ECLI:NL:GHSHE:2023:1973

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
200.321.793_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van de minderjarige en de belangen van de betrokken partijen

In deze zaak, uitgesproken op 15 juni 2023 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vernietiging van de erkenning van de minderjarige [minderjarige] door [de man]. De moeder van [minderjarige] heeft verzocht om deze erkenning te vernietigen, omdat de man niet de biologische vader is. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 24 oktober 2022 de erkenning vernietigd, wat de bijzondere curator in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat de moeder tijdig haar verzoek heeft ingediend, en dat de erkenning van de man niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof benadrukt dat het in stand houden van contact tussen [minderjarige] en de man belangrijker is dan het hebben van de man als juridisch ouder. De moeder en de man hebben een stabiele situatie gecreëerd voor [minderjarige] en het hof concludeert dat de belangen van [minderjarige] voorop staan. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de bijzondere curator wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 juni 2023
Zaaknummer: 200.321.793/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/379962 / FA RK 22-1008
in de zaak in hoger beroep van:
mr. [de bijzondere curator],
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. W. de Hoop.
In het kort:
Deze zaak gaat over het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning door [de man] van de minderjarige
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemden: de man.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie 1] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 januari 2023, heeft de bijzondere curator verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing tot vernietiging van de erkenning door [de man] van de minderjarige [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2023, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de bijzondere curator ongegrond te verklaren en het door hem verzochte af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de bijzondere curator;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de man;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de bijzondere curator van 1 mei 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is van 30 juli 2012 tot en met 20 augustus 2015 gehuwd geweest met de heer [betrokkene 1] . De moeder en de heer [betrokkene 1] zijn de juridische en biologische ouders van dochter [dochter] .
3.2.
[minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van de moeder en de heer [betrokkene 1] . De heer [betrokkene 1] is niet de biologische vader van [minderjarige] .
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 augustus 2016 is de ontkenning van het vaderschap van de heer [betrokkene 1] gegrond verklaard. Op 8 december 2016 is de gegrondverklaring ontkenning vaderschap als latere vermelding aan de geboorteakte van [minderjarige] gehecht.
3.3.
De moeder en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben van oktober 2014 tot november 2018 met elkaar samengewoond.
Op 14 december 2016 heeft de man met toestemming van de moeder, [minderjarige] erkend.
3.4.
Uit een DNA-onderzoek uitgevoerd door DNA Diagnostics Center (DDC) van 26 februari 2021 is gebleken dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is.
Vervolgens heeft er een DNA-onderzoek plaatsgevonden bij het Klinisch Chemisch Laboratorium van het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis, locatie [locatie 2] (CWZ). Dit onderzoek, zo blijkt uit een rapport verwantschapsonderzoek van 8 april 2021, bevestigt dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is.
3.5.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om de erkenning van [minderjarige] door de man te vernietigen, toegewezen. De rechtbank heeft daartoe - samengevat - overwogen dat vast staat dat de moeder door dwaling is bewogen om de man toestemming tot de erkenning te geven en dat de moeder binnen een jaar nadat zij deze dwaling heeft ontdekt, het verzoek tot vernietiging heeft ingediend. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het in het belang van is [minderjarige] dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning wordt toegewezen.
De standpunten
3.6.
Van deze beslissing is de bijzondere curator namens [minderjarige] in hoger beroep gekomen. De bijzondere curator voert - samengevat - in hoger beroep het volgende aan.
3.6.1.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het aannemelijk is dat de moeder door dwaling is bewogen de man toestemming tot erkenning te geven. De moeder is echter niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat ze het verzoek tot vernietiging van de erkenning heeft ingediend meer dan een jaar nadat ze de dwaling heeft ontdekt. Uit het rapport van DDC van 26 februari 2021 op basis van een thuistest bleek al dat de man hoogstwaarschijnlijk niet de biologische vader van [minderjarige] was. De man heeft de moeder enkele dagen daarna ingelicht. De bijzondere curator gaat er van uit dat dit in ieder geval vóór 8 maart 2021 was. Het verzoekschrift van de moeder is op 8 maart 2022 door de rechtbank ontvangen. Dit is dus buiten de in artikel 1:205 lid 3 BW gehanteerde termijn van een jaar. In de rechtspraak wordt die termijn met het oog op de rechtszekerheid, die er mede toe strekt de minderjarige te beschermen, strikt gehanteerd, aldus de bijzondere curator.
3.6.2.
