ECLI:NL:GHSHE:2023:1978

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
20-002131-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met gevangenisstraf van 3 maanden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en kreeg een gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een diefstal die plaatsvond op 16 december 2019 in Eindhoven, waarbij een televisie werd weggenomen uit een appartement. De verdachte werd herkend op camerabeelden, waarop hij samen met een andere man te zien was met de gestolen televisie. De verdediging voerde aan dat de herkenning onvoldoende betrouwbaar was, maar het hof oordeelde dat de combinatie van de camerabeelden en de herkenning door verbalisanten voldoende bewijs vormde voor de betrokkenheid van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en bevestigde de gevangenisstraf van 3 maanden, zonder voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002131-20
Uitspraak : 17 januari 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 30 september 2020, parketnummer 01-301744-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
postadres: [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 december 2019 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een televisie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 december 2019 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen een televisie die toebehoorde aan [bedrijf] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Alle hierna te noemen processen-verbaal, opgenomen in het niet doorgenummerde dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Zuid, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2019261739, gesloten d.d. 19 december 2019, zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

1.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 december 2019, proces-verbaalnummer PL2100-2019261739-1, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] namens [bedrijf] :

Ik ben namens [bedrijf] gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal. Ik ben betrokken bij de renovatie van het pand aan [adres 2] . Op 17 december is er door een medewerker ontdekt dat er een televisie weg was uit [adres 3] . (...) Ik ben toen op kantoor de camerabeelden gaan bekijken. Al snel zag ik op de beelden, op 16 december omstreeks 15.00 uur, dat er een persoon liep. Ik zag dat de persoon een roodkleurige rugzak bij zich droeg. Dit was op de etage waar ook de televisie weg was uit [adres 3] . (...) Later zag ik om 20.00 uur op de beelden van het trappenhuis dat een tweede man aanwezig was. Deze man heeft een stuk metaal gepakt en het kettingslot verbroken. Toen waren beide mannen te zien op de beelden. (...) De mannen verlieten het gebouw. De tweede man droeg de roodkleurige rugzak van de eerste man. De tweede man
(het hof begrijpt: de (eerste) man die (eerst) een rode rugzak droeg)droeg een in plastic gewikkeld voorwerp welke ik herken als de televisie van [adres 3] . Vandaag was de man om 11.45 uur weer in het complex. Ik heb de politie gebeld en deze heeft de man aangehouden.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2019, proces-verbaalnummer PL2100-2019261739-2, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op 17 december 2019 waren wij doende met de directe noodhulp te Eindhoven. Wij hoorden het operationeel centrum een melding uitgeven. Wij hoorden dat de beveiliging erachter was gekomen dat er een televisie weggehaald was uit [adres 3] . Dit op de locatie [locatie] . Wij hoorden dat zij de camerabeelden bekeken hadden en dat zij er duidelijk een persoon op zagen. De persoon zou op dat moment binnen zitten op [adres 4] . Wij hoorden dat de melder terug had gebeld en dat de persoon welke de diefstal had gepleegd nu voor het gebouw stond. Signalement van de man betrof: man, Afrikaans uiterlijk, jas met bontkraag, mutsje op, rode tas bij zich. Ter plaatse zag ik, [verbalisant 2] , de camerabeelden. Deze beelden had de melder op zijn telefoon. Ik hoorde hem zeggen dat de diefstal gisteravond had plaatsgevonden en dat zij de persoon nu in beeld hadden gekregen. Op de beelden zag ik twee personen. De eerste persoon kan ik als volgt omschrijven: man, 2,05 meter, Afrikaans uiterlijk, rode rugtas, donkerkleurige gewatteerde jas met capuchon met bontkraag, grijs mutsje, donkerkleurige broek. (...) Op de beelden was te zien dat de tweede persoon als eerste in beeld kwam. Hij had niets in zijn handen. Ik zag op het volgende beeldfragment dat de tweede persoon terugliep in de richting van de trappenhal. Ik zag dat hij een rode rugtas in zijn handen had. Ik zag dat de tweede persoon gevolgd werd door de eerste persoon. Ik zag dat de eerste persoon een groot voorwerp in zijn handen had. Ik zag dat hij het grote voorwerp onder zijn linker arm droeg. Ik zag dat de persoon in de richting van de trappenhal liep. Ik zag dat het voorwerp gewikkeld was in wit folie. Ik zag dat de persoon naar beneden liep via de trappenhal. Het voorwerp dat de eerste persoon vast had, had het formaat van een televisie. Ik zag dat de persoon welke wij staande hadden gehouden dezelfde persoon was welke op de camerabeelden te zien was. Ik herkende de verdachte ambtshalve als [verdachte] . Ik zag dat de persoon hetzelfde mutsje droeg, dezelfde jas, dezelfde rode rugtas bij zich droeg en een zwarte broek aan had. Ik herkende de persoon welke wij staande hielden als de persoon welke op de camerabeelden te zien was en welke het voorwerp onder zijn linkerarm droeg. (...) Ik, [verbalisant 3] , vorderde een geldig legitimatiebewijs van de verdachte. Ik zag dat de verdachte mij een geldig Nederlands paspoort overhandigde Ik zag dat de verdachte [verdachte] betrof.

