Parketnummer : 20-000779-20
Uitspraak : 13 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-993216-18, tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1980,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezenverklaard, dit gekwalificeerd als:
- ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (
- ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (
- ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ (
- ‘Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a van de Opiumwet’ (
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank beslist op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
Tegen dit vonnis is van de zijde van de verdachte – alsook door de officier van justitie – tijdig hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en – opnieuw rechtdoende – het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren met een pleegperiode vanaf 1 januari 2018 voor wat betreft feit 4, en de verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 6 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof zal beslissen op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank daaromtrent.
De verdediging heeft (integrale) vrijspraak bepleit van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Dit laat onverlet dat het hof zich op onderdelen kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank, zodat het hof – waar zulks naar het oordeel van het hof dienstig is – onderdelen uit het vonnis zal overnemen.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2018 tot en met 3 september 2018 te Waardenburg, gemeente Neerijnen en/of te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, ongeveer 121,7 kilogram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 4.721 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2018 tot en met 12 oktober 2018 te Valkenswaard en/of te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,99 kilogram cocaïne en/of 138,14 kilogram amfetamine en/of 16,49 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2018 tot en met 12 oktober 2018 te Valkenswaard en/of te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd, 339,97 kilogram cannabis, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 26 november 2018 te Utrecht en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen en/of te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal personen (waartoe behoorden onder andere [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meerdere tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en)), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vijfde lid en/of artikel 11a, van de Opiumwet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 11 augustus 2018 tot en met 3 september 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 121,7 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine en 4.721 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 5 oktober 2018 tot en met 12 oktober 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 1 kilogram
van een materiaal bevattendecocaïne en
ongeveer80 kilogram
van een materiaal bevattendeamfetamine en
ongeveer16,49 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij in de periode van 5 oktober 2018 tot en met 12 oktober 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer339,97 kilogram cannabis, in elk geval een grote hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4.
hij in de periode van 27 april 2018 tot en met 26 november 2018 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal personen waartoe behoorden
in ieder geval[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en/of een of meerdere tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vijfde lid en/of artikel 11a, van de Opiumwet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 (transport van september 2018)
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde zal vrijspreken. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de verdachte ook [medeverdachte 8] heeft aangestuurd en telkens aanwezig was bij de medeverdachte(n) op cruciale momenten. Er bevinden zich in het dossier immers geen aanwijzingen dat de verdachte betrokken was bij het aansturen van [medeverdachte 8] . Bovendien is niet duidelijk op welke cruciale momenten de rechtbank heeft gedoeld. De verdachte heeft slechts de drugs van dit transport geteld. Daarmee verricht hij een klusje dat iedereen zou kunnen hebben verricht. De intensiteit van de samenwerking van verdachte met andere verdachten was aldus minimaal, en de verdachte was juist op belangrijke momenten niet aanwezig. Het enkel tellen van verdovende middelen is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het transport van september 2018
Op grond van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof (onder meer) het navolgende vast met betrekking tot het transport.
Op 2 september 2018 wordt door een observatieteam van de Nederlandse politie waargenomen dat [medeverdachte 8] als chauffeur (en enige inzittende) van een trekker met oplegger, het terrein verlaat van [bedrijf 1] te Waardenburg.
Op 3 september 2018 wordt door een Zweeds observatieteam waargenomen dat een trekker met oplegger (elk met hetzelfde kenteken als de trekker en oplegger die in Waardenburg zijn waargenomen) van de veerboot te Trelleborg afrijdt. Later die dag wordt door de Zweedse douane waargenomen dat [medeverdachte 9] uit die trekker met oplegger vijf dozen ontvangt.
[medeverdachte 9] wordt aangehouden en in Zweden (blijkens zijn verklaring bij de rechter-commissaris onherroepelijk) veroordeeld wegens het bezit en/of het transporteren van 121,7 kilogram amfetamine, gepleegd op 3 september 2018, welke amfetamine hij heeft ontvangen van [medeverdachte 8] .
De inhoud van de door hem ontvangen dozen is onderzocht door het NFC (het Zweeds equivalent van het Nederlands Forensisch Instituut). Uit dat onderzoek is gebleken dat zich in de dozen (in totaal) 121,7 kilogram amfetamine bevond en (in totaal) 4.721 gram aan MDMA-tabletten.
