ECLI:NL:GHSHE:2023:1996

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
20-000904-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor oplichting en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en oplichting. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting waarin de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet overtuigend kon worden gelinkt aan de bedreigende e-mails die in de tenlastelegging waren opgenomen, en heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, waarbij hij zich voordeed als de zoon van een bekende van het slachtoffer en op die manier meerdere bidprentjes heeft verkregen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000904-22
Uitspraak : 16 januari 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-291092-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 1), ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermaals gepleegd’ (feit 2) en ‘oplichting’ (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep – welk onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2023 is gesloten – en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is ten aanzien van feit 3 verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2020 te Maastricht, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die
[slachtoffer 1] een e-mailbericht te sturen met daarin de volgende tekst(en):
- “ Wanneer u doorgaat, met deze smerige vieze spelletjes, dan kan niemand nog uw
persoonlijke veiligheid garanderen! Nergens nog, ook wanneer u in bed ligt!”, en/of
- “ Uw smerige, vieze strot gaat helemaal door! Uw woonadres en al uw familieleden zijn
bekend! Een gewaarschuwd mens telt voor twee!”, en/of
- “ U bent een laaghartig, achterlijk, lui teringwijf en wanneer u niet stopt, bent u nog
binnenkort een geslacht paaskonijn!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 juni 2020 te Maastricht en/of te Beek, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] en/of een of meer medewerker(s) van [advocatenkantoor] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of een of meer medewerker(s) een e-mailbericht te sturen met daarin de volgende tekst(en):
- “ Hierbij wil ik jullie mededelen dat ik van plan ben om met jullie af te gaan rekenen. Jullie
staan al flink wat jaren bij mij op de dodenlijst!”, en/of
- “ De eerste klootzak die ik ga pakken is die gore, stinkende, vieze, vuile [slachtoffer 2] . Zijn
hersenpan schiet ik aan flarden, zijn lelijke, smerige kop schiet ik helemaal er af! Zijn
woonadres en al zijn allerbeste familieleden zijn mij goed bekend en ook weet ik in welke
luxe, mooie auto die achterlijke hond rijdt! Wanneer ik klaar ben met hem, mogen jullie
hem bij elkaar vegen! Niets blijft er nog van hem over, niets laat ik van dit idiote varken
heel!”, en/of
- “ Jullie advocatenkantoren hadden vroeger al die bewuste client zijn geld moeten
terugbetalen! Die arme, bewuste man heeft contact met mij gezocht en hij stat helemaal
achter mij en mijn edele, ultieme voornemen om jullie te gaan vermoorden!”, en/of
- “ Jullie zijn echte vieze smeerlappen die geen normale en waardige dood verdienen! Al
jullie mannelijke en vrouwelijke collega’s van jullie kantoren gaan sterven!”, en/of
- “ Ik vermoord jullie allemaal!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2021 te Maastricht, althans in Nederland, met het oogmerk
om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse
naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [aangever] heeft bewogen tot de afgifte van (enig)
goed(eren), te weten een of meerdere bidprentje(s), door:
- zich voor te stellen als de zoon van mevrouw [betrokkene] en/of dat mevrouw
[betrokkene] woonachtig was aan [adres 2] , en/of
- aan te geven dat zijn moeder (mevrouw [betrokkene] ) de familie [naam 1] en/of de
overleden zoon van die [aangever] goed kende en dat zijn, verdachtes, moeder het erg
vervelend vond dat de zoon van die [aangever] was overleden, en/of
- namens zijn moeder, mevrouw [betrokkene] , EUR 50 aan die [aangever] te
overhandigen ter donatie aan de Stichting [stichting] en/of de kinderen van de overleden
zoon van die [aangever] en/of
- een of meer bidprentje(s) van de overleden zoon van die [aangever] te vragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 en feit 2
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van hof kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging vermelde e-mailberichten door de verdachte zijn verzonden. De enkele omstandigheid dat de bedreigende e-mails vanaf de iPad van de vader van de verdachte zijn verzonden en de verdachte met enige regelmaat in de woning van zijn ouders verbleef, levert niet het voldoende wettige bewijs op voor het daderschap van de verdachte, in aanmerking genomen dat de vader van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte geen gebruik maakte van zijn iPad.