3.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2019, proces-verbaalnummer PL2100-2019261739-9, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

Op 19 december 2019 uur heb ik de camerabeelden bekeken welke ter beschikking waren gesteld aan de politie. Deze camerabeelden hebben betrekking op de diefstal van een televisie uit [adres 3] in het appartementencomplex gelegen aan [locatie]
.
Op de camerabeelden voorzien van nummer VID-20191217-WA0008.mp4:
Ik zie dat er een man naar binnen loopt, de identiteit van deze verdachte is onbekend en wordt derhalve NN1 genoemd.
Op de camerabeelden voorzien van nummer VID-20191217-WA0009.mp4:
Een ingang naar een algemene toegangshal. Ik zie dat er een man naar binnenloopt om 21:58:12. De man die ik op de beelden zie, herken ik ambtshalve als [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] . Ik herken hem omdat ik in het verleden met hem in verhoor heb gezeten. Ik zie dat de verdachte [verdachte] het volgende gekleed is: Afrikaans uiterlijk, rode rugzak, donkerkleurige jas voorzien van capuchon met bontkraag, grijs mutsje, donkerkleurige broek. (...)
Op de camerabeelden voorzien van nummer VID-20191217-WA00011.mp4 zie ik het volgende:
Een trappenhal waarbij verdachte NN1 boven in beeld te zien is. Ik zie dat verdachte NN1 kort over een railing naar beneden kijkt. Daarna zie ik dat verdachte NN1 rechts in beeld iets met zijn linkerhand pakt wat voor de camera uit zicht is. Ik zie dat hij dit daarna overgeeft naar zijn rechterhand. Het voorwerp wat verdachte NN1 pakt is een donker voorwerp van ongeveer 50 cm lang.
Op de camerabeelden voorzien van nummer VID-20191217-WA00012.mp4 zie ik het volgende:
Een trappenhal waarbij verdachte NN1 van onder in beeld komt. Ik zie dat verdachte NN1 een rode rugzak in zijn rechterhand heeft en dat hij een trap af loopt naar beneden en vervolgens uit beeld verdwijnt. Ik zie dat daarachter verdachte [verdachte] van onder in beeld komt. Ik zie dat verdachte [verdachte] onder zijn linkerarm een voorwerp draagt wat de afmetingen kan hebben van een televisie. Ik zie dat daaromheen een wit folie/doek gewikkeld is. Ik zie dat verdachte [verdachte] achter verdachte NN1 aan de trap af naar beneden loopt en uit beeld verdwijnt.

4.4.