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake is geweest van de uitvoer (van Nederland naar Zweden) van verdovende middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten van 121,7 kilogram van een stof bevattende amfetamine en 4.721 gram van een stof bevattende MDMA (MDMA-tabletten). Deze stoffen staan (elk) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Betrokkenheid van de verdachte
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich als medepleger aan deze uitvoer van verdovende middelen schuldig heeft gemaakt.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting (onder meer) het navolgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij dit transport.
[medeverdachte 7] heeft er (met [medeverdachte 6] . en [medeverdachte 2] .) voor gezorgd dat [medeverdachte 8] naar Nederland is gekomen voor een opdracht. Zij hebben daartoe op verschillende momenten contact gehad met [medeverdachte 8] . Bovendien wordt [medeverdachte 8] door [medeverdachte 7] op Schiphol opgehaald op 29 augustus 2018. [medeverdachte 7] is ook aanwezig wanneer [medeverdachte 8] vanaf [bedrijf 1] in Waardenburg vertrekt – met trekker en oplegger – om naar Zweden te rijden. [medeverdachte 8] heeft vervolgens als chauffeur de verdovende middelen van dit transport naar Zweden vervoerd. Terwijl [medeverdachte 8] in Zweden reed heeft [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 8] instructies gegeven over de afnemers van de verdovende middelen en hun locaties. Zo laat hij op 3 september 2018 omstreeks 16.09 uur aan [medeverdachte 8] weten: “Komt zilveren fiat fiorino..code caddilac...5 dozen”. Omstreeks 16.24 uur neemt een Zweeds observatieteam waar dat er 5 dozen worden uitgeladen van de door [medeverdachte 8] bestuurde trekker met oplegger, welke worden overgedragen aan de bestuurder van een Fiat Fiorino. Het hof leidt daaruit af dat hij dus ook contact onderhield met de afnemers in Zweden en de codes die hij daarbij doorgaf – kennelijk – dienden te worden opgegeven door de desbetreffende afnemers, hetgeen ook blijkt uit het gesprek tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] op 17 juli 2018 in het kader van een eerder transport, waarbij [medeverdachte 7] vraagt of hij de code ‘Barca’ gezegd heeft, waarop [medeverdachte 8] reageert dat hij Barca gezegd heeft, en [medeverdachte 7] ten slotte aangeeft dat het helemaal goed is. Bovendien vindt dit ook steun in de werkwijze bij het transport van oktober 2018, met betrekking waartoe [medeverdachte 10] bij de Zweedse politie heeft verklaard dat er door de afnemer een wachtwoord moest worden gezegd.
[medeverdachte 5] . heeft het transport gefaciliteerd door daarvoor – vanuit de door hem en [medeverdachte 4] . gedreven onderneming [bedrijf 1] – een trekker met oplegger ter beschikking te stellen. Daarnaast heeft hij geregeld met welke reguliere (legale) lading de MDMA en amfetamine kon worden vervoerd. Hij is aanwezig geweest bij het laden van de vrachtwagen. Hij heeft met [medeverdachte 6] . besproken wanneer het transport zou gaan rijden, welke hoeveelheden verdovende middelen werden vervoerd en hoe en door wie deze drugs gebracht, geladen en geteld zouden gaan worden en aldus een sturende en coördinerende rol vervuld.
[verdachte] heeft de hoeveelheid verdovende middelen die vervoerd moesten worden en zijn ingeladen, geteld. Bij gelegenheid van zijn (door de rechter-commissaris gedelegeerde) verhoor d.d. 7 januari 2020 heeft hij zulks bevestigd, alsook ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Voorts heeft [verdachte] desgevraagd verklaard dat hij – als het na het tellen bleek te kloppen – dit naar ‘één van die Turken’ communiceerde.
[medeverdachte 2] . heeft (evenals [medeverdachte 6] . en [medeverdachte 7] ) contact met [medeverdachte 8] gehad om deze naar Nederland te halen voor het rijden van het transport. Ook heeft hij – blijkens het opgenomen gesprek van 18 juli 2018 tussen [medeverdachte 4] ., [medeverdachte 5] ., [medeverdachte 2] . en [medeverdachte 7] – gezegd: “Ik zit met die spullen die we hebben aangepakt”. Ook zegt hij: “Nu heb ik die 140 snelle [
het hof begrijpt: speed/amfetamine] al aangepakt, die heb ik ergens hier liggen, die kan ik nooit meer teruggeven”.
