In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 11 oktober 2021 was veroordeeld voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte had zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik gebracht door middel van braak. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en had bepaald dat een inbeslaggenomen handschoen aan het verkeer zou worden onttrokken.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 januari 2023 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, terwijl de verdediging primair vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een strafmaatverweer heeft gevoerd. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en de aanvulling van de bewijsmiddelen geaccepteerd, waarbij het hof de kwalificatie van het delict heeft verbeterd. De verdachte werd uiteindelijk opnieuw schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het hof heeft de beslissing van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op het beslag. De teruggave van de in beslag genomen handschoen aan de verdachte werd gelast. Het hof oordeelde dat de opgelegde gevangenisstraf passend was, ondanks de medische klachten van de verdachte, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd met medische stukken. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.