Voor zover het hof van oordeel is dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, stelt de bijzondere curator zich op het standpunt dat de vernietiging van de erkenning niet in het belang van [minderjarige] is. Hij voert daartoe het volgende aan.
Voor een erkenning is niet vereist dat de erkenner de biologische vader is. Indien de vernietiging van de erkenning wordt gehandhaafd, heeft [minderjarige] geen juridische
vader meer. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . De man is bovendien niet zomaar een (willekeurige) vader voor [minderjarige] , maar hij is de persoon aan wie [minderjarige] is gehecht. De man heeft een belangrijke rol gehad in zijn verzorging en opvoeding en is voor [minderjarige] nog steeds een belangrijk persoon. Hoewel de bijzondere curator op de hoogte is van de wens van de man om minder contact te hebben met [minderjarige] , vindt hij dat de belangen van [minderjarige] hiermee niet zijn gediend. Uit het gesprek dat de bijzondere curator op 7 juli 2022 heeft gevoerd met [minderjarige] is gebleken dat [minderjarige] het erg verdrietig vindt dat hij de man nog maar erg weinig ziet en hij niet meer mag blijven slapen. Hij mist het contact met de man. De afwijzing van de man kan voor [minderjarige] schadelijke gevolgen hebben.
Met het in stand laten van erkenning zou [minderjarige] twee ouders hebben. Bij vernietiging zal dat niet het geval zijn; van zijn vermoedelijke biologische vader heeft [minderjarige] niets te verwachten.
Voor een nader onderzoek naar het welzijn van [minderjarige] en de duiding van de betekenis van de vernietiging van de erkenning van de man voor hem, zou een gedragsdeskundige als bijzondere curator moeten worden benoemd. Ook kan deze deskundige de moeder en de man voorlichting geven over de gevolgen die de vernietiging van de erkenning mogelijk voor [minderjarige] heeft, waarmee ook [minderjarige] geholpen kan worden.
Op de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator verder toegelicht dat hij [minderjarige] na 7 juli 2022 niet meer gesproken heeft. Hij realiseert zich dat de moeder en de man de vernietiging van de erkenning willen en daar consequenties aan hebben verbonden, en daardoor inmiddels een en ander is veranderd voor [minderjarige] .
3.7.
De moeder voert het volgende verweer.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van haar verzoek stelt de moeder zich op het standpunt dat de rechtbank terecht en op goede gronden niet de datum van de uitslag van de DNA-thuistest van DDC (eind februari 2021) als uitgangspunt heeft genomen, maar officiële, rechtsgeldige test bij het CWZ. Op de website van DDC staat beschreven dat deze DNA-testen niet rechtsgeldig zijn en een lagere betrouwbaarheid hebben dan een rechtsgeldige DNA-test. De zelftest had dus ook niet als bewijs kunnen dienen in de procedure. De rechtsgeldige test is afgenomen op 8 april 2021 en pas op het moment dat de moeder met de uitslag van deze test bekend werd, wist zij met 100% zekerheid dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is. Het verzoekschrift is binnen een jaar nadien ingediend en dus binnen de wettelijke termijn, zodat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek.
3.7.1.
De moeder is van mening dat de vernietiging van de erkenning door de man wel in het belang van [minderjarige] is en dat het juist schadelijk is voor [minderjarige] indien de erkenning in stand zou blijven. [minderjarige] is op de hoogte gebracht van het feit dat de man niet zijn biologische vader is. Logischerwijs heeft hij hier verdriet van gehad. Hij is nog jong en wist niet beter dan dat de man zijn ‘echte’ vader was. Vernietiging van de erkenning heeft op deze situatie verder geen invloed. Het verdriet van [minderjarige] komt voort uit de wetenschap dat de man niet zijn biologische vader is, niet uit het feit dat de erkenning vernietigd is. Er is rouwverwerking voor [minderjarige] ingeschakeld en de zorgregeling is langzaamaan verminderd naar een minder frequente omgang. De man wil geen rol meer in de opvoeding nu is gebleken dat [minderjarige] niet zijn biologische zoon is. Wel wil hij in het leven van [minderjarige] betrokken blijven. De moeder en de man hebben geleidelijk naar deze situatie toegewerkt, zodat [minderjarige] hieraan kon wennen. [minderjarige] en de man zien elkaar regelmatig en maken leuke uitstapjes. Het wordt voor [minderjarige] steeds duidelijker hoe de toekomst eruit ziet met de man niet als vader en opvoeder, maar wel als vaderfiguur en ‘hartenpapa’. [minderjarige] wordt dus beschermd in zijn recht van gezinsleven, zodat artikel 3 IVRK niet in de weg staat aan de vernietiging van de erkenning.