Dit gesprek heeft plaatsgevonden na het transport van 16 en 17 juli 2018 en voorafgaand aan het transport van 2 en 3 september 2018. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat er tussen de drugstransporten van juli en september nog een ander drugstransport heeft plaatsgevonden waar de verdachte en/of medeverdachten bij betrokken zijn. Daarvoor treft het hof ook geen aanwijzingen aan.
Het hof acht dan ook zeer aannemelijk dat zich onder voormelde ‘140 snelle’ de 121,7 kilogram amfetamine bevond die tijdens het transport op 3 september 2018 in Zweden is afgeleverd, ook nu voorafgaand aan de inbeslagneming van – onder meer – de 121,7 kilogram amfetamine, al dozen waren afgeleverd aan een andere afnemer.
Verweren van de verdediging
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat het enkele tellen van de verdovende middelen onvoldoende is om tot medeplegen te komen, overweegt het hof als volgt.
Met het verweer miskent de verdediging dat ook gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht) kunnen worden aangemerkt als medeplegen, zolang de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte die daarmee aan het strafbare feit wordt geleverd, van voldoende gewicht is.
De verdediging legt in dat verband de nadruk op de intensiteit van de gebleken samenwerking. Bij de beantwoording van de vraag of de bijdrage van de verdachte van ‘voldoende gewicht’ is, kunnen echter ook andere factoren bij de beoordeling worden betrokken zoals de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het tellen van verdovende middelen is op zichzelf beschouwd geen ingewikkelde handeling en zou inderdaad – zoals door de verdediging is aangevoerd – kunnen worden beschouwd als ‘een klusje dat iedereen zou kunnen hebben verricht’. Hoewel dat objectief beschouwd klopt, kan dit naar het oordeel van het hof niet los worden gezien van de overige feiten en omstandigheden.
De uit te voeren verdovende middelen vertegenwoordigden een gigantische waarde, zodat het tellen – en daarmee controleren – kan worden aangemerkt als een (in subjectieve zin) belangrijke rol waarmee dus ook een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan het delict. Daar komt bij dat uit het dossier blijkt van enkele tonnen aan schulden die met de transporten dienden te worden ingelost, hetgeen niet alleen het belang van het slagen van de transporten groter maakte maar ook de rol die de verdachte daarin vervulde belangrijker maakte.
Bovendien heeft de verdachte bij gelegenheid van zijn (door de rechter-commissaris gedelegeerde) verhoor op 7 januari 2020 verklaard dat – als hij de verdovende middelen had geteld en het klopte – dit door hem werd gecommuniceerd naar ‘één van die Turken’. Dit heeft de verdachte eveneens verklaard ter zitting in eerste aanleg. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte daarin een eigenstandige verantwoordelijkheid had; een verantwoordelijkheid die van groot belang was bij de voorbereiding en ook een grote impact had (of kon hebben) op de overige betrokkenen.
Daarnaast merkt het hof op dat zowel [medeverdachte 5] . als [medeverdachte 4] . heeft verklaard dat de verdachte (ook) het financiële plaatje regelde.
Zulks lijkt in de eerste plaats steun te vinden in het gesprek van 18 juli 2018, waarin wordt gevraagd naar de prijs van ‘die 10 kilo kristallen’ en waarop [medeverdachte 2] . zegt dat [verdachte] dat allemaal weet. [medeverdachte 5] . vult aan dat [verdachte] ook tekent. Dit vindt daarnaast bevestiging in het gesprek van 31 augustus 2018, waarin door [medeverdachte 6] . wordt gevraagd of [medeverdachte 4] . [verdachte] erbij moet hebben. [medeverdachte 4] . verklaart desgevraagd dat [verdachte] er sowieso bij moet zijn om de papieren te tekenen.
Resumé
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Hoewel niet alle gedragingen in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, acht het hof de rollen die voormelde verdachten hebben vervuld (waaronder mede begrepen de rol van de verdachte) bij dit transport (elk) van zodanig gewicht – in materiële dan wel intellectuele zin – dat daarmee kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking en – derhalve van medeplegen.
