Parketnummer : 20-000778-20
Uitspraak : 13 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-993349-18, tegen:
[verdachte] (hierna tevens aangeduid als: [verdachte] ),
geboren te Amstelveen op [geboorteplaats] 1980,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De rechtbank heeft het onder 3 en 4 tenlastegelegde bewezenverklaard, dit gekwalificeerd als:
- ‘Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ (
- ‘Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde en vijfde lid, of 11a van de Opiumwet’ (
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
Ten slotte heeft de rechtbank het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van de datum van het wijzen van het bestreden vonnis.
Tegen dit vonnis is van de zijde van de verdachte – alsook door de officier van justitie – tijdig (door de verdachte beperkt, niet gericht tegen de vrijspraken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde) hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof zal beslissen op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank daaromtrent, met dien verstande dat het hof – anders dan de rechtbank – de onder de verdachte in beslag genomen iPhone verbeurd zal verklaren in plaats van de teruggave daarvan aan de verdachte te gelasten.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde. Subsidiair is partiële vrijspraak bepleit van het onder 4 tenlastegelegde, in zoverre dat de bewezenverklaarde periode beperkt dient te worden. De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte heeft de verdediging bepleit dat het hof de teruggave zal gelasten aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen iPhone.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Dit laat onverlet dat het hof zich op onderdelen kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank, zodat het hof – waar zulks naar het oordeel van het hof dienstig is – onderdelen uit het vonnis zal overnemen.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2018 tot en met 12 oktober 2018 te Valkenswaard en/of te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of te Waardenburg , gemeente Neerijnen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,99 kilogram cocaïne en/of 138,14 kilogram amfetamine en/of 16,49 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2018 tot en met 12 oktober 2018 te Valkenswaard en/of te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of te Waardenburg , gemeente Neerijnen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd, 339,97 kilogram cannabis, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Utrecht
- een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Hammerli 208-s, kaliber .22lr (long rifle)) en/of
- munitie van categorie III, te weten 25, althans een aantal, patronen (kaliber .22lr (long rifle)) en/of
- munitie van categorie III, te weten 25, althans een aantal, patronen (kaliber 9x19mm) en/of
- munitie van categorie III, te weten 32, althans een aantal, patronen (kaliber .22lr (long rifle)) en/of
- munitie van categorie III, te weten 92, althans een aantal, patronen (kaliber .22lr (long rifle))
voorhanden heeft gehad.
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 26 november 2018 te Utrecht en/of te Waardenburg , gemeente Neerijnen en/of te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal personen (waartoe behoorden onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meerdere tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en)), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vijfde lid en/of artikel 11a, van de Opiumwet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak (feiten 1 en 2)
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat het hof hem daarvan zal vrijspreken. Meer in het bijzonder overweegt het hof daartoe het navolgende.
Juridisch kader medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toepassing
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De twee momenten die ter onderbouwing daarvan door het Openbaar Ministerie worden aangedragen, betreffen een tapgesprek van 5 oktober 2018 met [medeverdachte 4] waarin de verdachte slechts aangeeft dat [medeverdachte 6] er is en daarnaast is er een tapgesprek van 10 oktober 2018. De verdachte is dan op vakantie en informeert in dat gesprek of alles gelukt is, het goed gaat met de nieuwe chauffeur. Voorts informeert hij naar de lading elektronica.
Het hof overweegt als volgt.
Op 10 en 11 oktober 2018 vindt in Zweden een aantal leveringen van cocaïne, amfetamine, MDMA en cannabis plaats door de vrachtwagenchauffeur [betrokkene] . Deze leveringen zijn in Zweden door de Zweedse politie onderschept.
Dit drugstransport naar Zweden heeft plaatsgevonden vanuit het in Nederland gevestigde transportbedrijf [transportbedrijf] De verdachte is daarvan samen met zijn vader eigenaar. Bij gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij aanvankelijk niet wist dat sprake was van transporten van verdovende middelen maar dat hij dat later wel in zijn algemeenheid wist. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij voorts verklaard dat hij in sommige gevallen keek of een transport geschikt was om drugs te transporteren in verband met de wens van [medeverdachte 6] om de auto te laten rijden.