Schriftelijk bescheid, te weten een fotokopie van het paspoort met documentnummer NW7KC4JJ4 van verdachte [verdachte] , onder meer inhoudende: ‘lengte 2,10 m’

Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte niet de persoon betreft zoals op de camerabeelden is te zien. In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 4] worden volgens de verdediging onvoldoende herkenbare, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken genoemd waaruit de herkenning van de verdachte zou kunnen blijken. Ook de omstandigheid dat de verdachte op 17 december 2019 werd aangetroffen in soortgelijke kleding en met eenzelfde rode tas als de persoon op de camerabeelden, is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte dezelfde persoon betreft als op de camerabeelden is te zien.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 16 december 2019 een televisie, toebehorende aan [bedrijf] , is weggenomen uit een appartement gelegen aan [locatie] . Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in hun proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat zij op 17 december 2019 een melding kregen dat er een televisie was weggehaald uit een pand gelegen aan [locatie] , dat de melder de camerabeelden had bekeken en dat de persoon zoals te zien op de camerabeelden op dat moment binnen zat op [adres 4] . Het signalement van de man betrof een Afrikaans uiterlijk, een jas met bontkraag, een muts en een rode tas. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de betreffende camerabeelden vervolgens ter plaatse bekeken en heeft de eerste persoon zoals te zien op de beelden als volgt omschreven: een man, 2,05 meter lang, een Afrikaans uiterlijk, rode rugtas, donker kleurige gewatteerde jas met capuchon en bontkraag, grijs mutsje en een donkerkleurige broek. Verder is geverbaliseerd dat te zien was dat de eerste persoon een groot, in folie gewikkeld voorwerp onder zijn arm had, welk voorwerp het formaat had van een televisie. Verbalisant [verbalisant 2] heeft voorts in het proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat de door verbalisant [verbalisant 2] en verbalisant [verbalisant 3] staande gehouden persoon dezelfde persoon betrof als de persoon op de camerabeelden met het voorwerp onder zijn arm en dat hij de persoon ambtshalve herkende als zijnde de verdachte. Voorts zag [verbalisant 2] dat deze persoon dezelfde muts, dezelfde jas, dezelfde rode rugtas bij zich droeg en een zwarte broek aan had. Verbalisant [verbalisant 4] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat hij de camerabeelden heeft bekeken en dat hij op de camerabeelden zag dat een man met Afrikaans uiterlijk, een rode rugzak, een donkerkleurige jas met capuchon en bontkraag, een grijs mutsje en een donkerkleurige broek naar binnenloopt en dat hij deze man ambtshalve herkent als zijnde de verdachte. Vervolgens heeft [verbalisant 4] op de camerabeelden gezien dat deze persoon onder zijn linkerarm een voorwerp draagt wat de afmeting kan hebben van een televisie en dat daaromheen een wit folie/doek is gewikkeld.
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, ook wanneer deze herkenningen door verbalisanten worden gedaan. Dit geldt temeer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden of foto’s is onder meer van belang in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn.
Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat de door verbalisant [verbalisant 2] beschreven eerste persoon op de camerabeelden de verdachte betreft. Blijkens de door hen opgemaakte processen-verbaal hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] de verdachte, die hen ambtshalve bekend is, op de camerabeelden herkend. De combinatie van de door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] op de camerabeelden waargenomen en voor herkenning gebruikte kenmerken bij de persoon die (later op de beelden) de televisie onder zijn arm heeft, te weten een rode rugtas, een grijze muts, een donkerkleurige gewatteerde jas met capuchon en bontkraag en een donkerkleurige broek en het korte tijd later op dezelfde locatie aantreffen van de verdachte in dezelfde soort kledij en met eenzelfde rode rugtas, maken, samen met de vaststelling dat verdachte een aanzienlijke (meer dan 2 meter) lengte heeft, dat voor het hof genoegzaam vaststaat dat het de verdachte is geweest die op de camerabeelden geregistreerd is en de televisie heeft weggenomen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich tezamen en in vereniging met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een televisie. Dit betreft een ergerlijk feit, waarmee schade en overlast is veroorzaakt en waarmee de verdachte heeft aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendom. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (onder meer) vermogensdelicten, doch dat dit hem er niet van heeft weerhouden wederom een strafbaar feit te begaan. Eveneens is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is door de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de verdachte het momenteel lastig heeft. In dat verband stelt de raadsvrouw dat de verdachte geen paspoort of legitimatiebewijs bezit waardoor hij problemen ervaart met inschrijvingen. Voorts is door de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte contact heeft met [instantie] .
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat de verdachte reeds veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om te gelasten dat daarvan een gedeelte voorwaardelijk zal zijn en niet zal worden tenuitvoergelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van M. Peperkamp, griffier,
en op 17 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.