Gelet hierop verwerpt het hof het tot vrijspraak van feit 1 strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het hof het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feiten 2 en 3 (transport van oktober 2018)
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal vrijspreken. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft (ook) bij dit transport geen noemenswaardige rol gespeeld. De rechtbank overweegt ten onrechte dat [medeverdachte 7] informatie heeft teruggekoppeld aan – onder meer – de verdachte. Dit volgt niet uit het dossier. Ook ten aanzien van de tap van 8 oktober 2018, waarbij te horen zou zijn hoe de verdachte wordt geïnstrueerd wie er een telefoon moet krijgen, is hooguit een bevestiging van het feit dat de op dat moment zieke en zwakke [medeverdachte 6] . instructies geeft om een hand- en spandienst te verrichten. Dit is – ook tezamen met het tellen – van onvoldoende gewicht om tot medeplegen te kunnen komen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader medeplegen
Het hof verwijst voor het juridisch kader voor de beoordeling of sprake is van medeplegen, naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Het transport van oktober 2018
Op grond van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof (onder meer) het navolgende vast met betrekking tot het transport.
Op 5 oktober 2018 vindt een observatie plaats waarbij wordt waargenomen dat een Volkswagen Passat CC met kenteken [kenteken 1] stopt bij een parkeerplaats te Utrecht, met [medeverdachte 7] als bestuurder en [medeverdachte 6] . als bijrijder. Gezien wordt dat [medeverdachte 10] bij hen instapt als passagier. Ze rijden vervolgens naar een bedrijfspand aan de [adres 9] , waar ze alle drie naar binnen lopen. Ter plaatse wordt ook gezien dat [medeverdachte 5] . uit zijn Porsche Cayenne met kenteken [kenteken 2] stapt en eveneens het bedrijfspand aan de [adres 9] binnenging. Een kleine anderhalf uur later verlaten [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] . en [medeverdachte 10] het bedrijfspand en rijden ze terug naar de parkeerplaats waar [medeverdachte 10] eerder die dag was ingestapt.
Eenmaal ter plaatse stopte een Audi Q5 met kenteken [kenteken 3] , met als bestuurder en enige inzittende [verdachte] die uitstapt. Hij gaat in gesprek met [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] . en [medeverdachte 10] . Ongeveer 25 minuten later rijdt [medeverdachte 10] weg in een Skoda Fabia met kenteken [kenteken 4] .
Uit de registratie van de Rijksdienst voor Wegverkeer blijkt [medeverdachte 10] in het bezit te zijn van relevante rijbewijzen, noodzakelijk voor het besturen van een vrachtwagen, en certificering voor chauffeur, waardoor het vermoeden rijst dat hij als chauffeur zal fungeren voor een nieuw transport.
Op 8 oktober vraagt [medeverdachte 10] telefonisch aan [medeverdachte 5] . of deze al wat weet voor morgen. [medeverdachte 5] . zegt dat [medeverdachte 10] om 09.00 uur naar Waardenburg moet komen.
Op 9 oktober belt [medeverdachte 10] met zijn zoon, F. [medeverdachte 10] , en zegt dat hij onderweg is en aan het rijden is.
Op 10 oktober 2018 arriveert chauffeur [medeverdachte 10] met een vrachtwagen van [bedrijf 1] uit Waardenburg in Zweden en levert daar op 10 en 11 oktober 2018 aan verschillende afnemers cocaïne, amfetamine, MDMA en cannabishars af. Na aanhouding van de verschillende afnemers en na onderzoek van de inhoud van hetgeen aan hen werd geleverd door chauffeur [medeverdachte 10] , is gebleken dat (in totaal) het volgende is afgeleverd:
- 999 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
- 80.249 gram van een materiaal bevattende amfetamine;
- 16.641,58 gram van een materiaal bevattende MDMA;
- 341.379,70 gram cannabishars.
Deze stoffen staan (elk) vermeld op respectievelijk lijst I of lijst II van de Opiumwet.
Betrokkenheid van de verdachte
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich als medepleger aan deze uitvoer van verdovende middelen schuldig heeft gemaakt.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting (onder meer) het navolgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij dit transport.