Uit de tapgesprekken in het dossier blijkt dat verdachte in de dagen rondom het transport in oktober veelvuldig contact heeft met zijn vader over hoe het transport verloopt. Dat deze communicatie betrekking heeft gehad op specifiek het transport van verdovende middelen, is echter niet gebleken. Hoewel dit niet kan worden uitgesloten is immers ook goed mogelijk dat deze communicatie betrekking had op legale lading. Gelet op het feit dat de verdachte samen met zijn vader eigenaar was van [transportbedrijf] , dit bedrijf volgens de verdachte zijn levenswerk was en hij en [medeverdachte 4] als ondernemers regelmatig in hun vakantie werkten en nauw contact onderhielden over transporten, acht het hof het contact tussen de verdachte en [medeverdachte 4] niet verwonderlijk en in elk geval onvoldoende om te komen tot een nauwe en bewuste samenwerking strekkende tot de uitvoer van de verdovende middelen. Ook overigens valt uit het dossier geen rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij dit specifieke transport af te leiden.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij op 26 november 2018 te Utrecht
- een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Hammerli 208-s, kaliber .22lr (long rifle)) en
- munitie van categorie III, te weten 25 patronen (kaliber .22lr (long rifle)) en
- munitie van categorie III, te weten 25 patronen (kaliber 9x19mm) en
- munitie van categorie III, te weten 32 patronen (kaliber .22lr (long rifle)) en
- munitie van categorie III, te weten 92 patronen (kaliber .22lr (long rifle))
voorhanden heeft gehad.
4.
hij in de periode van 27 april 2018 tot en met 26 november 2018 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal personen waartoe behoorden
in ieder geval[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en/of een of meerdere tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vijfde lid en/of artikel 11a, van de Opiumwet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 3 (het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie)
De verdediging heeft zich ten aanzien de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aan dit arrest gehechte bijlage opgesomde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 4 (deelneming aan een organisatie ex artikel 11b van de Opiumwet)
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde. Subsidiair is bepleit dat het hof de bewezen te verklaren periode zal beperken tot de periode vanaf juli 2018.
Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor deelneming aan een criminele organisatie, in het bijzonder het oogmerk, de structuur, en de relevante gedragingen van de verdachte ten aanzien van het bereiken van het doel.
Het feit dat de verdachte spreekt over het gebruik van PGP-telefoons maakt nog niet dat de verdachte een actieve en relevante rol heeft in de organisatie. De PGP-telefoons waren al in gebruik voordat de verdachte daarover begon, hij heeft ze niet gekocht of verstrekt en heeft er zelf ook nooit gebruik van gemaakt. Ook heeft de verdachte geen gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik. Evenmin hebben [medeverdachte 4] en de verdachte geweld toegepast om criminele doelen te verwezenlijken.
De verdachte heeft geprobeerd hun personeel buiten de ellende te houden, hetgeen hem wordt aangewreven. Dat is echter geen taak in het belang van de organisatie maar in het belang van zijn bedrijf.
De verdachte heeft voorts geluidsopnamen gemaakt die als contrastrategie tegen de organisatie kunnen worden aangemerkt.
Verder is 27 april 2018 door de rechtbank gekozen als aanvangsdatum terwijl de verdachte op dat moment al met ernstige gezondheidsproblemen kampte en nauwelijks op kantoor was. Pas in juli 2018 volgen er contacten met medeverdachten die relevant zijn voor het verloop.
