard dat [betrokkene] vervolgens ook bij haar is langs geweest en zij die [betrokkene] kennelijk – ondanks de inhoud van het telefoongesprek – ook in haar woning heeft binnengelaten en dat op alle etages van de woning en zelfs in de schuur hennep werd aangetroffen waarvan de penetrante geur zelfs in een naastgelegen woning waarneembaar was.
Gelet op het vorengaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat zij van niets wist en dat er misbruik is gemaakt van haar, althans haar woning, door [betrokkene] , ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Hoewel duidelijk is dat er anderen bij de hennep betrokken zijn geweest, is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de onderlinge rolverdeling onvoldoende komen vast te staan. Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft begaan, zodat zij van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid (natte) hennep in haar woning. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte staat in relatie met de handel in softdrugs, welke handel (vaak) allerlei maatschappelijk ongewenste effecten tot gevolg heeft en niet zelden gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij hieraan met haar handelen heeft bijgedragen.
Bij het aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep vormt een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf het vertrekpunt. Het hof weegt bij de strafoplegging echter ten voordele van de verdachte mee dat het natte hennep betreft en dat het exacte gewicht daarvan – hoewel het om een grote hoeveelheid gaat – niet is komen vast te staan. Daarnaast betrekt het hof bij de straftoemeting dat aannemelijk is dat de verdachte niet degene is die in belangrijke mate zou profiteren van de opbrengst van het eindproduct als de hennep niet door de politie was ontdekt, maar dat zij enkel een faciliterende rol heeft gespeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, nu blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband verklaard dat zij kampt met reuma en fybromyalgie, ze in de schuldsanering zit en begeleid wordt door stichting Prisma. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat haar twee kinderen, onder andere naar aanleiding van de onderhavige zaak, uit huis zijn geplaatst en zij momenteel een traject van negen maanden volgt, waarna haar kinderen weer bij haar teruggeplaatst zullen worden.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof gaat ervan uit dat de reclassering bij het uitvoeren van de taakstraf voldoende rekening zal kunnen houden met de lichamelijke beperkingen van de verdachte als gevolg van de reuma en fybromyalgie.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat zij reeds begeleid wordt door Stichting [stichting] . Het hof is van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden gelet daarop geen toegevoegde waarde heeft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en mr. S. van den Akker, griffiers,
en op 5 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.