Uit de ontmoetingen tussen [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] . en [medeverdachte 10] leidt het hof af dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] . hebben geregeld dat [medeverdachte 10] als chauffeur het transport zou gaan uitvoeren, temeer nu zij samen [medeverdachte 10] hebben opgehaald om vervolgens naar het bedrijfspand aan de [adres 9] te rijden. Bovendien hebben zij bij terugkomst op de parkeerplaats waar [medeverdachte 10] is opgehaald, nog gesproken met [verdachte] . Aangezien [medeverdachte 10] blijkens het dossier geen deel uitmaakte van de ‘groep’ van de verdachte en medeverdachten en hij enkele dagen later daadwerkelijk als chauffeur het transport naar Zweden heeft verzorgd, is het hof van oordeel dat voormelde ontmoetingen verband hielden met het transport van oktober 2018.
[medeverdachte 7] onderhield voorts – evenals bij het transport van september 2018 – de contacten met de afnemers in Zweden en gaf aan [medeverdachte 10] door welke wachtwoorden zij moesten zeggen om tot afgifte van de verdovende middelen over te gaan.
[verdachte] is bij de loods van [bedrijf 1] geweest in Waardenburg, waar de verdovende middelen in de vrachtwagen zijn geladen, en heeft zich bezig gehouden met het tellen van de drugs en het – na controle – terugkoppelen daarvan aan ‘die Turken’.
[medeverdachte 5] . heeft (ook hier) het transport gefaciliteerd door daarvoor – vanuit de door hem en [medeverdachte 4] . gedreven onderneming [bedrijf 1] – een trekker met oplegger ter beschikking te stellen. Hij is aanwezig geweest bij het plaatsen van de illegale lading, wist dat dit verdovende middelen betrof die naar Zweden zouden gaan en gaf ook aan waar deze het beste tussen kon worden gezet.
Modus operandi
Er wordt bij beide transporten gebruikgemaakt van een vergelijkbare werkwijze. [verdachte] telt de uit te voeren drugs en communiceert dit aan ‘die Turken’. Er wordt telkens dezelfde trekker en oplegger gebruikt, welke vanuit [bedrijf 1] – het bedrijf van [medeverdachte 5] . en [medeverdachte 4] . – ter beschikking wordt gesteld. [medeverdachte 5] . gaf daarbij aan waar ze de verdovende middelen het beste konden neerzetten. Daarbij wordt ook telkens een chauffeur aangetrokken door (onder meer) [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] . Deze chauffeur is niet een chauffeur die in dienst is bij [bedrijf 1] Verder gaan de transporten uiteindelijk naar Zweden. Eenmaal daar houdt [medeverdachte 7] vanuit Nederland contact met zowel de chauffeur als met de afnemers van de verdovende middelen.
Voormelde combinatie van feiten en omstandigheden acht het hof zodanig specifiek, dat de wijzen waarop feiten 1, 2 en 3 zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen. Het hof is dan ook van oordeel dat de bewezenverklaringen van elk van deze feiten steun vindt in de bewijsmiddelen van de overige van deze tenlastegelegde feiten. Het hof heeft bij dit oordeel ook betrokken dat de feiten en omstandigheden zich binnen dezelfde context hebben afgespeeld.
Resumé
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Hoewel niet alle gedragingen in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, acht het hof de rollen die voormelde verdachten hebben vervuld (waaronder mede begrepen de rol van de verdachte) bij dit transport (elk) van zodanig gewicht – in materiële dan wel intellectuele zin – dat daarmee kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking en – derhalve van medeplegen.
Gelet hierop verwerpt het hof het tot vrijspraak van feiten 2 en 3 strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het hof het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van medeverdachte [medeverdachte 7] als getuige
Door de verdediging is het – voorwaardelijk – verzoek gedaan om medeverdachte [medeverdachte 7] als getuige te horen indien het hof mocht overwegen dat [medeverdachte 7] een terugkoppeling aan de verdachte zou hebben gegeven ten aanzien van de contacten die [medeverdachte 7] met de afnemers in Zweden en met chauffeur [medeverdachte 10] heeft gehad.
Nu het hof zulks niet heeft overwogen – en van oordeel is dat een dergelijke terugkoppeling niet kan worden vastgesteld op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – wordt de voorwaarde niet vervuld en behoeft dit voorwaardelijk verzoek dus geen nadere bespreking.