Bewezenverklaring feit 3
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op 26 januari 2021 te Maastricht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever] heeft bewogen tot de afgifte van goederen, te weten meerdere bidprentjes, door:
- zich voor te stellen als de zoon van mevrouw [betrokkene] en dat mevrouw
[betrokkene] woonachtig was aan [adres 2] , en
- aan te geven dat zijn moeder (mevrouw [betrokkene] ) de familie [naam 1] en de
overleden zoon van die [aangever] goed kende en dat zijn, verdachtes, moeder het erg
vervelend vond dat de zoon van die [aangever] was overleden, en
- namens zijn moeder, mevrouw [betrokkene] , EUR 50 aan die [aangever] te
overhandigen ter donatie aan de Stichting [stichting] en/of de kinderen van de overleden
zoon van die [aangever] en
- meer bidprentjes van de overleden zoon van die [aangever] te vragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het proces-verbaal van de politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg met onderzoeksnummer LB3R020110/ [naam 4] en proces-verbaalnummer PL2300-2021018160, gesloten d.d. 3 maart 2021, (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 107), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
a.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 januari 2021 (pg. 74-77 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] :
Ik wens aangifte te doen ter zake oplichting. Ik ben misleid en heb daardoor ten onrechte aan een voor mij onbekende man, voor mij dierbare herinneringen zoals een bidprentje van mijn vorig jaar overleden zoon meegegeven.
Plaats delict: [adres 3] .
Op dinsdag 26 januari 2021 omstreeks 14:00 uur bevond ik mij thuis, toen ik hoorde dat er werd aangebeld. Ik begaf mij naar de voordeur en opende deze, waarna ik een voor mij
onbekende man zag staan. Ik zag dat de man een blank uiterlijk had en ik schatte hem
achter in de 40 – begin 50 jaar, qua leeftijd. Ik zag en hoorde dat deze man meteen begon te vertellen dat zijn moeder mijn familie [naam 1] goed kende. Ik zag en hoorde verder dat deze man zei dat hij namens zijn moeder € 50,00 wilde doneren aan de Stichting [stichting] . Ik
hoorde dat de man zei dat de meisjesnaam van zijn moeder [betrokkene] was, maar nu [betrokkene] heette en woonachtig was in de wijk [naam 5] te [adres 2] . Ik zag en hoorde dat de man mij om een bidkaartje van mijn overleden zoon [naam 2] vroeg. Dat heb ik hem ook overhandigd. Omdat het verhaal op mij een geloofwaardige indruk maakte, ben ik een bidprentje gaan halen en heb ik hem deze overhandigd. Nu hoorde ik dat de man vroeg om nog een bidprentje en daarna om een rouwkaart en een foto. Ik heb hem nog een tweede bidprentje gegeven.