De geboorteakte van [minderjarige] is inmiddels aangepast en zijn achternaam is gewijzigd naar [achternaam moeder] . [minderjarige] is hier nu aan gewend en het zou onnodig complicerend zijn als dit weer zou moeten worden aangepast. De huidige situatie is het meest in het belang van [minderjarige] . Daar komt bij dat de moeder financiële problemen heeft gehad en in de schuldhulpverlening zat. De moeder is gedurende deze periode niet altijd eerlijk geweest tegenover de man over de omvang van haar schulden. Om ervoor te zorgen dat er geen spanningen tussen de moeder en de man ontstaan is het van belang dat de mogelijkheid zich niet voor kan doen dat de man, bijvoorbeeld door de gemeente, verplicht kan worden tot het betalen van een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] .
3.8.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] . Het heeft rust gecreëerd dat hij nu bij de moeder woont en er geen co-ouderschap meer is. De man heeft de rol van opvoeder losgelaten en is als ‘hartenpapa’ betrokken bij [minderjarige] . Ze bellen één of twee keer per week en gaan ongeveer één keer per maand/drie weken iets doen. [minderjarige] vertelt ook aan anderen dat de man niet zijn echte papa is, maar zijn hartenpapa. De man zal altijd betrokken blijven in het leven van [minderjarige] . Het vertrouwen van de man in de moeder is ernstig geschaad, maar de man en de moeder hebben een manier gevonden om met elkaar om te gaan. De grootste angst van de man is gelegen in het (wederom) ontstaan van schulden aan de zijde van de moeder, waardoor de man aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten van [minderjarige] .
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het in het algemeen voor kinderen van belang is om te weten van wie ze afstammen en om - indien mogelijk - contact te hebben te hebben met hun biologische ouders. Het kunnen identificeren met de personen van wie je afstamt is goed voor de identiteitsontwikkeling van kinderen. De moeder neemt op dit moment een afwachtende houding aan ten opzichte van de (mogelijk) biologische vader van [minderjarige] . De moeder dient gezamenlijk met hulpverlening aan de slag te gaan met de statusvoorlichting van [minderjarige] en het onderzoeken welke rol de biologische vader in het leven van [minderjarige] kan spelen.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden is bewogen toestemming tot erkenning te geven.
Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt in geval van bedrog of dwaling, het verzoek door de erkenner of door de moeder niet later ingediend dan een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
Dwaling
3.10.2.
Het hof stelt vast dat de bijzondere curator geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de moeder voldoende heeft aangetoond dat zij op het moment dat zij de man toestemming gaf om [minderjarige] te erkennen, heeft gedwaald. Dit brengt mee dat dat deze beslissing ook het hof tot uitgangspunt strekt.
Ontvankelijkheid
3.10.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder het verzoek tot vernietiging van de erkenning tijdig na het ontdekken van de dwaling heeft ingediend. De man heeft de uitkomst van de thuistest op 26 februari 2021 ontvangen en de moeder enkele dagen daarna geïnformeerd. Deze uitslag heeft weliswaar geleid tot gerede twijfel over het biologisch ouderschap van de man, maar gaf hier nog geen uitsluitsel over. Hiermee is de termijn van een jaar nog niet gaan lopen. Dit geldt temeer nu de man en de moeder voortvarend hebben gehandeld na het ontvangen van de uitslag van de thuistest om zekerheid te krijgen. Uit het verslag van de bijzondere curator is gebleken dat de moeder en de man de huisarts hebben gevraagd om mee te werken aan een officieel DNA-onderzoek. Nadat de huisarts dit verzoek geweigerd heeft, hebben zij op 18 maart 2021 bij het CWZ een DNA-onderzoek laten uitvoeren. De moeder heeft op 8 april 2021 kennisgenomen van de resultaten van dit onderzoek. Het verzoekschrift van de moeder is vervolgens op 8 maart 2022, te weten binnen de termijn van een jaar, ingediend bij de rechtbank. Derhalve faalt de grief op dit punt; de moeder is ontvankelijk in haar verzoek.