Ten aanzien van feit 4 (deelneming aan een organisatie ex artikel 11b van de Opiumwet)
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde zal vrijspreken. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De rol van de verdachte is daarvoor – zoals reeds bepleit ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde – te beperkt. Het tellen van de drugs heeft er niet toe gestrekt het oogmerk van het criminele samenwerkingsverband te bewerkstelligen c.q. realiseren. De verdachte is evenmin een onmisbare schakel en is ook geen leidinggevende. Dit vindt voorts steun in het gegeven dat hij geen betrokkenheid had bij de feiten uit 2017. De verdachte is op bepaalde momenten aanwezig geweest maar dit betrof sociale bijeenkomsten dan wel familiecontacten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts dan sprake zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in voormeld artikel is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Het is daarbij niet vereist dat vast komt te staan dat de verdachte heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de verdachte op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de verdachte.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het 'oogmerk' tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Ook voor een bewezenverklaring van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is hetgeen hiervoor is overwogen van toepassing.
Een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet
Naar het oordeel van het hof vormden in ieder geval de verdachten [medeverdachte 6] ., [verdachte] , [medeverdachte 2] ., [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] . en [medeverdachte 4] . een samenwerkingsverband zoals hiervoor bedoeld. Binnen deze organisatie was sprake van versluierd taalgebruik, werd door het gebruik van PGP-telefoons en het veelvuldig wisselen van ‘gewone’ telefoons de onderlinge communicatie voor een deel afgeschermd van de buitenwereld en werd (bedreiging met) geweld niet geschuwd. Ten aanzien van het oogmerk van het samenwerkingsverband, de daarbinnen bestaande verdeling van werkzaamheden en de rol van de afzonderlijke deelnemers overweegt het hof als volgt.
Vanaf 27 april 2018 hebben genoemde personen samengewerkt met in ieder geval als doel om drugs naar Scandinavië te exporteren. Naar het oordeel van het hof is voldoende vast komen te staan dat op 27 april 2018 [medeverdachte 5] . is bedreigd in verband met het vereffenen van een vermeende schuld. Vervolgens is, zo blijkt uit – onder meer – het opgenomen gesprek van 23 mei 2018, gestart met het vormgeven van drugstransporten vanuit [bedrijf 1] , de transportonderneming van [medeverdachte 5] . en [medeverdachte 4] .
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier aanwijzingen bevinden die erop wijzen dat enkele verdachten al eerder dan 27 april 2018 betrokken waren bij de uitvoer van drugs. Naar het oordeel van het hof biedt het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om de conclusie te rechtvaardigen dat deze strafbare feiten hebben plaatsgevonden vanuit (een al dan niet andere samenstelling van) hetzelfde samenwerkingsverband als dat van waaruit de transporten van september en oktober hebben plaatsgevonden.
Het hof kent hiermee ook betekenis toe aan de eerdere transporten van september en oktober 2018, die in het kader van deze organisatie reeds zijn gepleegd.
Deelneming
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte heeft deelgenomen aan voormelde organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting (onder meer) het navolgende af met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij deze organisatie.
De broers [familienaam] hadden in die organisatie, samen met [medeverdachte 6] , een leidende en sturende rol. De broers [familienaam] zorgden ervoor dat de drugs die vervoerd moesten worden werden ‘aangepakt’ en naar het transportbedrijf van [medeverdachte 5] . en van [medeverdachte 4] . werden gebracht. Feitelijk bepaalden zij aldus welke drugs er geëxporteerd zouden worden en in welke hoeveelheden.
Daarnaast telde en registreerde [verdachte] concreet welke drugs er werden aangeleverd voor een transport, en koppelde hij dit terug aan anderen. Volgens [medeverdachte 6] . is het bovendien [verdachte] bij wie ‘die PGP’s (het hof begrijpt: de PGP-telefoons) allemaal binnenkrijgt’.
[medeverdachte 2] . was (naast [medeverdachte 7] ) betrokken bij het werven van chauffeurs voor de illegale transporten, te weten het transport naar Denemarken (dat uiteindelijk niet is doorgegaan) en het tweede transport naar Zweden van september 2018. [medeverdachte 2] . deinsde er bovendien niet voor terug geweld te gebruiken of te dreigen met geweld. Dit volgt uit zijn betrokkenheid bij de mishandeling van [medeverdachte 5] . op 23 mei 2018, de schietincidenten op 23 mei 2018 en 26 oktober 2018 en de nadien jegens [medeverdachte 5] . geuite bedreigingen in november 2018.