Toen ik werd benaderd door de politie en werd geconfronteerd met het feit dat men deze man met mij in gesprek had gezien en ik toen vernam dat deze man in ieder geval niet degene was zoals hij zich aan mij had voorgesteld, werd ik zeer kwaad en voelde ik mij voorgelogen. Het gaat hier nota bene om de dood van mijn zoon, hetgeen mij nog steeds erg veel verdriet geeft.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 februari 2021, (pg. 78-79 van het politiedossier), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op dinsdag 26 januari 2021, omstreeks 14:05 uur, reed ik over de [adres 3] te Maastricht. Op genoemde datum en tijd zag ik ter hoogte van de voordeur van het adres
[adres 3] de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedag]
1968 te [geboorteplaats] , staan. Ik zag dat [verdachte] in gesprek was met een voor mij onbekende vrouw. Ik merk ook op dat het mij ambtshalve bekend is dat bij de Nationale Politie te Maastricht, meerdere aangiften ter zake oplichting zijn gedaan, waarbij een man,
sterk gelijkend op het signalement van [verdachte] , bij mensen aan de woning ging en zich dan uitgaf voor een andere persoon (valse naam) en via een samenweefsel van verdichtsels en/of listige kunstgrepen personen bewoog tot afgifte van enig goed, in de regel vaker bidprentjes, rouwkaarten en/of dergelijke. Op 28 januari 2021 had ik telefonisch contact met de bewoonster van het adres [adres 3] . Ik hoorde dat [aangever] mij desgevraagd mededeelde dat het gesprek zoals hierboven beschreven ging over haar overleden zoon [naam 2] , waarbij de voor haar onbekend man haar een geldbedrag doneerde van € 50,00 en deze man om bidprentjes, rouwkaarten en/of een foto van haar overleden zoon vroeg. Ik hoorde dat [aangever] mij mededeelde dat de man zich had voorgesteld aan (
het hof begrijpt: als) de zoon van mevrouw [betrokkene] - [aangever] , wonende te [adres 2] . Mij bleek dat op het adres [adres 2] geen [betrokkene] woonachtig was, doch een mevrouw [naam 3] . Op maandag 9 februari 2021 hoorde ik als getuige de bewoonster van het adres [adres 2] , genaamd [naam 3] . [naam 3] overhandigde mij een kaart in een envelop die zij per post had ontvangen, die zij niet kon verklaren. Ik zag dat in de kaart handgeschreven tekst stond en een bedankje betrof voor het medeleven en de donatie en las verder onderaan de tekst van de kaart de namen [naam 1] en [aangever] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte € 50,00 heeft gedoneerd aan aangeefster [aangever] , waarna aangeefster de bidprentjes aan de verdachte heeft overhandigd. De raadsvrouw heeft aldus kennelijk beoogd te betogen dat aangeefster niet door de verdachte met een wederrechtelijk oogmerk is bewogen tot afgifte van de bidprentjes.
III.
Het hof is van oordeel dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging zijn weerlegging vindt in de inhoud van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. Hieruit volgt immers dat de verdachte middels een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft geroepen ten gevolge waarvan aangeefster is bewogen tot de afgifte van meerdere bidprentjes. De omstandigheid dat verdachte € 50,00 heeft overhandigd aan aangeefster, met de kennelijke bedoeling dat aangeefster dit geldbedrag kon doneren aan de stichting [stichting] en/of de kinderen van haar overleden zoon, doet aan het voorgaande niet af, nu dit niet wegneemt dat aangeefster als gevolg van de door de verdachte in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot afgifte van de bidprentjes.
Voor zover de raadsvrouw heeft beoogd te betogen dat de verdachte de € 50,00 bij wijze van betaling aan aangeefster heeft overhandigd en aangeefster de bidprentjes aldus aan de verdachte heeft geleverd, mist het verweer feitelijke grondslag, waarbij uit de omstandigheid dat het een (onverplichte) donatie betrof, reeds volgt dat de verdachte aan het overhandigen van het geld geen recht op de bidprentjes heeft kunnen ontlenen.
Mitsdien wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdachte heeft door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, zijnde de zoon van mevrouw [betrokkene] , die de familie [naam 1] en de overleden zoon van aangeefster [aangever] goed kende, en een samenweefsel van verdichtsels, het vertrouwen van aangeefster gewekt en haar bewogen tot afgifte van meerdere bidprentjes. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen van het slachtoffer. In dit verband neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat hoewel de bidprentjes een geringe geldelijke waarde vertegenwoordigen, zij van grote emotionele zijn voor aangeefster. Blijkens de aangifte heeft de oplichting haar dan ook veel verdriet gedaan. De verdachte heeft zich evenwel geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen en klaarblijkelijk louter oog gehad voor zijn eigen belangen. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld, doch niet ter zake van soortgelijke feiten.
Verder heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is door de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte veel problemen ervaart in zijn dagelijks leven. De verdachte werd hierbij lange tijd door zijn ouders ondersteunt, doch hij woont nu zelfstandig. Hij probeert via de huisarts hulp te krijgen voor zijn psychische klachten en in het huishouden. De verdachte ontvangt een uitkering.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstaf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstaf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. H.A.M. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 16 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit en mr. H.A.M. von Hebel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.