Ten slotte wordt er door het Openbaar Ministerie getwijfeld aan de intenties van de verdachte, die zich nu juist op het standpunt stelt de geluidsopnamen te hebben gemaakt om te kunnen aantonen dat zijn acties onder bedreiging zijn verricht, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in voormeld artikel is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Het is daarbij niet vereist dat vast komt te staan dat de verdachte heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de verdachte op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de verdachte.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het 'oogmerk' tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Ook voor een bewezenverklaring van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is hetgeen hiervoor is overwogen van toepassing.
Een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet
Naar het oordeel van het hof vormden in ieder geval de verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [verdachte] een samenwerkingsverband zoals hiervoor bedoeld. Binnen deze organisatie was sprake van versluierd taalgebruik, werd door het gebruik van PGP-telefoons en het veelvuldig wisselen van ‘gewone’ telefoons de onderlinge communicatie voor een deel afgeschermd van de buitenwereld en werd (bedreiging met) geweld niet geschuwd. Ten aanzien van het oogmerk van het samenwerkingsverband, de daarbinnen bestaande verdeling van werkzaamheden en de rol van de afzonderlijke deelnemers overweegt het hof als volgt.
Vanaf 27 april 2018 hebben genoemde personen samengewerkt met in ieder geval als doel om drugs naar Scandinavië te exporteren. Naar het oordeel van het hof is voldoende vast komen te staan dat op 27 april 2018 [medeverdachte 4] is bedreigd in verband met het vereffenen van een vermeende schuld. Vervolgens is, zo blijkt uit – onder meer – het opgenomen gesprek van 23 mei 2018, gestart met het vormgeven van drugstransporten vanuit [transportbedrijf] , de transportonderneming van [medeverdachte 4] en [verdachte]
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier aanwijzingen bevinden die erop wijzen dat enkele verdachten al eerder dan 27 april 2018 betrokken waren bij de uitvoer van drugs. Naar het oordeel van het hof biedt het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om de conclusie te rechtvaardigen dat deze strafbare feiten hebben plaatsgevonden vanuit (een al dan niet andere samenstelling van) hetzelfde samenwerkingsverband als dat van waaruit de transporten van september en oktober hebben plaatsgevonden.
Het hof kent hiermee ook betekenis toe aan de eerdere transporten van september en oktober 2018, die in het kader van deze organisatie reeds zijn gepleegd. Dat de verdachte van deze transporten is vrijgesproken van het medeplegen van deze transporten, laat onverlet dat deze transporten hebben plaatsgevonden vanuit de bewezenverklaarde criminele organisatie.
Deelneming
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte heeft deelgenomen aan voormelde organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting (onder meer) het navolgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij deze organisatie.
De [medeverdachten] hadden in die organisatie, samen met [medeverdachte 6] , een leidende en sturende rol. De [medeverdachten] zorgden ervoor dat de drugs die vervoerd moesten worden werden ‘aangepakt’ en naar het transportbedrijf van [medeverdachte 4] en van [verdachte] werden gebracht. Feitelijk bepaalden zij aldus welke drugs er geëxporteerd zouden worden en in welke hoeveelheden.
Daarnaast telde en registreerde [medeverdachte 5] concreet welke drugs er werden aangeleverd voor een transport , en koppelde hij dit terug aan anderen. Volgens [medeverdachte 6] is het bovendien [medeverdachte 5] bij wie ‘die PGP’s (het hof begrijpt: de PGP-telefoons) allemaal binnenkrijgt’.
[medeverdachte 2] was (naast [medeverdachte 7] ) betrokken bij het werven van chauffeurs voor de illegale transporten, te weten het transport naar Denemarken (dat uiteindelijk niet is doorgegaan) en het tweede transport naar Zweden van september 2018. [medeverdachte 2] deinsde er bovendien niet voor terug geweld te gebruiken of te dreigen met geweld. Dit volgt uit zijn betrokkenheid bij de mishandeling van [medeverdachte 4] op 23 mei 2018, de schietincidenten op 23 mei 2018 en 26 oktober 2018 en de nadien jegens [medeverdachte 4] geuite bedreigingen in november 2018.