De inmiddels overleden [medeverdachte 6] . heeft de verbinding gemaakt tussen de opdrachtgevers van de drugstransporten en de uitvoering daarvan door het bedrijf van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Hij had een belangrijke rol bij de feitelijke totstandkoming van de transporten en de verschillende leden van de organisatie meldden zich bij hem op cruciale momenten rondom de transporten.
[medeverdachte 7] had een belangrijke uitvoerende rol bij de drugstransporten. Hij was betrokken bij de feitelijke voorbereiding, onder meer bestaande in het ophalen van drugs, het contact met zowel de chauffeurs als de afnemers in Zweden tijdens de transporten en het organiseren van de daadwerkelijke ontmoeting tussen chauffeurs en afnemers. Hij was ondergeschikt aan de broers [familienaam] en liet zich, vrijwillig, voor die illegale activiteiten gebruiken.
[medeverdachte 5] . stelde vanuit de door hem en zijn zoon [medeverdachte 4] . gedreven onderneming [bedrijf 1] de trekker en oplegger ter beschikking waarmee de drugs werden vervoerd. Verder was hij aanwezig bij het daadwerkelijk verbergen van de drugs tussen de reguliere – niet illegale – lading en gaf hij aan waar deze het beste kon worden neergezet.
[medeverdachte 4] . was met grote regelmaat aanwezig bij het overleg tussen verschillende betrokkenen en dacht actief na over het welslagen van eventuele transporten. Hij gaf aanwijzingen over de reguliere lading die geschikt moest zijn om de drugs tussen te vervoeren en hij benadrukte dat de chauffeurs van de vrachtauto’s de beschikking moesten krijgen over een PGP-telefoon.
Verweren van de verdediging
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, is het hof van oordeel dat de verdachte met het tellen van de drugs – zoals ook overwogen ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 – wel degelijk een bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van het criminele samenwerkingsverband. Bovendien koppelde de verdachte het resultaat van die telling terug aan anderen. Ten slotte verklaren [medeverdachte 5] . en [medeverdachte 4] . dat de verdachte het ‘financiële plaatje’ regelde, en wordt hij ook bij een andere gelegenheid aangemerkt als ‘boekhouder’, hetgeen wijst op een rol met (aanzienlijk) meer verantwoordelijkheid dan het enkele tellen.
De stelling van de verdediging dat de verdachte niet als onmisbare schakel en evenmin als leidinggevende kan worden aangemerkt – wat van die stelling ook zij – gaat voorbij aan het gegeven dat dat niet het criterium is aan de hand waarvan dient te worden beoordeeld of sprake is van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
Resumé
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode heeft behoord tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot – of rechtstreeks verband houden met – het oogmerk van dat samenwerkingsverband. Voorts wist de verdachte in zijn algemeenheid (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had.
Gelet hierop verwerpt het hof het tot vrijspraak van feit 4 strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht het hof het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten slotte
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs heeft aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft in het dossier en in het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten aangetroffen die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld. Daartegen is ook overigens geen verweer gevoerd van de zijde van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde, vijfde lid en/of artikel 11a, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel ten hoogste gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte is in detentie met zichzelf aan de slag gegaan. Hij heeft zich laten behandelen en is diploma’s gaan halen. Hij heeft inmiddels een fulltime baan bij een café en heeft een huurhuis. Ook heeft hij na zijn schorsing nog een gevangenisstraf van 6 maanden uitgezeten. Buiten de onderhavige strafzaak en een opgelegde ontnemingsmaatregel heeft hij volledig afgerekend met het verleden. Een straf waardoor hij opnieuw gedetineerd zou raken doorkruist deze positieve ontwikkelingen. Dat de advocaat-generaal heeft geweigerd een nieuw reclasseringsrapport te doen opmaken mag de verdachte niet worden tegengeworpen. Uit een eerder reclasseringsrapport d.d. 15 maart 2021 blijkt dat het recidiverisico laag is en er mag worden aangenomen dat dit inmiddels nog lager is. Door het overlijden van de vader van verdachte ( [medeverdachte 6] .) wordt er geen sociale druk meer uitgeoefend op de verdachte. Die druk van buitenaf is tevens reden tot strafmatiging.