Vernietiging van de erkenning3.10.4. Het hof komt aldus toe aan de vraag of de erkenning vernietigd dient te worden. De vernietiging van de erkenning is een inmenging in het door art. 8 lid 1 EVRM beschermde familie- en gezinsleven van [minderjarige] . Die inmenging is toegestaan indien deze aan de eisen van artikel 8 lid 2 EVRM voldoet. De inmenging moet voorzien zijn bij wet en noodzakelijk zijn in het belang van de daar genoemde doelen. De inmenging moet proportioneel zijn in het licht van het daarmee beoogde doel.
Vast staat dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] en dat aan de voorwaarde voor vernietiging op grond van de wet is voldaan. Om te kunnen beoordelen of de inmenging noodzakelijk en proportioneel is moeten in het licht van de omstandigheden van het geval de belangen van [minderjarige] , de moeder en de man tegen elkaar te worden afgewogen. De belangen van [minderjarige] dienen hierbij de eerste overweging te vormen (artikel 3 IVRK).
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] en de overige betrokkenen is, dat de erkenning wordt vernietigd. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Nadat de resultaten van het DNA onderzoek bekend waren is [minderjarige] hiervan door de moeder en de man op de hoogte gesteld. Mevrouw [betrokkene 2] van Praktijk [praktijk] heeft vier gesprekken gehad met [minderjarige] om hem te helpen om te gaan met de wetenschap dat de man niet zijn biologische vader is. De destijds geldende co-ouderschapsregeling is beëindigd en de man vervult al geruime tijd geen opvoedkundige taken meer ten opzichte van [minderjarige] . Wel speelt de man nog een rol in het leven van [minderjarige] als ‘hartenpapa’. [minderjarige] en zijn zus [dochter] zijn om de paar weken bij de man en [minderjarige] heeft meerdere keren per week telefonisch contact met de man. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij contact houdt met de man, die een belangrijk hechtingsfiguur voor hem is. Gebleken is dat het contact weliswaar is veranderd in frequentie en inhoud, maar dat nog steeds sprake is van een warme band tussen de man en [minderjarige] . [minderjarige] heeft zich gevoegd naar deze veranderingen. Met de rechtbank stelt het hof vast dat partijen voor [minderjarige] een rustige en stabiele situatie hebben gecreëerd.
Verder geldt in zijn algemeenheid dat het in het belang van kinderen is om - indien mogelijk - twee juridische ouders te hebben. Het hof acht in dit geval echter de kans reëel dat de relatie tussen de moeder en de man onder druk komt te staan indien de man de juridisch vader van [minderjarige] blijft, terwijl hij en de moeder dat beiden niet willen. Hoewel de moeder en de man momenteel een stabiele verstandhouding hebben, zou deze verstandhouding kunnen verslechteren indien de man wederom financiële verantwoordelijkheden en verantwoordelijkheden in de opvoeding krijgt ten aanzien van [minderjarige] . Dit zou ten koste kunnen gaan van de relatie die de man nu heeft met [minderjarige] .
Gelet op al deze omstandigheden is het in stand blijven van het goede contact tussen [minderjarige] en de man belangrijker voor [minderjarige] dan het hebben van de man als juridisch ouder en is het familie- en gezinsleven van [minderjarige] bij vernietiging van de erkenning voldoende beschermd. Daarbij komt dat er inmiddels uitvoering is gegeven aan de bestreden beschikking waardoor de achternaam van [minderjarige] is gewijzigd in de achternaam van de moeder. Het terugdraaien van de situatie zou voor verwarring kunnen zorgen bij [minderjarige] en ook dat is niet in zijn belang.
3.10.5.
Het hof ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en waar het hof zich voldoende voorgelicht acht, geen aanleiding een gedragsdeskundige als bijzondere curator te benoemen.
3.10.6.
Het bovenstaande neemt overigens niet weg dat het hof nog veel vragen heeft over de biologische vader van [minderjarige] en de mogelijkheden die er al dan niet zijn met betrekking tot statusvoorlichting en erkenning. De moeder heeft in deze procedure op geen enkele manier concrete en verifieerbare informatie over deze biologische vader verstrekt. Ook de afwachtende houding die de moeder ten aanzien van deze biologische vader kennelijk inneemt maakt dat het hof zorgen heeft om de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Het hof raadt de moeder aan om samen met een hulpverleningsinstantie te onderzoeken wat in dit kader het meest in het belang van [minderjarige] is. Deze zorgen laten echter de hiervoor genoemde overwegingen onverlet.
Conclusie
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de bijzondere curator afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 oktober 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en J.W.P.N. Hermans en is op 15 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van
mr. R. Jelicic, griffier.