De inmiddels overleden [medeverdachte 6] heeft de verbinding gemaakt tussen de opdrachtgevers van de drugstransporten en de uitvoering daarvan door het bedrijf van [medeverdachte 4] en [verdachte] Hij had een belangrijke rol bij de feitelijke totstandkoming van de transporten en de verschillende leden van de organisatie meldden zich bij hem op cruciale momenten rondom de transporten.
[medeverdachte 7] had een belangrijke uitvoerende rol bij de drugstransporten. Hij was betrokken bij de feitelijke voorbereiding, onder meer bestaande in het ophalen van drugs, het contact met zowel de chauffeurs als de afnemers in Zweden tijdens de transporten en het organiseren van de daadwerkelijke ontmoeting tussen chauffeurs en afnemers. Hij was ondergeschikt aan de [medeverdachten] en liet zich, vrijwillig, voor die illegale activiteiten gebruiken.
[medeverdachte 4] stelde vanuit de door hem en zijn zoon [verdachte] gedreven onderneming [transportbedrijf] de trekker en oplegger ter beschikking waarmee de drugs werden vervoerd. Verder was hij aanwezig bij het daadwerkelijk verbergen van de drugs tussen de reguliere – niet illegale – lading en gaf hij aan waar deze het beste kon worden neergezet.
[verdachte] was met grote regelmaat aanwezig bij het overleg tussen verschillende betrokkenen en dacht actief na over het welslagen van eventuele transporten. Hij gaf aanwijzingen over de reguliere lading die geschikt moest zijn om de drugs tussen te vervoeren en hij benadrukte dat de chauffeurs van de vrachtauto’s de beschikking moesten krijgen over een PGP-telefoon.
Verweren van de verdediging
De verdachte en [medeverdachte 4] hebben de (vermeende) schuld aan de [medeverdachten] willen inlossen. Het hof ziet voldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de medewerking van verdachte is vergezeld gegaan van druk van de zijde van familie [medeverdachten] . Hoewel het hof op zichzelf de intenties van de verdachte betreffende het maken van geluidsopnamen – te weten het aantonen dat hij onder druk en dreiging handelde – niet ongeloofwaardig acht, is die druk en dreiging naar het oordeel van het hof niet zodanig geweest dat daarmee moet worden geconcludeerd dat de verdachte daardoor niet uit vrije wil heeft gehandeld. Dit laat echter onverlet dat het hof zulks wel zal meewegen in de aan de verdachte op te leggen straf.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het maken van geluidsopnamen niet kan worden aangemerkt als strategie tegen de organisatie. Dat is het achteraf wellicht geworden, maar ten tijde van de bewezenverklaarde feiten zijn die opnamen niet op die wijze gebruikt.
Het feit dat de verdachte pas over het gebruik van PGP-telefoons spreekt wanneer deze reeds in gebruik zijn, is daarbij irrelevant. Het gaat erom dat de organisatie als zodanig gebruikmaakte van PGP-telefoons. Dat de verdachte niet op alle fronten een bijdrage heeft geleverd, is inherent aan het bestaan van een organisatie waarin nu eenmaal een bepaalde rolverdeling bestaat. Dit geldt eveneens voor de stelling van de verdediging dat de verdachte zelf geen gebruik heeft gemaakt van versluierd taalgebruik
Het hof is overigens van oordeel dat – in het kader van voormelde PGP-telefoons – het controleren en bevorderen dat er PGP-telefoons worden gebruikt, ook al waren deze reeds aangeschaft – kan worden beschouwd als het hebben van een aandeel in, dan wel ondersteuning van, gedragingen die strekken tot – of rechtstreeks verband houden met – de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Die organisatie had immers ten minste als doel het uitvoeren van drugs naar Scandinavië. Wil sprake zijn van een geslaagde uitvoer dan is het van belang de risico’s te beperken en de pakkans te verlagen. Het gebruik van PGP-telefoons, en dus ook het benadrukken dat die daadwerkelijk gebruikt worden, levert daaraan een bijdrage. Dit geldt eveneens voor verdachtes pogingen om zijn vast personeel ‘buiten de ellende te houden’.