Ten slotte is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, en is sprake met een verschil tussen de bruto- en netto straf gelet op een tussentijdse wijziging van de regelgeving op het gebied van de voorwaardelijke invrijheidstelling, hetgeen eveneens in strafmatigende zin zou moeten meewegen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is in de eerste plaats bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (grootschalige) uitvoer van zowel harddrugs (feiten 1 en 2) als softdrugs (feit 3). Het bezit en het gebruik van deze middelen brengt maatschappelijk onwenselijke effecten met zich en is bovendien schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien betrof het aanzienlijke hoeveelheden die overduidelijk bestemd waren voor de (grootschalige) handel. Daarmee heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale handel in die hard- en softdrugs en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom die handel ontvouwt.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (feit 4). Criminele organisaties als de onderhavige ondermijnen de rechtsorde vanwege hun misdadige oogmerk, hun grote winsten waarover geen belasting wordt betaald en alle overige daarmee samenhangende (illegale) handelingen, zoals de productie van drugs en dumping van drugsafval.
De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten een belangrijke rol vervuld. Hij onderhield contacten met de opdrachtgevers en wordt genoemd als boekhouder en de man die het ‘financiële plaatje’ regelde. Verder ontving de verdachte de PGP-telefoons en telde hij de uit te voeren drugs, waarvan hij het resultaat terugkoppelde. De verdachte lijkt hierbij telkens puur gehandeld te hebben uit eigenbelang en financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte fulltime werkt in de horeca, een eerder opgelegde ontnemingsmaatregel van ongeveer € 130.000,- aan het betalen is en daarbuiten geen schulden heeft. Hij heeft twee kinderen waarmee hij regelmatig contact onderhoudt, en bezoekt elke twee weken een psycholoog. In het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 15 maart 2021 wordt gesteld dat het recidiverisico als laag kan worden ingeschat.
Redelijke termijn
Ten slotte heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden.
In eerste aanleg is geen sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Ook heeft het hof het dossier in de onderhavige zaak ontvangen binnen de daarvoor gestelde termijn van 6 maanden.
In hoger beroep is daarentegen wel sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze is aangevangen op 12 maart 2020 met het instellen van hoger beroep van de zijde van de verdachte, en eindigt heden, 13 juni 2023, met het wijzen van het onderhavige arrest door dit hof.
De redelijke termijn van 16 maanden is daarmee met ongeveer 23 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Resumé
Het hof is van oordeel dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en vanuit het perspectief van vergelding en speciale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt van de hierna te melden duur. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer dan de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
Op grond van het hiervoor overwogene en alles afwegende zou het hof, zonder overschrijding van de redelijke termijn, in afwijking van hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd en anders dan door de verdediging is bepleit, een gevangenisstraf van 6 jaren passend en geboden hebben geacht. Gelet echter op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof zal beslissen op de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank daaromtrent.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft niets ter zake dienende aangevoerd.
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal bepalen dat de hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen 1, 3, 4 en 5, zullen worden teruggegeven aan de verdachte – voor zover dat nog niet is gebeurd – nu er geen strafvorderlijk belang (meer) mee is gediend om het beslag op deze voorwerpen te laten voortduren.
Teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt
Het hof zal bepalen dat het hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp 2, zal worden teruggegeven aan [betrokkene 1] , geboren op [geboortedag 2] 1982 te [geboorteplaats 2] – voor zover dat nog niet is gebeurd – nu er geen strafvorderlijk belang (meer) mee is gediend om het beslag op dit voorwerp te laten voortduren en zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
teruggave aan [betrokkene 1], geboren op [geboortedag 2] 1982 te [geboorteplaats 2] , van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp (zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 16 januari 2020), te weten:
2. 1 STK Geld, waarde: € 500,00;
gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen (telkens zoals vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 16 januari 2020), te weten:
1. 1 STK Geld, waarde: € 1.000,00;
3. 1 STK Geldkist, geldtelmachine (001019);
4. 1 STK Telefoonautomaat, Blackberry IBN-code RAP50.01.02.002;
5. 1 STK Telefoonautomaat, BQ Aquarius X IBN-code RAP50.01.01.001.
heft op het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd gelijk wordt aan de duur van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 13 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
BIJLAGE I – BEWIJSMIDDELEN