De verdachte heeft aldus naar het oordeel van het hof gedurende een periode van ongeveer 7 maanden een actieve rol vervuld binnen de organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet en daaraan zijn medewerking verleend. Hij had, hoe moeilijk wellicht ook, een andere oplossing voor de problemen met de familie [medeverdachten] moeten zoeken, zoals het inschakelen van de politie. De verdachte heeft dit nagelaten.
Resumé
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode heeft behoord tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot – of rechtstreeks verband houden met – het oogmerk van dat samenwerkingsverband. Voorts wist de verdachte in zijn algemeenheid (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had.
Gelet hierop verwerpt het hof het tot vrijspraak van feit 4 strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het hof het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten slotte
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs heeft aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft in het dossier en in het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten aangetroffen die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld. Daartegen is ook overigens geen verweer gevoerd van de zijde van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vijfde lid en/of artikel 11a, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden zal opleggen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte is bedreigd geweest door de [medeverdachten] , hetgeen een rol heeft gespeeld bij zijn betrokkenheid bij deze strafzaak. Hij heeft door de onderhavige zaak trauma’s opgelopen, waarvoor hij na zijn vrijlating een therapeutisch traject met EMDR-behandelingen heeft opgelopen.
Het Openbaar Ministerie heeft niet ingegrepen toen duidelijk werd dat er bedreigingen met geweld en afpersingen plaatsvonden jegens [medeverdachte 4] , en evenmin ruimte geboden aan de verdachte om het bedrijf te redden. Dit terwijl het Openbaar Ministerie heeft geprofiteerd van de door de verdachte opgenomen gesprekken, die belangrijk zijn voor de bewijsvoering. Ook heeft het Openbaar Ministerie geen ruimte geboden om het herstel van de hernia van de verdachte te bevorderen. Deze is sterk verslechterd door zijn detentie en het gebrek aan behandeling en faciliteiten. Ten slotte zijn door het Openbaar Ministerie belangrijke onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen meegegeven aan de partner van [medeverdachte 6] , hetgeen een enorme impact op de verdachte heeft gehad.
Een gevangenisstraf waardoor de verdachte opnieuw gedetineerd zou raken zou niet passend zijn gelet op voormelde strafmatigende omstandigheden. Bovendien zou dit de rugklachten van de verdachte doen verergeren. De verdachte is niet in staat om te werken maar kan samen met zijn partner financieel rondkomen van haar inkomen. Ten slotte is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, hetgeen tevens in een op te leggen straf dient te worden verdisconteerd, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is in de eerste plaats bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en het voorhanden hebben van munitie (feit 3). Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen, in het bijzonder in het onderhavige geval, waarbij het desbetreffende vuurwapen bovendien geladen was met passende munitie.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (feit 4). Criminele organisaties als de onderhavige ondermijnen de rechtsorde vanwege hun misdadige oogmerk, hun grote winsten waarover geen belasting wordt betaald en alle overige daarmee samenhangende (illegale) handelingen, zoals de productie van drugs en dumping van drugsafval.
De verdachte heeft bij het plegen van feit 4 een beperkte rol vervuld, maar niettemin een rol van betekenis, door te controleren of er PGP-telefoons werden gebruikt en actief meedacht over hetgeen daarvoor geregeld moest worden. Voorts was hij samen met [medeverdachte 4] eigenaar en directeur. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte met EMDR-therapie en een psycholoog bezig is om trauma’s te verwerken, dat de door hem gedreven onderneming [transportbedrijf] gefailleerd is, dat hij ernstige rugklachten heeft waardoor hij niet in staat is te werken. De verdachte doet kleine klusjes en ontvangt geen vast inkomen. Voorts ontvangt hij geen sociale voorzieningen omdat hij ondernemer is. Het leven van verdachte en zijn partner is ingericht op één salaris van zijn partner. Daarmee kunnen zij met enige moeite rondkomen. De verdachte heeft geen schulden en ook geen verslavingen.
Ten slotte heeft het hof oog voor het feit dat de verdachte vanaf het begin van het politieonderzoek openheid van zaken heeft gegeven, waarbij hij de door hem opgenomen gesprekken gevoerd binnen de organisatie, aan de politie ter beschikking heeft gesteld. Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte – hoewel dat niets afdoet aan zijn strafbaarheid – onder druk stond van de zijde van de familie [medeverdachten] . Hierin ziet het hof aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
Redelijke termijn
Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden.
In eerste aanleg is geen sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Ook heeft het hof het dossier in de onderhavige zaak ontvangen binnen de daarvoor gestelde termijn van 8 maanden.
In hoger beroep is daarentegen wel sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze is aangevangen op 12 maart 2020 met het instellen van hoger beroep van de zijde van de verdachte, en eindigt heden, 13 juni 2023, met het wijzen van het onderhavige arrest door dit hof.
De redelijke termijn van 24 maanden is daarmee met ongeveer 15 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden hebben geacht. Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof de verdachte veroordelen tot de hierna te melden straf.
Resumé
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt van de hierna te melden duur.
Op grond van het hiervoor overwogene en alles afwegende zou het hof zonder overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden hebben geacht. Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal aldus een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan de duur ongeveer gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat de verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof zal beslissen op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank daaromtrent, met dien verstande dat het hof – anders dan de rechtbank – de onder de verdachte in beslag genomen iPhone verbeurd zal verklaren in plaats van de teruggave daarvan aan de verdachte te gelasten.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het hof de teruggave zal gelasten aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen iPhone.
Onttrekking aan het verkeer
De hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen 3 tot en met 7, te weten het onder de verdachte aangetroffen vuurwapen en munitie, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen 10, te weten het onder de verdachte aangetroffen nepwapen, is tevens vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit een voorwerp betreft dat bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane en tenlastegelegde feiten, is aangetroffen en kan dienen tot het begaan van een soortgelijk feit, en bovendien van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal bepalen dat de hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen 8, 9, en 11 tot en met 14, zullen worden teruggegeven aan de verdachte – voor zover dat nog niet is gebeurd – nu er geen strafvorderlijk belang (meer) mee is gediend om het beslag op deze voorwerpen te laten voortduren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11b van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen (telkens zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 16 januari 2020), te weten:
3. 1 1 STK Pistool (kleur: zwart/bruin), HAMMERLI 208-S, [SIN] . Zwart wapen, bruin handvat [IBN] ;
3. 1 25 STK patroon, ELEY [SIN] , 25 stuks kogelpatroon [IBN] ;
3. 1 25 STK patroon, SELLIER & BELLO kogelpatronen, [SIN] , 25 kogelpatronen [IBN] ;
3. 1 32 STK patroon, CCI kogelpatronen [SIN] , 32 stuks kogelpatronen [IBN] ;
3. 1 1 STK patroon, DIVERSEN kogelpatronen [SIN] , diverse patronen uit Jumbotas [IBN] ;
1 STK Wapen (kleur) zwart, NEPWAPEN, zwart (nep)wapen [IBN] .
gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen (telkens zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 16 januari 2020), te weten:
8. 1 1 STK Telefoon, Nokia, [IBN] ;
8. 1 1 STK Telefoon, Blackberry, [IBN] ;
11. 1 1 STK Telefoon, iPhone S, [Serienummer] [IBN] ;
11. 1 1 STK Telefoon, mobiele telefoon in hoesje incl. pasjes [IBN] ;
11. 1 1 STK Telefoon, TELEFOON IN HOES bij digi, telefoon in hoesje bij DIGI, [IBN] ;
11. 1 1 STK papier, handgeschreven notitie [IBN] .
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 13 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.